De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 28 augustus pagina 2

28 augustus 1937 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

rS^vt:&.'.?¥-'??- '???.,''.X»vH:;" ? :'v '?'.-. ?.;, v;.-F. i\ DE STATISTIEK VAN HET TEKORT Dr. \VT. H. Posthumus-' van der Goot InventarlB-onderioek, LngMteld door bet Wetenschappelijk Bureau der B.D.A.P. WAT betreft de belangstelling voor de statistiek vormt Nederland, evenals Frank rijk, een soort van achterlijke enclave in West-Europa. Niet ieder land kan hopen een directeur van het officieele statistische bureau opgenomen te zien in den ministerraad, zooals in Zweden, maar ik heb mij toch wel eens afgevraagd of bij ons nooit een minister een bezoek bracht aan de uitstekende bibliotheek van ons Centraal Bureau voor de Statistiek en of het hem dan niet bang te moede werd den toegang tot deze schat kamer van feitenkennis op vreemdsoortige wijze versperd te vinden? Nog te weinig wordt beseft, dat het in economisch moeilijke tijden niet alleen dom, maar ook ge vaarlijk is om te spreken van veel" of weinig", als men kan weten hoe veel en hoe weinig. Het welvaarts-tekort van de arbeidende klasse in Nederland is een van die onderwerpen, waarover men de meest uiteenloopende meeningen met groote overtuiging, maar zonder bewijzen, kan hooren verdedigen. Bij gebrek aan een officieel onderzoek kunnen wij dus het Wetenschappelijk Bureau van de S.D.A.P. dankbaar zijn, dat het een cijfermateriaal bijeen heeft gebracht, dat den objectieven beschouwer tenminste eenigen vasten grond onder de voeten geeft. De inventaris-enquête, die op vorstelijke" schaal is gehouden 3721 gezinnen bestaande uit 17.741 personen had tot opzet aan zooveel mogelijk gezinnen met inkomens onder ? 35 per week te vragen, wat hun bezit aan kleeding, schoeisel en huisraad was. Het doel was niet alleen te weten, over welken inventaris dit deel der Nederlandsche bevolking beschikte, maar ook, om een indruk te verkrijgen, waarheen bij een eventueele opleving de koopkracht van deze groep zou vloeien. Dit laatste is meer nog dan uit de antwoorden op de haast wat kinderlijke laatste vraag van het onderzoek Wat zoudt gij koopen?"waarop misschien de meest betrouwbare reactie was Van alles" - te zien uit de verschillen in bezit bij stijgend inkomen. Als voorbeeld mogen enkele cijfers genoemd worden voor de gezinnen bestaande uit 3?5 per sonen; dit is volgens de laatste telling de grootte van bijna de helft (48%) van alle Nederlandsche gezinnen. Indien wij ons dan nog beperken tot de vier dichtst bezette inkomensklassen van deze enquête die van ? 10?15, ? 15?20, ? 20?25 en ? 25?35 dan hebben wij een betrekkelijk homogene groep, die met ruim 2300 gezinnen en bijna Xo.ooo gezinsleden een respectabel aantal menschen vertegenwoordigt. Dit wil niet zeggen, dat deze groep representatief is voor alle gezinnen in deze inkomensklassen. Integendeel, het is zoo goed als zeker, dat degenen, die'gehoor hebben gegeven aan den oproep van de S.D.A.P. en deelgenomen hebben aan het toch altijd moeizame werk van het beantwoorden van bijna 135 vragen, een selectie vormen, die in verantwoordelijksgevoel en overleg gunstig afsteken bij het algemeen gemiddelde gezin. Dit is bij het instellen van dergelijke onderzoekingen, ook door niet-politieke lichamen, een te betreuren, doch haast niet te vermijden verschijnsel, waarvan het eenige goede is, dat het vernietigend is voor de opmerking dat het wel niet overal zoo erg zal zijn". KOUSEN JONGENS EN MEISJES 3.5 2 UJ w L <r 2 2 I 3E GRAFIEK 1 MEISJES JONGENS De bovengenoemde gezinnen waren als volgt over het land en over de welstandsklassen verdeeld: Klasse I ? 10?IS II /IS?20 111/20?35 IV ? 25?35 Totaal . . . Platte land 466 24S 127 53 891 Middelgroote steden 214 172 103 147 636 Oroote steden 269 251 ZÓÓ 156 702 Totaal 949 668 336 356 2309 Hiervan werkend 174 18 218 33 198 59 326 92 916 Indien voor deze verschillende gezinsgroepen het bezit aan kleeding, schoeisel en huisraad wordt nagegaan, dan blijkt voor vrijwel alle posten met den welstand een doorloopende stijging plaats te vinden. Dit beteekent, dat de gezinnen van deze voorwerpen in aantal (de qualiteit is buiten be schouwing gelaten) niet genoeg bezitten. Grafiek i, waarop de gestippelde lijn het aantal paren kousen per meisje in de vier welstandsklassen aangeeft en de getrokken lijn dat per jongen, is kenmerkend voor het verloop van de meeste posten. In geen der vier klassen is het bezit groot te noemen; in de eerste twee is het bepaald zeer klein. Zoo is daar voor de kinderen (noch voor de ouders) een volledig tweede stel ondergoed of een tweede paar schoenen aanwezig. De jongens in de groote stad bezitten gemiddeld twee paar kousen, in de best gesitueerde groep drie, wat nog geen weelde is l Het platteland blijkt in menig opzicht nog niet zoodanig tot een minimum te zijn teruggedrongen als de stad. Het beschikt o.a. over meer ondergoed, meer schoenen, kousen, dekens en lakens. Het verschil in onderkleeding is werkelijk frappant en kan het best worden aangetoond door grafiek 2, ONDERKLEEDING VROUWEN JSL ? PLATTE LAND MIDDELGROOTE STEDEN GROOTE STEDEN die aangeeft het aantal stuks ondergoed (elk stel wordt geacht te bestaan uit drie stuks: hemd, broek en onderlijf je) per vrouw van groote steden (ge trokken lijn), van de middelgroote steden (lijn van verbonden stippen) en van het platteland (streep-stip lijn). De vrouw in de groote stad is er in dit opzicht slechter aan toe in alle vier welstandsklassen, al wordt het verschil bij stijgenden welstand iets minder. De meerdere degelijkheid, die op het platteland betracht wordt en ook het uit traditie meer hechten aan zwaarder ondergoed zal hiervoor grootendeels de verklaring zijn. Wat betreft de handdoeken en de keukendoeken blijkt de stedeling daarentegen hoogere eischen te stellen, of liever minder lage, (want meer dan vier handdoeken per gezin van vier personen is nog niet hoog!) dan het platteland. In de stad loopen deze cijfers van 4% handdoek per gezin tot 9, een stijging die bijna parallel gaat aan de toeneming van het inkomen. De linnenfabrikanten kunnen dus bij een vermeerdering van koopkracht een zeer snelle stijging van hun afzet tegemoet zien. Nog rooskleuriger is in dat geval de toekomst voor de producenten van stofzuigers, die hun debiet in de groote stad (getrokken lijn), kleinere stad (verbonden stip) en het platteland (streep-stip) kunnen zien toenemen volgens de opwaartsche beweging van grafiek 3. PAG. 2 DE GROENE No. 3143 Ook de radio-voorziening blijkt op het platteland en in de kleine stad met resp. 80 en 84 % van alle gezinnen van klasse IV het verzadigingspunt nog niet bereikt te hebben. In de groote stad daarentegen schijnt het volgens deze gegevens niet zoo gemak kelijk, meer dan 60 % der menschen te bewegen, een apparaat aan te schaffen, zelfs als zij over wat meer inkomen beschikken. VOOR wie zich de moeite geeft de taal der statistiek te ontcijferen, geven enquêtes als dit inventaris-onderzoek een interessanten blik op tal van verschijnselen, zooals het verschil in leefwijze in de verschillende streken van Nederland, de wijze, waarop de huisvrouwen zich verdedigen tegen de werkloosheid (hier niet besproken), de afzetmoge lijkheden bij vermeerdering van volkskoopkracht. Wetenschappelijke beschouwing brengt mee af stand doen van het standpunt van menschelijke verontwaardiging en medelijden. Wil men het econo mische stelsel verbeteren, dan moeten daarvoor redelijke gronden aangevoerd worden, die ook voor behoudende menschen overtuigend zijn en moet geen beroep worden gedaan op subjectief medelijden. Dit neemt niet weg, dat ook de menschelijke, getuigende kant van het rapport van waarde is, want wij kunnen ons afvragen of het psychologisch beschouwd voor een land wenschelijk is, dat een gedeelte zijner onderdanen leeft onder een druk, zooals die tot uiting komt in de mededeeling van een eenvoudige Groningsche huismoeder, die schrijft: Van November 1933 hebben wij ons zeer veel dingen moeten ontzeggen, omdat wij het stand punt innemen, geen schulden te willen maken. Welk een ontzaglijk overleg n zenuwachtig makend nadenken dit geeft, is niet te beschrijven". De reactie op een dergelijken druk kan ten slotte tot bewustzijnsverengingen leiden met alle ook politiek onheilzame gevolgen van dien. De wensen tot verbetering is daarom gegrond, niet zoozeer omdat deze trieste toestanden" ons medelijden opwekken of ons gevoel voor rechtvaardigheid schokken, maar omdat het een welbegrepen eigen belang is, dat Nederlandsche mannen, vrouwen en kinderen welgevoed en gezond zijn en dat zij een redelijke kans tot geestelijke ontplooiing krijgen, die met ons beschavingspeil overeenkomt en die onze economische krachten en ons in vele opzichten uitstekend menschenmateriaal ons toestaat te verlangen. Daarvoor is geen communisme, fascisme of socialisme noodig, maar in de eerste plaats wat DE DAG DES is het toch, die in Slavische en nietSlavische landen telkens weer de Rijksdaggebouwen in brand steekt? Ziedaar de groote historische vraag, die de Amerikaansche tooneelschrijver niet heeft willen oplossen in zijn nieuwste drama De Dag des Oordeels, dat door den burge meester van Den Haag uit voorzichtigheid verboden werd, hoewel het geenszins de gewoonte is des heeren Cor van der Lugt hij verklaarde dit persoonlijk politieken nadruk te laten vallen op bepaalde onderdeelen van de kunststukken, welke hij ten tooneele brengt. De voorzichtigheid van den Haagschen burge meester is te prijzen. Tegenover den dag des oordeels past ons voorzichtigheid en het ambt van burgemeester brengt een zware verantwoordelijkheid mede. Hier is voorzichtigheid dus de moeder van de internationale porseleinkast, om vooral niet te zeggen: van de vaderlandsche tooneelkunst. Een der meest beveiligende gevolgen van de burgemeesterlijke en dus prijzenswaardige voorzichtigheid is, dat de schuldvraag niet wordt opgeheven. Men zal in Den Haag en dit is maar veiliger ook niet weten, wie de kwelgeest is van de Slavische en nietSlavische landen, waar branden ontstaan op de voor avondenvan gebeurtenissen, die vroeger haar schaduw vooruitwierpen volgens het woord van n verstandig staatsman, maar die meer en meer zich schijnen te voegen naar de gewoonte, haar fakkel vooruit te zenden. Wij begrijpen nu beter, waarom de thans vrij gelaten film The Green Pastures zoo langen tijd in Nederland is verboden. Deze film herinnerde namelijk aan een anecdote, die intusschen een baard heeft ge kregen, om niet te zeggen: een snorretje. Het is n.l. de overbekende anecdote omtrent den S. A. man, die -het einde van het Derde Rijk niet beleven mocht, want hij stierf omstreeks i April 1933- Aangekomen in den hemel, die toen nog niet door het Walhalld ver vangen was, ontmoette hij er een niet-ariër, dien hij zich herinnerde wegens de groote gelijkenis met een beeld van Michelangelo, dat vroeger in den geïllu streerde stoomcursus voor Kultur-Feldwebels stond. Zoo f luisterde hij met ontzetting in de stem: Mozes", waarop de ander vriendelijk vroeg, of hij iets wenschte. Onze hemelsche S.A.-man, die nu inderdaad wel een vraag formuleeren moest, informeerde toen heel be deesd: Dat brandende braambosch, heeft n dat zelf aangestoken." meer durf, een breederen kijk en vooral.... veel meer feitenkennis l STOFZUIGERS 70 60 50 40 30 w 20 cc ai NI ID UJ U cr 11 3Z GROOTE STAD KLEINERE STAD ,. PLATTE LAND OORDEELS Vandaag is deze anecdote oud genoeg, ja, weer vergeten, zoodot er bij een opvoering van The Green Pastures geen onregelmatigheden te duchten zijn, maar met dat al weet nog steeds niemand, wie de man of de macht is, waardoor onze Slavische en niet-Slavische Rijksarchitectuur bedreigd wordt met brand en de daaruit volgende prijsvragen. De tooneelschrijver Rice achtte het niet op zijn weg liggen, zoo verzekerde hij uitdrukkelijk, deze schuldvraag te beantwoorden. Ook Cor van der Lugt koos den weg van de kunst, waarop men zich te hoeden heeft voor het doen vallen van poli tieken nadruk. Hun wegen waren dus zuiver. Weshalve, zoo vraagt men zich af, koos de burge meester van Den Haag ook niet dezen zoo veiligen en zoo onschuldigen weg der kunst, waarop geen nadruk ? Weshalve begaf hij zich zoo eenzaam op het kronkelpad der politiek, dat hier weer als zoo vaa/c het hazenpad bleek te zijn? Zou er dan tóch inden Den Haag iets bekend zijn geworden omtrent het branden van gebouwen op voor avonden? "\Y7lJ hebben ons gewend tot een Duitschen wijsW geer van naam, die omtrent de geheimzinnige kanten van de zaak een diepe opvatting bleek te hul digen. Hij antwoordde ons in zijn moedertaal met een licht Sanskritisch accent, waarin echter geen politieke nadruk te onderscheiden viel: Wir allen haben Schuld". Overal, zoo zette hij uiteen, waar een schuldvraag aan de orde komt, daar treedt de solidari teit van het ras in werking, maar deze werkzaamheid is ondoorgrondelijk, zoodot de werkelijke oplossing van zulk een vraagstuk eerst kan gegeven worden op het geen de Germanen de Ragnaröle noemden, hetgeen in de Joodsch-communistische ontaarding wordt aan geduid als de dag des oordeels op het einde der tijden. Dit was duidelijke taal, voor een wijsgeer. Wij hebben er uit begrepen, dat eenmaal de waar heid aan het licht zal komen, tenzij in het hiernamaals de zwaardrukkende verantwoordelijkheid van een burgemeester dwingt tot voorzichtigheid. Het zou trouwens tegenover Léon Blum niet aardig zijn, als de Hagenaars van de Alliance Francaise per abuis uit de nadruklooze opvoering den indruk mede namen, als ware het Legioen van Eer de interna tionale bende, die Rijksdags- en aanverwante ge bouwen in brand steekt. ANTON VAN DUINKERKEN NU MINISTER EDEN AAN HET EINDE VAN DEZE week zijn werkzaamheden aan het Foreign Office weer heeft opgenomen, moet hij zich, na het gebeurde met den Engelschen gezant te Sjanghai, toch wel een oogenblik hebben afgevraagd in welke richting Europa en het Britsche Rijk aan het afglijden zijn ten gevolge van de Engelsche politiek van kwaadschiksch goedvinden en voorzichtig terug wijken. Het kan niet anders hij moet zich wel hebben afgevraagd of het zóó nog langer kan. Maar men gist niet verkeerd wanneer men deze mijme ringen, die uit geen enkel diplomatiek kabinet ooit verklapt worden, zelf interpreteert in den volgenden geest: Engeland heeft zooveel geslikt, het kan nu moeilijk op een willekeurig punt zeggen dat het nu welletjes is. Iedere nieuwe vernedering, hoe groot die op zich zelf ook mag zijn, is niet grooter dan de oude vernederingen die het vroeger zoo trotsche Albion zonder al te veel tegenweer heeft geslikt. Waarom dan juist nu in verzet komen? Dan had dat vroeger gebeurd moeten zijn.... En zoo sukkelt men verder langs den weg van den geringsten weer stand, waarbij dan als excuus wordt aangevoerd dat het toch beter is zoo lang mogelijk een oorlog te vermijden. Als argument wordt dan de onweer legbare stelling te voorschijn gehaald, dat op den duur de economische krachten der dictatuurstaten het moeten begeven. Op den duur maar hoe lang, dat kan niemand zeggen. En in dien tusschentijd kan de toestand zich zóó toespitsen, dat den Weste lijken Mogendheden een oorlog opgedrongen wordt op een, voor hen, allerongelukkigst moment. De rede van Mussolini, ofschoon formeel voor Engeland vredelievend en vriendschappelijk, was brutaal en vol dreigement juist tegen Engeland, omdat zij het tegen Frankrijk was. Niet alleen omdat Frankrijk en Engeland onverbrekelijk verbonden zijn, maar vooral omdat Frankrijk die stellingen aangewreven werden, die juist in Engeland hoog gehouden worden: trouw aan de democratie en aan den Volkenbond, trouw aan het principe van niet-erkenning van onrechtmatige veroveringen. DIT NOEMT MEN HET STIMSON-PRINCIPE, NAAR den vorigen minister van buitenlandsche zaken van de Vereenigde Staten, die de Mogendheden wist te bewegen het op Japan toe te passen naar aan leiding van de bezetting van Mantsjoerije. De ont wikkeling van den toestand in het Verre Oosten is de nieuwe, groote slag in het gezicht van Engeland. Men doet verkeerd daarin enkel een al te zelf standig optreden te zien van de Japansche militaire en maritieme elementen. Het is meer dan dat. Ook de burgerbevolking van het Land van de Rijzende Zon koestert het mystieke gevoel dat Japan de Zending heeft om als leider der Oost-Aziatische zaken op te treden. Dit gevoel weten de Japansche fascisten te hanteeren. Fascisten"' is misschien een groot woord, maar daar komt het toch in wezen op neer of het nu jeugdige militairen zijn, of met vage, radicale, sociale ideeën behepte politici, die in Japan de geesten leiden. Niet voor niets bestaat er een Duitsch-Japansch Verbond. De anti-communistische tendenz daarvan is slechts de vogelverschrikker. Het zaad is: de vrije hand die Duitschland daarin gelaten heeft aan Japan, in deze streken. Dit zaad rijpt nu in China. Het oogenblik om te oogsten is goed gekozen. De handen van Engeland zijn gebonden. Niet in het Oosten, maar in de Middellandsche Zee. De con stellatie lijkt verdacht veel op die van anderhalf jaar geleden, toen Duitschland de kans schoon zag om de demilitarisatie van het Rijnland ongedaan te maken, juist op het oogenblik dat de handen van Engeland en Frankrijk gebonden waren tengevolge van het Abessynische conflict met Italië. NEEN, HET IS VOOR ENGELAND GEEN PLEIZIERIG tijdsgewricht. Een opstand op de Bahama's wijst er op, dat ook in de afgelegen deelen van het Britsche Rijk de handhaving van het gezag wel iets te wenschen overlaat. Maar dit nu is een bericht, waarvan men de beteekenis'niet moet overdrijven. Wij hebben, in onze West-Indische bezittingen, ook dergelijke avonturen gekend. Tenslotte is het gezag dan weer gemakkelijk hersteld. Erger is het gesteld met het prestige van het Britsche Rijk in Palestina. Daar dreigen opnieuw ernstige ongeregeldheden uit te breken. Kleine ongeregeldheden zijn er voortdurend. De Mufti van Jerusalem, die algemeen als de aanstoker geldt, houdt zich schuil in gebouwen van de Omar-moskee. Er is een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd. Doordat deze geestelijke leider zich schuilhoudt in de bij uitstek heilige plaatsen van den Islam, prikkelt hij de Engelschen om het tot een religieus" conflict te laten komen. Dat is zijn bedoeling. Is het niet een herhaling in het klein van de situatie die zich overal PAG. 3 DE GROENE No.3H3 voordoet dat men tracht Engeland te dwingen om handelend op te treden, wanneer de omstandigheden zóó zijn geworden, dat ze hoogst ongunstig zijn? NOORD-SPANJE BIEDT GEEN BOLWERK MEER voor de republiek. Franco heeft Santander genomen. Wanneer dit Noordelijk bergland eenmaal geheel door de troepen der opstandelingen bezet zal zijn, zal Franco manschappen vrij krijgen tegen Madrid. Het begint er bedenkelijk uit te zien. Dan zal echter blijken, of de fascistische staten hun plan kunnen uitvoeren om van Spanje een militairen en economischen voorpost te maken. Het kan nog zeer interessant worden. Juist in Noord-Spanje bevindt zich het mijngebied. Wanneer weer een min of meer gepacificeerde toestand ontstaan zal zijn gesteld dat dit den fascisten zou lukken zullen dan deze mijnen, die voor een zeer groot deel in handen zijn van Engelsche en andere buitenlandsche maat schappijen en die contractueel gebonden zijn tot leveringen aan de Engelsche hoogovens (welke leveringen door den oorlogstoestand" zijn opge schort), zullen dan deze mijnen doorgaan met erts voor Duitschland te produceeren? Het is duidelijk dat zich bij een fascistische overwinning interessante internationale aspecten zullen voordoen. IN HET IN NEDERLAND GEACCREDITEERDE DIPLOmatencorps vallen eenige gebeurtenissen te no teeren. Naast de aankomst van den nieuwen Amerikaanschen gezant, en niet te vergeten mevrouw Gordon, wier Nederlandsche meisjesnaam (van der Grift) algemeen als een goed voorteeken voor een vruchtbare ambtsperiode voor haar echt genoot wordt beschouwd, valt vooral het uitblijven van de benoeming van een opvolger van den be treurden heer Maskens in het oog. Het blijkt dat deze benoeming in Belgiëzelf tot bewogen discus sies aanleiding geeft: De Vlamingen staan niet ten onrechte op het standpunt, dat hun politieke gelijk waardigheid toch wel tenminste zou mogen blijken uit de benoeming in Nederland van een Vlaming, die door en door thuis is in de Nederlandsche taal en cultuur. Het blijkt echter, dat onder de beroeps diplomaten uitsluitend Walen en Frankiljons zijn te vinden. De uitweg, om een vooraanstaand Vlaming buiten de diplomatieke carrière om te benoemen, waartoe minister Spaak wel .geneigd schijnt, wordt naar de ,,Volksgazet" zegt (en de Maasbode" bevestigt), versperd door.... Den Haag! Dit klinkt bijna ongeloofwaardig; van Nederland uit zou belet worden, dat iemand, die de Nederlandsche'cultuur goed verstaat, hier als gezant zou worden benoemd. En dat in een periode dat de benoeming van een Minister van Buitenlandsche Zaken nog steeds op zich wachten laat en deze portefeuille wordt waargenomen door een oerHollander als dr, Colijn ? Of zijn hier ambtenaren, die zelf Nederland maar nauwelijks deftig genoeg vinden, aan het ministertje spelen? DE LENIGING DER CRISISNOODEN, DIE BIJ DE huidige betere economische en financieele mogelijkheden allereerst noodig is, is door mi nister Steenberghe op uiterst practische wijze aangevangen met een maatregel voor de kleine boeren: op de basis van den werkloozensteun hunner gemeente en de opbrengst van zijn bedrijf, zullen hun reeds dit najaar (al dan niet in natura) landbouwmachines worden verschaft, waarvoor hun thans de contanten ontbreken. Behalve meerdere opbrengst van den bodem valt hierdoor ook arbeidsvermeerdering aan de machinefabrieken te ver wachten, zoodat het mes aan twee kanten snijdt. Met belangstelling zien wij er naar uit of deze minister ook zulke handige maatregelen voor den arbeidersstand zal weten uit te denken. Voor het eerst is sinds de devaluatie in Juli de werkloosheid niet gedaald maar met ruim tweeduizend man toe genomen. Al moet hierbij in aanmerking genomen worden, dat in Juli tienduizenden jongeren van de scholen komen, toch is dit verschijnsel voldoende waarschuwing voor de overheid om het werkloos heidsvraagstuk nog niet als opgelost te beschouwen. NEDERLANDSCH-INDIE GAAT ZICH ZOOWEL IN zijri Nederlandsche, als in zijn inheemsche ver tegenwoordigers zelfbewuster voelen. De Volksraad leverde daarvan in de afgeloopen week weer eens het bewijs zoowel tegenover de groote petroleummaatschappijen door aanneming van een motie, tot regelmatiger inkomsten voor de schatkist uit dit bedrijf als tegenover de regeering in Nederland: door duidelijk te maken dat Nederland wel eens een grooter deel van den Indischen schuldenlast op zich mag nemen. Reeds zonder van een eereschuld" te spreken rust er toch reeds voor vele schulden van ons overzeesche gebied een moreele verantwoorde lijkheid op het moederland. il !P --., . t.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl