Historisch Archief 1877-1940
...-.V^SlP---,.-??:
*-* '?-..' - ' ' '.-.. v :'?'?-.
t-«'*«*r^-.(,)?*..'' . ;J». <'*--'»?'.'?. _? ,
'?'-. "^,:
EKICH
Een verhaal van De Groene
V j
it\
v_ .^ Willij (oors ar i
DE blonde barmeid uit de Undine" gaat er
prat op, dat het om haar gebeurde en de
zeelui die er komen, meest van Duitsche
schepen, zeggen: dat is de meid, waarvoor die
stommeling...."
Maar het was anders. Dat heeft misschien maar
n begrepen en die heeft het niet verteld.
Er stond dien avond een Noordwesterstorm en
het regende zoo, dat de lichte vensters van de zee
manskroegen en de lokkende lichten erbuiten Kurt
herinnerden aan visschen, waarnaar hij dikwijls had
staan kijken achter op het schip, de eerste maal dat
hij door den Indischen Oceaan voer: lichtende
visschen. Juist zoo leek het nu; licht dat flitste door
water heen.
Soms vloog een deur open. Dan woei regen naar
binnen tot achter in de rookerige lokalen. Maar
buiten woei rumoer van muziek en lachen en dan
sende voeten. Soms sliertten mannen en vrouwen
over den drempel en verdwenen in regen en wind
als wrakhout, dat de golven meespoelen.
Kurt schoof in een hoekje van de Undine" en
wachtte daar, tot de blonde tijd zou hebben. Hij
kende haar sinds twee dagen. Ze waren op stap ge
weest, zij beiden, en Erich met een halfbloedje.
Kurt dacht eraan, hoe frisch en vroolijk Erich van
morgen was, in weerwil van den doorgezwierden
nacht. Altijd kwam hij uit zulke woeste uren naar
boven als een zwemmer uit het water: verwilderd en
uitgeput en toch frisch en even argeloos lachend als
een jongen. Kurt besefte dien morgen hoezeer hij
dien lach was gaan haten, hoewel er uiterlijk niets
was veranderd in hun kameraadschap. Ze golden
als onafscheidelijk. Ze zochten elkaar altijd en
hadden in menige haven samen geboemeld en
Kerstmis gevierd in Hamburg, bij de ouders van
Luise.
Op hun volgende reis kreeg Kurt haar brief,
waarin ze schreef dat ze niet met hem kon trouwen,
ze hield niet genoeg van hem. Drie jaren was ze
zijn meisje geweest. Hij wist toen opeens dat het
waar was, wat hij vaag had gevreesd, maar niet wou
begrijpen; dat ze verliefd was geworden op Erich.
Zij ook al. De stille, ingetogene, die afkeurend het
hoofd had geschud als Erich dwaze dingen zei en
die dronken mannen walgelijk vond en ze wist, hoe
Erich soms kon drinken.
Hij was te trotsch om Erich ernaar te vragen.
Misschien wist die ook van niets. Hij lette daar zoo
niet op een meisje meer of minder dat verliefd
werd op zijn lachende gezicht, een meisje meer of
minder dat om hem huilde.
Maar toch was er iets mér geweest. Kurt broeide
daarover terwijl hij wachtte op de blonde, die hem
eigenlijk niet kon schelen. Hij wou alleen uit met
haar, omdat hij wel gemerkt had dat Erich haar
aardig vond. Erich had dienst. Morgen zou hij hem
kunnen zeggen, dat hij weer met de blonde was
uit geweest. Alleen daarvoor deed hij het. Maar dat
PAG. 16 DE GROENE No. 3H3
met Luise.... Ze stierf aan een doodgewone in
fluenza. Hij had nooit geweten dat zooiets kon. Nu
ja, men zei dat ze er kou bij vatte en longontsteking
kreeg. Maar Erich werd wit toen hij het hoorde en
lachte den heelen dag niet meer.
Misschien was hun vriendschap niet gebroken,
als hij zoo was gebleven; stil en bleek en ontdaan.
Maar den dag erna lachte hij alweer. Toen begon
Kurt hem te haten. Half bewust en zonder erop
door te denken. Hij had zich zooveel voorgesteld van
het huwelijk met Luise. Hij had gespaard, mooie
geschenken voor haar meegebracht, dikwijls terwille
van haar zich dwang opgelegd als anderen om hem
heen uitraasden, omdat hij zich schaamde voor haar
klare oogen, als hij bij haar terugkeerde met de
herinnering aan wilde nachten in zijn hoofd. Toen
was dat allemaal opeens voorbij.
ER woei regen in zijn gezicht: de deur was ge
opend. Een jongen kwam binnen van een jaar
of twaalf. Kurt kende hem wel. Een brutale bengel,
maar een goed kereltje toch, dat voor zijn moeder
wat verdiende door koffers dragen en boodschappen
doen voor zeelieden, door helpen op de markten of
als een circus zijn tenten opbouwde.
De jongen leunde tegen de toonbank als een man
en de blonde lachte tegen hem. Ze kende hem van
heet klein af aan. Hij praatte met haar een
barbaarsch mengelmoesje van Duitsch, dat ze hem ge
leerd had en zeemans-Engelsch. Ze boog zich naar
hem toe en fluisterde: Solist was für mich tun,
Schatz". Haar lonk j e en lachje en het lieve woord
waren voor ditmaal gemeend. Ze hield van den
jongen en het vleide haar dat ze hem heimelijk ver
liefd wist. ,
Hij droomde van haar met een mengeling van
cynisme en kinderlijke vereering, met een gevoel,
passende bij zijn vroegwijze ervaring, verkregen in
de kronkelende straatjes van een havenstad en zijn
innerlijk nog pure jeugd. Kurt keek naar die beiden
zonder bedoeling. Hij zag, dat de blonde wat schreef
op een stukje papier en het den jongen toeschoof.
Die stak het in zijn jaszak, dronk zijn bier op met een
mannelijk gebaar, groette de blonde en liep naar de
deur. Niet voor de man in den hoek zijn snellen,
zijdlingsch spiedenden blik ving, werd hij wan
trouwend en toen de deur dichtviel achter den jongen
wist hij opeens: ze stuurt hem met een briefje naar
Erich.
Hij gooide geld op het tafeltje en liep de kroeg uit.
Aan het einde van de stec&zaghij den jongen loopen.
Het was stil, de voetstappenv&s^den man klonken
luid op de keien. Be jongen keek om.
Kurt riep hem toe: Hé, wil je een sigaret?"
En hij haalde, met de sigaret, een geldstuk te
voorschijn en zei: Geef mij dat briefje."
Ze stonden onder aan het dalende straatje, tus
schen grauwe huizen. Een harmonikadeun zong
ergens door den regen. Onder een kapot Madonna
beeldje, dat bij een hoekhuis hing, flakkerde een
lichtje. > . '
De wind joeg om den hoek. Het lichtje doofde uit.
De jongen zei: no, damn you." Hij sprak met
opzet Engelsch, o .n den Duitschen zeeman te erge
ren. Kurt trok de breede schouders op en liet een
grooter geldstuk zien.
De jongen lachte hem uit, draaide zich om en
liep verder.
Kurt haalde hem in en greep hem beet. Hij deed
het beheerscht, want hij kende de kracht die in zijn
handen school. Even bedaard zocht hij in den zak
van het versleten jasje, terwijl de jongen kronkelde
als een aal om los te komen.
Was het de linkerzak geweest?
In dat moment van zijn weifelend denken ont
kwam de jongen door een bliksemsnelle beweging,
glipte om hem heen en rende weg.
Kurt vloekte en zette hem na. Erich zou dat
briefje niet hebben, hij zou geen afspraak maken
met de blonde voor morgen, als het zijn beurt was
cm dienst te doen. Dat stond fel in zijn gedachten,
alsof er ter wereld niets van belang meer was dan dat.
De jongen kende beter den weg. Met een sprong
verdween hij opeens over een brugleuning. Het
duurde even eer Kurt, verbluft, opmerkte dat de
gracht eronder droog was. Er stond een man te
praten met twee vrouwen. De jongen was al ver
dwenen. Kurt glipte op de natte keien toen hij naar
beneden sprong, de vrouwen lachten en de man
riep iets, dat hoonend en beleedigend klonk.
Kurt voelde het bloed naar zijn gezicht stijgen en
even wou hij zich omkeeren om op den kerel zijn
woede te koelen. Maar de gedachte dat de jongen
intusschen het schip zou bereiken en Erich dat
briefje geven maakte hem zinloos razend. Blindelings
rende hij door, naar de dokken. Daar moest de jon
gen toch heen.
Hij zag er hem, een kleine gestalte die verweg
rende naar de lichten van het schip. De jongen liep
als een haas, maar de man haalde hem langzamer
hand in. Twee malen keek de jongen om. Na de twee
de maal wist hij, dat hij het schip niet kon bereiken
eer de ander hem pakte. Toen stond hij hijgend stil
bij een lantaren, haalde het briefje te voorschijn,
las de enkele regels, verscheurde het papiertje en
liet de snippers wegfladderen.
Hij wachtte, geleund tegen de lantaren, de handen
in de zakken en grijnslachende.
Hij had genoeg begrepen om de boodschap over te
brengen en had plezier hoe die kerel kwam aan
rennen voor niets.
Hij stond daar met een mengeling van
straatjongensbravour en de dapperheid van een man, die
voor een vrouw opkomt.
Kurt zag in het lantarenlicht zijn spotlach. Neen,
het was Erichs lach, dien hij zag. Erich, door wiens
schuld hij niet getrouwd was met Luise. Erich, door
wien ze misschien was gestorven. Hij zou het hem
afleeren, met zijn lachende gezicht de meisjes van
anderen te stelen en hun vrouwen. Zijn gebalde vuist
sloeg den lach te pletter.
Een vrouw kwam uit een der kroegen aan den
arm van een matroos en gilde toen ze den jongen
zag liggen, vreemd gekronkeld. Kurt bewoog zich
niet meer. Hij staarde versuft naar het bloed op den
kleinen schedel.
Een kerel zooals jij," zei de commissaris, tegen
een jongen, en waarvoor? Om zoo'n meid!"
DE man opende den mond. Even leek het of hij
iets zou zeggen, maar toen zonk hij weer terug in
zijn verstompte zwijgen. Wat gaf het of hij uitlegde:
zij was geen meid, ze was altijd ingetogen en
preutsch en we zouden trouwen....
Als de blonde teveel op heeft huilt ze om den jon
gen en gaat toch ook prat er op, dat dit gebeurde
voor haar.
Maar het was om Luise.
Erich lachte twee dagen lang niet. Den derden
voer het schip af. Toen de haven uit zicht was,
schoot hem een grap te binnen en hij lachte opeens,
zoo argeloos blij als een jongen.
DE SCHNAUZER
De Duitsche
terriër
P. M* C. Toepoel
TAALKUNDIG gaat de onder
titel niet op, want de schnauzer
is geen aardhond. Maar de ter
riërs van Groot-Brittanje en Ierland
zijn ook niet alle uitsluitend of zelfs
maar voornamelijk ondergrondsche
jagers. De veel te groote Airedale, de
Buil- en de Staffordshire terriër b.v.
niet, terwijl de drie lersche variëteiten
op hun groen, vochtig en arm eiland
de viervoetige knecht zijn van den boer.
Hun taak bestaat uit de bewaking van
zijn schamel bezit, de verdediging van
zijn levende en doode have en het ver
delgen van alle dier, dat er van wil
rooven. De jacht, of, wil rnen, het
stroopen zijn slechts het vermaak van
baas en hond.
Terwijl de dashond Duitschlands
voortreffelijke aardhond is, komt met
het bovengrondsche slag terriërs de
schnauzer overeen. Hun arbeid is ook
de zijne. Beide zijn zij anatomische
wonderen, zooveel bruikbaarheid toch
is samengebracht in hun klein lichaam
en bescheiden gewicht.
Wel wil het mij voorkomen, dat zelfs
de terriërs met bovengrondschen dienst
meer belangstelling voor de dierlijke
onderwereld betoonen dan de schnau
zer. Dat de laatste tegen menschen
drukker en iets scherper in het bewa
ken is, acht ik slechts de weerspiege
ling van het verschil in aard tusschen
de volken, welke hen fokten.
Ik kende door omgang den schnau
zer van vijfendertig en van tweeën
twintig jaar geleden, zag hem steeds
op tentoonstellingen en heb om de
latere geslachten waar te nemen, on
langs een kennel bezocht, waar de
hond vriend en een gezin, waar er een
hond-allén is. De aanleg tot bewaking
trof mij in beide gevallen.
Op een heerlijke wandeling over het
landgoed hadden groote en middenslag
schnauzers om mij heen gedarteld zon
der aanstoot aan mij te nemen. De
vrouw was er bij en het mocht dus.
Toen we teruggekeerd waren, liep de
vriendin van het dozijn of meer het
huis binnen om koekjes te halen en ik
bleef met hen achter en met de twee
Schotsche terriërs, die, toen wij over
hun pas gegraven tunnel waren ge
stapt, hun bezoek aan een konijnen
woning haastig afgebroken en zich bij
ons aangesloten hadden. Een poedel
keek toe.
Daar strekte ik mijn arm uit om
een Schotje te aaien en dat mocht niet.
Dadelijk sprong een groot slag
Duitscher er tusschen en alle andere be
duidden mij, dat er grenzen bestonden.
Sandy" had zich niet bewogen, hij
wist zich veilig.
Bij de familie, waar hij hond allén
is, liet déschnauzer mij wél onder
protest binnenkomen, duldde later
zelfs aanhaling, maar verzette zich
tegen mijn heengaan, wat een vaak
voorkomende uiting van waakzaam
heid is.
Bij geen van beide gelegenheden
kwam het tot bijten of zelfs maar een
poging daartoe. .
GRAVIN Vom Hagen heeft den
schnauzer'lief. Zij schildert hem
als den typischen, ouden Duitscher,
eenvoudig en bruikbaar. ,,Lausbub"
en Ruppsack" en daarbij toch ook
sentimenteel. Zij meent, dat haar hond
er onder lijdt, dat hij zich niet beter
verstaanbaar kan maken, dat hij niet
spreken kan.
Ik daarentegen bedroef mij vaak, dat
ik den hond niet begrijp, omdat ik als
mensch de gave verloren heb, zijn een
voudige geluiden, zijn gebaren, het be
wegen van zijn neus, de uitdrukking
van zijn oogen en zijn gedachten te
verstaan. Ons bleef allén het geluid,
zoover opgevoerd en verbijzonderd, dat
het woord vaker verwart en afstoot,
dan verklaart en samenbrengt. Menige
hond, wellicht elke, verstaat meer woor
den van onze taal, dan wij van de zijne,
hoe eenvoudig zij is en nog gezwegen
van zijn vele andere wijzen om zich te
uiten. ,,Het spreken ontbreekt hem"
hoort men wel eens zeggen. Welk een
zegen voor hem en ook voor ons !
Liefhebbers van een hondenras som
men graag afbeeldingen en geschriften
op, waaruit blijkt, dat het oud is. Het
Amerikaansche Schnauzerbook" haalt
er Dürer en Rembrandt bij. Hutchin- ?
son's Encyclopaedia acht het hondje
van een nachtwaker te Stuttgart van
1620 een schnauzer. De hondenkenner
en schilder Richard Strebel echter heeft
hem bijna nooit, zooals hij schrijft, op
oude schilderijen opgemerkt, behalve
bij Breughel den Oude en op een ko
pergravure van Lucas Cranach. Dit
klopt met wat Seegers (,,Hondenras
sen") zegt dat de schnauzer een zér,
zér oud ras is, maar als erf en
stalhond niet werd opgemerkt.
Dr. Reichenbach is in 1836 de eerste,
die van den pinscher gewaagt en wel
van den glad- en van onzenruwharigen.
Daarbij bleef het en het korte slag van
Noord-Duitschland, meestal zwart, soms
gelig en dan met zachter haar, zoowel
als het grijze en langere van
ZuidDuitschland gingen voort hun rat te
vangen en evenals hun vakgenoot, de
kees, het erf te bewaken of den wagen
te volgen.
Hij verscheen op de tentoonstelling
te Hannover van 1879, welke voor de
Duitsche rassen zoo belangrijk is ge
bleken. Hij kreeg zelfs raspunten. Maar
de poging hem toegang tot den kring
der ,,nette" rassen te verschaffen faal
de. Tot Max, Hartenstein, de Maecenas
der Duitsche kynologie, den
armeluishond in zijn kennels haalde. Want toen
hem de kans gegeven werd, deed zijn
aard het overige. In 1890 reeds kwa
men er in Stuttgart 85 uit.
IN den loop der jaren heeft de Mode
heel wat met ons ras gesold. Hij is
een nog al breed manneke geweest,
stevig op de beenen, dat in kloppartijen
van deze eigenschappen gebruik maak
te. Hij is daarna slank geworden. Hij is
zwart en hij is bijna uitsluitend peper
en zout geweest, maar daarna weer
voornamelijk zwart geworden. Het
Procrustes-bed is hem niet bespaard ge
bleven. Erger, de Grieksche halfgod
rekte allén of kapte af. Maar de
kynoloog vervormt ook het hoofd. Zijn kus
sen bewaart den indruk van het hoofd
van een ontaarden terriër en wee het
ras, welks schedel breeder dan de
kaak is!
Gelukkig echter beleven de schnau
zer en nagenoeg alle rassen thans een
B// DE FOTO'S
Hierboven: Middenslag schnauzers
op 10 weken. V./.n.r. Enneke en Egel
van jachthuis Zonheuvel. Eig. kennel
jachthuis ..Zonheuve/", Schoenbergen bij
Arnhem. Men ziet hoe veel aangenamer
het gave oor staat dan het verminkte.
Links: Groote scnnouzers. V.l.n.r. Isa
en Heidi v. Cross Wiesbaden en Asta
a.d. Weiherwiese, eig. Kennel jachthuis
Zonheuvel", Schoenbergen bij Arnhem.
Isa won het reserve-, Heidi en Asta het
kampioenschap in Nederland, de laatste
ook in Duitschland.
Rechts: Kampioen R/a v. Rauentaf,
groote schnouzer, was reserve voor
wereldkampioenschap te Parijs op 23
en 25 Juli j.l. Eig. Kennel jachthuis
,,Zonheuvel", Schaersbergen bij Arnhem.
gezonden" tijd. Men mag zoolang men
het op bescheiden wijze doet, wel iets
op zich zelf lijken.
Nu de rechter met allengs strenger
hand tegen het coupeeren optreedt, mag
men dankbaar wezen, dat het ras kort
na 1918 in Noord Amerika en in 1926
in Engeland is ingevoerd. Daar fokte
men vlug een alleraardigst gaaf oor en
het zal gemakkelijk vallen met behulp
van een paar honden van overzee ook
hier het juiste oor te verkrijgen. Dit
kan zonder gevaar, daar deze schnau
zers nog zoo kort geleden uit de Duit
sche en de onze zijn gefokt en mooi zijn.
Een der lievelingsstellingen van pro
fessor Pierre Mégnin was, dat alle ras
sen in drie grootten zouden voorkomen.
Dit gaat tegenwoordig bij den schnau
zer op, want behalve den ouden, thans
hier middelgrooten genoemd, bestaan
er de groote, dien de kynoloog akelig
Riesenschnauzer noemt, en de kleine,
die dwergschnauzer heet. De groote
schnauzer komt mij voor eerst in onzen
tijd en met behulp van den Belgischen
koehond uit den middelgrooten te zijn
verkregen. Hij, meet 55 tot 65 cM. aan
den schouder, tegen de middelgroote
40 tot 50.
DE schnauzer moet vierkant zijn
en stevig. Löns bejammert als
wij ouden allen dat de schedel niet
breeder dan 2/3 van de lengte mag
zijn. Ook mag de wang niet te zwaar
zijn. Voorhoofd en schedel vlak. De
ooren hangen hoog aan het hoofd. De
snuit blijft voor breed en is terecht iets
korter dan het overige deel van het
hoofd.
Het typische, het aantrekkelijke van
het eironde oog zit natuurlijk in de
eerste plaats in den aard van het ras,
maar de geweldige, stekelige wenk
brauwen hebben er ook wel wat mee
te maken. Snor en baard zijn in
stijl.
De hals is kort en mag geen wam
men meer hebben. De borst reikt min
stens tot den elleboog. De staart werd
verminkt en stak omhoog. Hoe het nu
zal worden staat niet vast. De sprong
is weinig gebogen, de voet klein en
rond. Op tentoonstellingen worden pe
per en zoutkleur, gespikkeld, mengsels
van deze kleuren en geheel zwart toe
gelaten. Eenig wit op de borst is geoor
loofd, al zet het iets achteruit. Wit, ge
vlekt, getijgerd, rood en zemelkleurig
is verboden.
Feestvieren
ET is al bijna
weer Koningins
verjaardag, en
daaraan zie je, hoe
snel de tijd gaat. Het
vorig jaar heb ik nog
wel plezier gehad, na
de sluiting van de zaak nog in de stad,
met hier nog iets en daar nog iets,
maar het is toch wel de laatste jaren
veel minder geworden, en niet meer
die vreugde zonder rang of stand, iets
wat je nu nog maar alleen in de dan
cings vindt, al willen de menschen
dat dan den volgenden dag niet meer
weten. En daarom hoop ik ook maar,
dat de Heeren van het I.C.A. succes
hebben met hun request bij den
minister van. defensie, om weer een
garnizoen te schenken aan onze stad,
waaraan het feitelijke cachet van
garnizoensplaats in de latere jaren
noode heeft ontbroken", om nog maar
te zwijgen van onze waardigheid en
aanzien", wat zooveel wil zeggen als
een statistisch bewezen biergebruik
van anderhalve liter, alles per militair
en per dag, hooger en lagere, generaals
en oppassers dooreen genomen. En als
dat nu nog gepaard gaat met een
Betere Damverlichting",- waarvoor
de I.C.A.-Heeren ook hun persoonlijk
heid op het spel zetten, dan kan je
tenminste zien, wit de Heeren mili
tairen in de stad bij avond u tvoeren,
waarmee toch all? bedenkingen van
anti-militaristische zijde wel wegge
vaagd zullen zijn. En dan zullen wij
in Amsterdam alle feesten kunnen
vieren zooalo h:t hoort, met parades
net als in Den Haag, en met een beetje
uniformenflcurijheid tusschen onze
sombere z\v::rte en bruine colberts en
onze ha'.f .C/M fanticiehoeden. En toen
ik dat i i tegen een heer van de
Phnsevlag gtf '.;ij mij een l:wartje fooi.
PAG. 17 DEjGROENI No. 3143
?'. .1
?i.,.i-tJlL.
??f.-l
'
Jl*^'
i^^sSsSa^i^^ï^^