Historisch Archief 1877-1940
v^^t :.$?$.-*
Letterkundig leven
Film
V]
Si
Mislukte vadermoord
S. VESTDIJK
Jacob Hleffeutllfh: Onbewoonbare
wereld (Schoonderbeek, Laren)
ALS eerste (?) tendenzroman te
gen fascisme en
nationaal-socialisme maakt ,,Onbewoonbare
wereld" eenige kans bij ons, omdat wij,
van het negatieve uit gezien, in het
zelfde politieke schuitje zitten als de
auteur. Litterair staat deze roman onge
veer op het peil van Marianne Philips'
Henri van den overkant" (iets er
onder, zou ik zeggen), waaraan toe
vallig ook de opzet even doet denken,
met den strijd tusschen vader en zoon,
de laatste als nogal actieve Oedipus,
met een dienstmeisjesidylle, met
politieke hartstochten in zicht of reeds
doorbrekend. Alleen gaat daar de strijd
hoofdzakelijk tusschen de generaties,
hier tusschen de wereldbeschouwingen:
een verschil in accent, dat met den tijd,
waarin de romans spelen, gegeven is.
Hiegentlich plaatst tegenover elkaar
Robert van Thorn, een Limburgsch
schrijver, die later redacteur wordt van
het periodiek der Echte Dietsche be
weging" (E. D. B., wat te veel lijkt op
E. D. D.), en zijn zoon Ludo, die zich
tegen het fascisme kant, zijn vader wil
vermoorden, en dan zelfmoord pleegt.
Dit is echter niet het eenige gezichts
punt waaronder hier de vadermoord
mislukt mag heeten.
EEN tendenzroman tegen het fa
scisme is op twee wijzen te schrij
ven. Men geeft een synthetische visie,
sterk gereconstrueerd, eventueel in het
fantastische genre, Kafka's ,,Der
Prozess" b.v. zou, geschreven in een
anderen tijd, een kunstige persiflage
op Jen fascistischen staat" hebben
kunnen zijn, en men kan dit er nog in
lezen, als men dit wenscht, of men
documenteert zich zoo uitvoerig en
meedoogenloos exact, dat aan het zake
lijk relaas haast geen satyrisch bijwerk,
geen stylistische stemmingsmakers,
geen beroep op onze edeler aandriften
meer toegevoegd behoeven te worden.
Tusschen deze twee methoden, de
artistieke en de wetenschappelijke, de
idealistische (sit venia verbo!) en de
realistische, is daarom zoo slecht een
middenweg te vinden, omdat het fa
scisme als historische macht zoowel
gekenmerkt wordt door zijn demonie
als door zijn specifieke banaliteit: een
halve omwerking tot kunst zou niet
tegen de eerste op kunnen, een halve
ontmaskering op grond van feiten legde
het af tegen de tweede !
Nog afgezien van het algemeene peil
van Hiegentlich's boek, dat zooals
gezegd niet zeer hoog is, schiet het
om deze reden, vooral als
bestrijdingsmethode, te kort. Nu weet ik wel, dat
de auteur meer heeft willen doen dan
enkel het fascisme bestrijden, maar als
zoodanig valt zijn boek toch het
meest op, als zoodanig héft het zelfs,
algemeen cultureel beschouwd, eenige
verdiensten. Mijn grootste bezwaar er
tegen is, dat niet alleen de politieke en
psychologische tegenkrachten te zwak
ontwikkeld zijn om het fascisme te ver
nietigen in het boek zelf, maar dat dit
fascisme, en niet alleen in de volslagen
hersenlooze en in zijn naïeve ijdelheid
van vermakelijk snel onaannemelijk
wordende Robert van Thorn, voor
gesteld wordt als zooiets doms,
vulgairs, slaps en meligs, dat wij er niet
meer in gelooven, ook al weten we,
dat de realiteit inderdaad zoo (en nog
veel erger) zou kunnen zijn! Robert
van Thorn is goed opgezet, de
typische dol geworden raté" die fa
scist wordt uit ressentiment en om den
broode, maar reeds zijn vocabu
laire, dan weer te triviaal, dan weer te
hondsch, dan weer te stompzinnig,
bewijst, dat Hiegentlich niet aan de
realiteit toegekomen is en op half
slachtige wijze fantaseert over het
fascisme. In de uitwerking is de redac
teur van Dievo een ledepop in de han
den van Jacob Hiegentlich, die hem
stompt en kneedt en menschelijk laat
zijn, maar hem niet maakt tot een zij
het ook bescheiden exponent van iets
dat geschiedenis" is kunnen worden.
Fascistische machthebbers hebben bij
al hun twijfelachtige qualiteiten toch
ruimte om zich heen", al was het
maar door de plaats waar zij staan of
zich zien staan, al was het maar door
de demonie van het massale. In Hiegent
lich's E. D. B., voor zoover we die voor
ons geestesoog mogen aanschouwen,
trapt men op eikaars eksteroogen en
put zich uit in ongecompliceerde scheld
partijen.
HIEGENTLICH schrijft vlot, wat
slordig, zijn Nederlandsen lijkt
soms al zeer weinig authentiek, en
met een voorliefde voor (hij zelf zou
zeggen: ,,een afwijking voor") beschrij
vingen en gemakkelijke
schilderachtigheden, waarin de uit zichzelf toch al
niet bijzonder sterke of subtiele psycho
logie geheel ten onder gaat. Ludo's
escapade naar Parijs is er een voor
beeld van; er bestaan Parijsche ansich
tenseries die van een geringere opmer
kingsgave blijk geven, maar onherroe
pelijk blijft het hier toch de betere Leo
Faust. De evocatie van den Amsterdam
sche Kring, waar dames zich anachro
nistisch spitsen op een lezing over die
griezelige psychoanalyse", is nog veel
minder overtuigend. Een goede
aanteekening zou men dezen auteur willen
geven voor een vlijmscherpe en
welgedoseerde ironie, die zich, met
name in de eerste helft van het boek,
manifesteert aan het slot van sommige
hoofdstukken, in slagvaardige pointes
als: Ik doe 'n beroep op je idealisme,
zei Coemans en hij noemde 't salaris.
Toen sloeg Robert toe". Of in een tref
fende samenvatting als: Sinds zijn
zevende jaar had de heer Moser dus
geen kristelijke vrienden meer". Met
dit louter verbale vermogen correspon
deert dan een nog wel zwak, maar zich
toch in het begin en het eind van het
boek herhaalde malen openbarend ge
voel voor het karakteristieke détail.
Het eerste hoofdstuk, de autoreis naar
Parijs, belooft den.argeloozen lezer vrij
veel, en leest men het boek van achter
af aan, de begrafenis van Ludo,
wiens zelfmoord door de E. D. B. pro
pagandistisch wordt uitgebuit, dan
heeft men denzelfden indruk. Het is
jammer, dat Hiegentlich zijn begin en
zijn einde niet onmiddellijk bij elkaar
kon laten aansluiten.
en.
H. MARSMAN
I' 14 l
icktet&cka
T
Bruito Frank: Cervante* (Quertdo,
Amsterdam)
DE taak die Frank zich gesteld
heeft, het leven te beschrijven
van een dichter uit het verleden,
verbergt een dubbele moeilijkheid. De
eerste ligt in de vraag hoe men het
dichterschap van zijn figuur moet
uitdrukken. Es ist mit der Genialitat
eines Mannes bestellt wie mit der
Frauenschönheit: das Wort vermag sie
nur zu behaupten, nicht sie spürbar zu
machen", zegt Frank ergens, en inder
daad ligt in deze erkenning de kern
van het stereotype tekort van iederen
roman over dichters en over hen niet
alleen.
Men kan hen teekenen, terwijl zij wer
ken, men kan stukken citeeren van wat
zij schrijven, men kan de reacties van
anderen geven op hun dichterschap,
maar men komt met dit al geen stap
verder. Het blijft bij de simpele bewe
ring, waarin Frank, blijkbaar noode,
berust. Het dichterschap is alleen dich
terlijk, en door den dichter zelf te
realiseeren.
Toch brengt dit voor den lezer tot het
laatst toe een gevoel van onbevredigd
heid mee; men voelt zich tekort gedaan;
men begint de lectuur met het gerecht
vaardigde gevoelsaxioma dat het dich
terschap van een dichter een essentieel
bestanddeel vormt van zijn leven, ook
als hij het verbergt en men krijgt,
strijk en zet, in dit soort boeken
van dat essentieele element niets dan
wat uiterlijkheden te zien, en enkele
citaten. Maar de kern van de zaak, de
verhouding van dichterschap en leven
wordt nauwelijks aangeroerd. (Verge
lijk Edschmid over Lord Byron,
Albrecht Schaeffer over Georg Trassen
berg).
De tweede moeilijkheid schuilt in de
problematiek van den historischen
roman. Ik voor mij zou mij in zoo'n
geval niet alleen niet ontzien om de
historische feiten te gebruiken zooals
mijn conceptie van de figuren dit mee
bracht, ik zou er niet voor terugschrik
ken figuren uit het verleden te zien als
modern psycholoog. Alle andere hou
dingen ontstaan uit een verkeerd res
pect voor het verleden, en de menschen
uit vroeger tijden zien zooals zij zichzelf
en hun tijdgenooten hen zagen dit
blijft werkelijk een vrome wensch.
DE traditioneele historische roman
geeft een minimum van psycholo
gie en een maximum van feiten of wat
daarvoor doorgaat. Het resultaat is de
beschrijving van een historischen op
tocht, waarin de figuren zelfs niet de
marionetten zijn van een historisch
noodlot, maar de poppen van een
maskerade; de gekleurde schimmen
vóór het uitvoerig en minutieus
geimiteerde decor.
Als voorbeeld van een modernen
historischen roman, waarin de ver
houdingen gelukkig omgekeerd zijn,
waarin de menschen als menschen
worden gezien, waarin de feiten dienst
baar worden gemaakt aan psychologie
en verbeelding, noem ik het in da. op
zicht voorbeeldige boek van Heinrich
Mann, die Jugend des Königs Henri IV.
Ik heb voor dit boek persoonlijk slechts
een platonische, maar als zoodanig
sterke bewondering, doch dit neemt
niet weg, dat het de oplossing van het
bekende probleem in de juiste richting
gezocht heeft, en in menig opzicht
bereikt.
De eerste moeilijkheid is Frank
uit den weg gegaan getuige mijn
citaat. De tweede heeft hij veel minder
radicaal pogen op te lossen dan
Heinrich Mann en men voelt in
zijn boek dan ook steeds een tekort
aan psychologie; hét is niet indrin
gend en boeiend genoeg en er was
zeker meer van te maken geweest.
Frank overlaadt ons overigens niet
met een encyclopedischen stortvloed van
feiten, waartusschen zijn menschen
op de gebruikelijke wijze schuil zouden
gaan als de verstarde, verkleede fi
guranten van een tableau vivant. Hij
heeft tusschen de verkeerde en de
goede methode een gelukkig evenwicht
bereikt. Daarbij is zijn boek voortreffe
lijk, neen meesterlijk geschreven: in
een sober, beheerscht, voornaam
Duitsch vertelt hij rustig, snel en onder
houdend. Maar dezelfde distinctie die
het meesterschap vormt van zijn stijl,
leidt tot het genoemde tekort: als hij
iets minder koel en gereserveerd was
geweest, had hij zich vermoedelijk met
meer hartstocht en sterker in zijn figu
ren verdiept en zijn verhaal had be
halve uitzonderlijke stylistische qua
liteiten tevens den hartslag van een
diep bewogen leven gehad.
Een slecht beheerd talent
Maurfts Dekker: Amsterdam (Sala
mander-reek*, Qucrldo, A'dam)
MET de keuze, om juist Dekker's
roman Amsterdam" in de
Salamander-reeks te herdruk
ken, kan ik het moeilijk eens zijn. Het
is een rommelig en ratelend boek, deze
Amsterdamsche
Rhapsodie, en bij herlezing
valt het bovendien nog
danig tegen. Het is
soms wel eens amu
sant, maar zelden gees
tig, soms wel raak", maar zelden
treffend en de schrijver slaat wat
men noemt herhaaldelijk door. Dat
hij dit op een enkel punt zelf heeft
ingezien (het kan ook zijn, dat zijn
uitgever er hem op attent heeft ge
maakt), blijkt uit het feit, dat hij den
beruchten aanval op A. M. De Jong in
dezen herdruk heeft geschrapt. Ook
heeft hij in een voetnoot een
onvriendeWoutcr
Paap
lijkheid aan het adres van Henri Polak
teruggenomen. Dergelijke uitvallen kun
nen in een roman, zelfs in een tijds
roman, als Amsterdam" wil zijn, dan
ook beter achterwege blijven.
Wanneer Maurits Dekker het boek
n zijn geheel nog eens critisch had
doorgenomen (doch zelfcritiek schijnt
niet de sterkst ontwikkelde eigenschap
van dezen auteur te zijn), zou het nog
.voor tal van coupures vatbaar zijn ge
bleken. In litterair opzicht zou het niet
eens te betreuren zijn geweest, wan
neer het boek zóó radicaal was uit
gedund, dat allén de figuur van den
klokkenmaker Alfred Armin was
overgeschoten. De roman zou dan zijn
teruggebracht tot een kort verhaal,
doch een subliem verhaal, want de
beschrijving van Armin's leven en
droomen stijgt verre uit boven het
gemiddelde niveau van dit boek. In
deze passages herkent men den auteur
uit de periode, waarin hij Waarom ik
niet krankzinnig ben" en Reflex"
schreef, de romans welke ik nog steeds
voor zijn beste werken houd en die
reeds te lang een geïsoleerde en vrijwel
vergeten plaats innemen in zijn oeuvre.
Wanneer Maurits Dekker zich aan de
beloften gehouden had, welke hij met
deze boeken deed, was hij wellicht uit
gegroeid tot een, zij het bescheiden,
Nederlandschen Kafka. Nu is hij nog
steeds een dubieuze, stuurlooze figuur
in onze hedendaagsche literatuur, een
talent ongetwijfeld, maar een slecht
beheerder van dit talent. Een herdruk
van Reflex" of van Waarom ik niet
krankzinnig ben" (waarbij hij dan even
tueel zijn pseudoniem had kunnen
laten vallen) had althans het nut ge
had, dat men nog bijtijds herinnerd
werd aan Dekker's mogelijkheden,
mogelijkheden welke vél verder reiken
dan dit stukje gehaaide
kunst-inhemdsmouwen, dat thans, grooten
deels ten onrechte, per Salamander is
verduurzaamd.
TIEN JAAR
CENTRALE FILMKEURING
HET ongeveer lo-jarig bestaan van het
Bioscoopbesluit en de instelling van de Centrale
Commissie voor de Filmkeuring geeft aan
leiding tot een nadere beschouwing over deze film
keuring, waarvan de gemiddelde bioscoopbezoeker
het bestaan alleen maar bij name kent. Immers het
ontgaat hem, dat deze keuring het programma zeer
positief beïnvloedt, enerzijds door het meestal
lautlos" achterhouden van soms zeer interes
sante films en het eveneens in stilte doen
aanbrengen van coupures, anderzijds door de pre
ventieve werking doordat de exploitanten van te
voren reeds couperen, ter voorkoming van afkeu
ring en daardoor ontstane kosten.
Nadat op 21 Mei 1927 het Bioscoopbesluit" bij
de regering was inge
diend, werd op i Sep
tember daaropvolgende
de heer D. van Staveren
aangezocht als voorzit
ter van de Centrale Com
missie, waarmede de
keuring na een voor
bereiding van in totaal
bijna 10 jaar! feite
lijk tot stand was geko
men.
Alle films met het te
gebruiken reclamemate
riaal moeten voor open
bare vertoning toelaat
baar" worden verklaard,
waarbij onderscheid
wordt gemaakt naar de
leeftijd der toeschouwers
tussen 14 en 18 jaar en
alle leeftijden". Boven
dien blijft voor katho
lieken nog een nakeu
ring" mogelijk en kun
nen burgemeesters uit
sluitend op grond van
gevaar voor ordever
storing" toelaatbaar ver
klaarde films in hun ge
meente verbieden.
OOK voor wie de
wenselijkheid of
noodzaak van een keu
ring voor jeugdige toe
schouwers erkent, blijft
de vraag, of een keuring
voor volwassenen aan
vaardbaar is. Het ant
woord hierop moet m.i. een innerlijke tegenspraak
inhouden: hoewel principieel elke censuur voor
volwassenen te verwerpen is, schijnt practisch voor
alsnog een keuring wenselijk tot wering van inder
daad voor de geestelijke volksgezondheid schadelijke
producten. Zelfs een cineast als RenéClair slaakte
in een artikel Du thédtre au Cinéma" (LeTemps
i8-7-'32) de verzuchting: Waarom waakt geeri
censuur tegen stompzinnigheid, zoals er maatregelen
D. C. van der Poel
zijn tegen de handel in absinth en bedwelmende
middelen? Heeft de geest van een volk dan minder
waarde dan zijn lichamelijk welzijn?"
Men behoeft het reclamemateriaal der verschillen
de films maar geregeld te zien, om er aan herinnerd
te worden, op welke elementen bij het publiek de
meeste ondernemers steeds weer geneigd zijn hun
zakelijk succes te baseren. Heeft men de practische
noodzaak, of wenselijkheid, van de keuring een
maal aanvaard, dan is de voorkeur voor een centrale
keuring boven de vroegere plaatselijke keuringen
buiten twijfel, al blijft dan ook tegenover elke vorm
Scène uit ,,De Matrozen von Kroonstod" (het verdrinken van'de matrozen) welke hij de filmkeuring als ,.al te f ruwe/ijk"
geen genode kon vinden, moor door onderen juist zeer bewonderd werd om de wijze waarop hierbij elke valse sensatie is vermeden
Uit deze normen blijkt reeds onmiddellijk het
noodzakelijk subjectieve oordeel van de keuring,
daar vooral het begrip goede zeden" geen exact
criterium vormt en verschil van mening en waar
dering op dit punt allerminst uitgesloten is.
Bovendien wordt echter van de keuringscommis
sie een nog verder gaande en vrijere interpretatie
geëischt, daar de formulering: niet in strijd met de
goede zeden of de openbare orde" zoals eensgezind
heid over de norrn der goede zeden" zou bestaan
veel meer films zou uitsluiten, dan de bedoeling
van den wetgever is. Immers in strijd" met de goede
zeden is heel veel, wat het geoorloofde onderwerp
van de filmproductie uitmaakt. Zelfs als wij bereid
zijn de oorlog en alles wat daarmede samenhangt
te aanvaarden als in onze maatschappij wél tot de
goede zeden" behorend, dan sluit dit criterium,
om maar n kleinigheid te noemen, toch in elk
geval alle misdaad uit.
In de practijk neemt de keuring dan ook een
ruimer standpunt in zoals de voorzitter het in een
rede, uitgesproken in de algemene vergadering van
de Centrale Commissie voor de Filmkeuring op
27 Februari 1935 die
hij ook nu nog be
schouwd wenst te zien
als een uiteenzetting van
zijn mening inzake het
gehele vraagstuk van de
keuring formuleer
de: Wij hebben ons
slechts af te vragen, wat
zal deze film of scène bij
het publiek ,doen' ?"
Intussen wordt in de
practijk ook het trou
wens in de wet niet zo
geformuleerde crite
rium van gevaar niet con
sequent als leiddraad
genomen. Volgens de
rorm: niet in strijd met
ae goede zeden of de
openbare orde," zou stel
lig veel meer moeten
worden afgekeurd. Vol
gens de norm: geen
gevaar voor de goede
zeden of de openbare
orde", zou veel minder
mogen worden afge
keurd.
De keuring zoekt dus
een gulden middenweg"
met het onvermijdelijke
gevolg dat dit de subjec
tiviteit van haar oordeel
nog weer eens extra ver
sterkt.
net zwaartepunt der
filmkeuring
van censuur, ook al is de noodzaak of wenselijkheid
daarvan erkend, een voortdurende waakzaamheid
geboden.
GEKEURD wordt volgens de normen ,,goede
zeden" en openbare orde", in dien zin, dat
flims als niet in strijd" daarmede, voor openbare
vertoning door de Centrale Commissie toelaatbaar
moeten worden verklaard.
H ET zwaartepunt van
de filmkeuring ligt
dus geheel bij de Centrale Commissie, waarbij de
wet maar een zeer vaag en rekbaar uitgangspunt
aangeeft.
Ontoelaatbaarverklaring van films of scènes, die
onze tegenzin wekken" of tegen onze volksaard"
zijn zoals de heer van Staveren dat formuleert
roepen, hoe goed ook bedoeld, toch ons wantrouwen
op, omdat hier een groepje mensen met alle
mense(Slot op pag. 15)
WIT I FM PTTPER
77 AJLrfJL*JLjl»J- JL JL J Jl JJrJLX
Muziek
ALBERT ROUSSEL (18694937)
DE componist Roussel, wiens
overlijden op 23 Aug. 1.1. werd
gemeld, vertoont,
muziekhistorisch gezien, twee aangezichten. Hij
was, na elkander, classicist en impres
sionist, str e ver naar monumentaliteit
en miniaturist. Doch noch in hét eene
genre, noch in het andere, was het
hem gegeven het niveau der volstrekte
onaantastbaarheid te bereiken. Als
impressionist was hij te zeer de mindere
van Debussy; als hoeder der strenge
academische traditie was hij te arti
stiek, te weinig geborneerd.
Men zou kunnen constateeren dat
de tweespalt in zijn wezen terug te
voeren is op zijn vertraagd begin. Ge
boren in 1869,'begon hij pas in 1894
muziek te studeeren, en dat wel bij
d'Indy, aan de Schola Cantorum. Hij
had toen ruim een derde deel van zijn
levenstijd reeds achter zich; zijn geest
en zijn wil, zijn receptiviteit en zijn
opvattingen waren reeds geheel ge
vormd. (De carrière-van zee-officier,
welke hij eerst gekozen had, is immers
van zeer veel groot er invloed op iemands
karaktervorming dan het meerendeel
der vastelandsbetrekkingen 1).
Achteraf kan ook geconstateerd
worden, dat de opleiding welke hij,
in den geest van César Franck, van
d'Indy ontvangen heeft, met sommige
kanten van zijn wezen in het geheel
niet strookte.
Het formalisme van de Schola kwam
zeer wel overeen met zijn, ietwat stug,
temperament van Noorderling men
weet dat Roussel te Rijssel, vlak bij
de Belgische grens, geboren is. Dit zijn
geen onbelangrijke détails. Aan hun
werk is immers evenzeer te hooren, dat
Fl. Schmitt een Elzasser is, Ravel een
Bask, Debussy een zoon van l'ile de
Frarice, Milhaud een Provencaal,
Canteloube een Auvergnaat. Roussel's ar
tisticiteit daarentegen en tenslotte
kan zelfs een Noorderling niet
componeeren zonder kunstzinnigheid
kwam al vrij spoedig in conflict met
d'Indy's dogmatiek. Uit deze periode
dateeren de werken van Roussel waar
aan hij, a^ wij ons niet vergissen, het
hem toekomende partikel onsterfelijk
heid te danken zal hebben. Stukken als
de Evocations, Ie festin de l'Araignée,
kan men niet wegdenken uit het totaal
der Europeesche muziek niet slechts
der Fransche tusschen 1910 en 1920.
DE laatste vijftien jaar van zijn
leven wijzen weer naar het begin
terug. De abstracties van de strenge
vormen, de kunststukken der
contrapuntische schrijfwijze, beginnen zijn
belangstelling weer te trekken. Hieraan
is de heele ontwikkeling der muzikale
compositie in Frankrijk na Debussy's
dood natuurlijk niet Vreemd. Zelfs
een meester als Roussel bleek niet
immuun voor de smetstoffen der
Russische ziekte, welke Strawinsky naar
het Westen had gebracht. Roussel is
niet overleden aan dementia
neoclassica, gelijk Satie, Auric, Poulenc en
zooveel anderen. Maar zijn laatste
werken dragen wel duidelijk herken
bare sporen van het kwaad, litteekens,
waardoor de expressie van de late
concerten en symphonieën bepaald
geschonden werd.
Maar zelfs in die, op zichzelf minder
geslaagde, minder persoonlijke schep
pingen, blijft het wezen van den maker
overal herkenbaar. Roussel was, met
Dukas, Schmitt en Ravel, een der
sterke vertegenwoordigers van de nieu
we Fransche muziek, die tot voor een
tiental jaren exemplair was voor het
levende Europeesche muziekbesef.
?
l;
PAG. 8 DE GROENE Ne. 31-43
PAG. 9 DE GROENE Ne. 3M3