De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 28 augustus pagina 9

28 augustus 1937 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

...-.V^SlP---,.-??: *-* '?-..' - ' ' '.-.. v :'?'?-. t-«'*«*r^-.(,)?*..'' . ;J». <'*--'»?'.'?. _? , '?'-. "^,: EKICH Een verhaal van De Groene V j it\ v_ .^ Willij (oors ar i DE blonde barmeid uit de Undine" gaat er prat op, dat het om haar gebeurde en de zeelui die er komen, meest van Duitsche schepen, zeggen: dat is de meid, waarvoor die stommeling...." Maar het was anders. Dat heeft misschien maar n begrepen en die heeft het niet verteld. Er stond dien avond een Noordwesterstorm en het regende zoo, dat de lichte vensters van de zee manskroegen en de lokkende lichten erbuiten Kurt herinnerden aan visschen, waarnaar hij dikwijls had staan kijken achter op het schip, de eerste maal dat hij door den Indischen Oceaan voer: lichtende visschen. Juist zoo leek het nu; licht dat flitste door water heen. Soms vloog een deur open. Dan woei regen naar binnen tot achter in de rookerige lokalen. Maar buiten woei rumoer van muziek en lachen en dan sende voeten. Soms sliertten mannen en vrouwen over den drempel en verdwenen in regen en wind als wrakhout, dat de golven meespoelen. Kurt schoof in een hoekje van de Undine" en wachtte daar, tot de blonde tijd zou hebben. Hij kende haar sinds twee dagen. Ze waren op stap ge weest, zij beiden, en Erich met een halfbloedje. Kurt dacht eraan, hoe frisch en vroolijk Erich van morgen was, in weerwil van den doorgezwierden nacht. Altijd kwam hij uit zulke woeste uren naar boven als een zwemmer uit het water: verwilderd en uitgeput en toch frisch en even argeloos lachend als een jongen. Kurt besefte dien morgen hoezeer hij dien lach was gaan haten, hoewel er uiterlijk niets was veranderd in hun kameraadschap. Ze golden als onafscheidelijk. Ze zochten elkaar altijd en hadden in menige haven samen geboemeld en Kerstmis gevierd in Hamburg, bij de ouders van Luise. Op hun volgende reis kreeg Kurt haar brief, waarin ze schreef dat ze niet met hem kon trouwen, ze hield niet genoeg van hem. Drie jaren was ze zijn meisje geweest. Hij wist toen opeens dat het waar was, wat hij vaag had gevreesd, maar niet wou begrijpen; dat ze verliefd was geworden op Erich. Zij ook al. De stille, ingetogene, die afkeurend het hoofd had geschud als Erich dwaze dingen zei en die dronken mannen walgelijk vond en ze wist, hoe Erich soms kon drinken. Hij was te trotsch om Erich ernaar te vragen. Misschien wist die ook van niets. Hij lette daar zoo niet op een meisje meer of minder dat verliefd werd op zijn lachende gezicht, een meisje meer of minder dat om hem huilde. Maar toch was er iets mér geweest. Kurt broeide daarover terwijl hij wachtte op de blonde, die hem eigenlijk niet kon schelen. Hij wou alleen uit met haar, omdat hij wel gemerkt had dat Erich haar aardig vond. Erich had dienst. Morgen zou hij hem kunnen zeggen, dat hij weer met de blonde was uit geweest. Alleen daarvoor deed hij het. Maar dat PAG. 16 DE GROENE No. 3H3 met Luise.... Ze stierf aan een doodgewone in fluenza. Hij had nooit geweten dat zooiets kon. Nu ja, men zei dat ze er kou bij vatte en longontsteking kreeg. Maar Erich werd wit toen hij het hoorde en lachte den heelen dag niet meer. Misschien was hun vriendschap niet gebroken, als hij zoo was gebleven; stil en bleek en ontdaan. Maar den dag erna lachte hij alweer. Toen begon Kurt hem te haten. Half bewust en zonder erop door te denken. Hij had zich zooveel voorgesteld van het huwelijk met Luise. Hij had gespaard, mooie geschenken voor haar meegebracht, dikwijls terwille van haar zich dwang opgelegd als anderen om hem heen uitraasden, omdat hij zich schaamde voor haar klare oogen, als hij bij haar terugkeerde met de herinnering aan wilde nachten in zijn hoofd. Toen was dat allemaal opeens voorbij. ER woei regen in zijn gezicht: de deur was ge opend. Een jongen kwam binnen van een jaar of twaalf. Kurt kende hem wel. Een brutale bengel, maar een goed kereltje toch, dat voor zijn moeder wat verdiende door koffers dragen en boodschappen doen voor zeelieden, door helpen op de markten of als een circus zijn tenten opbouwde. De jongen leunde tegen de toonbank als een man en de blonde lachte tegen hem. Ze kende hem van heet klein af aan. Hij praatte met haar een barbaarsch mengelmoesje van Duitsch, dat ze hem ge leerd had en zeemans-Engelsch. Ze boog zich naar hem toe en fluisterde: Solist was für mich tun, Schatz". Haar lonk j e en lachje en het lieve woord waren voor ditmaal gemeend. Ze hield van den jongen en het vleide haar dat ze hem heimelijk ver liefd wist. , Hij droomde van haar met een mengeling van cynisme en kinderlijke vereering, met een gevoel, passende bij zijn vroegwijze ervaring, verkregen in de kronkelende straatjes van een havenstad en zijn innerlijk nog pure jeugd. Kurt keek naar die beiden zonder bedoeling. Hij zag, dat de blonde wat schreef op een stukje papier en het den jongen toeschoof. Die stak het in zijn jaszak, dronk zijn bier op met een mannelijk gebaar, groette de blonde en liep naar de deur. Niet voor de man in den hoek zijn snellen, zijdlingsch spiedenden blik ving, werd hij wan trouwend en toen de deur dichtviel achter den jongen wist hij opeens: ze stuurt hem met een briefje naar Erich. Hij gooide geld op het tafeltje en liep de kroeg uit. Aan het einde van de stec&zaghij den jongen loopen. Het was stil, de voetstappenv&s^den man klonken luid op de keien. Be jongen keek om. Kurt riep hem toe: Hé, wil je een sigaret?" En hij haalde, met de sigaret, een geldstuk te voorschijn en zei: Geef mij dat briefje." Ze stonden onder aan het dalende straatje, tus schen grauwe huizen. Een harmonikadeun zong ergens door den regen. Onder een kapot Madonna beeldje, dat bij een hoekhuis hing, flakkerde een lichtje. > . ' De wind joeg om den hoek. Het lichtje doofde uit. De jongen zei: no, damn you." Hij sprak met opzet Engelsch, o .n den Duitschen zeeman te erge ren. Kurt trok de breede schouders op en liet een grooter geldstuk zien. De jongen lachte hem uit, draaide zich om en liep verder. Kurt haalde hem in en greep hem beet. Hij deed het beheerscht, want hij kende de kracht die in zijn handen school. Even bedaard zocht hij in den zak van het versleten jasje, terwijl de jongen kronkelde als een aal om los te komen. Was het de linkerzak geweest? In dat moment van zijn weifelend denken ont kwam de jongen door een bliksemsnelle beweging, glipte om hem heen en rende weg. Kurt vloekte en zette hem na. Erich zou dat briefje niet hebben, hij zou geen afspraak maken met de blonde voor morgen, als het zijn beurt was cm dienst te doen. Dat stond fel in zijn gedachten, alsof er ter wereld niets van belang meer was dan dat. De jongen kende beter den weg. Met een sprong verdween hij opeens over een brugleuning. Het duurde even eer Kurt, verbluft, opmerkte dat de gracht eronder droog was. Er stond een man te praten met twee vrouwen. De jongen was al ver dwenen. Kurt glipte op de natte keien toen hij naar beneden sprong, de vrouwen lachten en de man riep iets, dat hoonend en beleedigend klonk. Kurt voelde het bloed naar zijn gezicht stijgen en even wou hij zich omkeeren om op den kerel zijn woede te koelen. Maar de gedachte dat de jongen intusschen het schip zou bereiken en Erich dat briefje geven maakte hem zinloos razend. Blindelings rende hij door, naar de dokken. Daar moest de jon gen toch heen. Hij zag er hem, een kleine gestalte die verweg rende naar de lichten van het schip. De jongen liep als een haas, maar de man haalde hem langzamer hand in. Twee malen keek de jongen om. Na de twee de maal wist hij, dat hij het schip niet kon bereiken eer de ander hem pakte. Toen stond hij hijgend stil bij een lantaren, haalde het briefje te voorschijn, las de enkele regels, verscheurde het papiertje en liet de snippers wegfladderen. Hij wachtte, geleund tegen de lantaren, de handen in de zakken en grijnslachende. Hij had genoeg begrepen om de boodschap over te brengen en had plezier hoe die kerel kwam aan rennen voor niets. Hij stond daar met een mengeling van straatjongensbravour en de dapperheid van een man, die voor een vrouw opkomt. Kurt zag in het lantarenlicht zijn spotlach. Neen, het was Erichs lach, dien hij zag. Erich, door wiens schuld hij niet getrouwd was met Luise. Erich, door wien ze misschien was gestorven. Hij zou het hem afleeren, met zijn lachende gezicht de meisjes van anderen te stelen en hun vrouwen. Zijn gebalde vuist sloeg den lach te pletter. Een vrouw kwam uit een der kroegen aan den arm van een matroos en gilde toen ze den jongen zag liggen, vreemd gekronkeld. Kurt bewoog zich niet meer. Hij staarde versuft naar het bloed op den kleinen schedel. Een kerel zooals jij," zei de commissaris, tegen een jongen, en waarvoor? Om zoo'n meid!" DE man opende den mond. Even leek het of hij iets zou zeggen, maar toen zonk hij weer terug in zijn verstompte zwijgen. Wat gaf het of hij uitlegde: zij was geen meid, ze was altijd ingetogen en preutsch en we zouden trouwen.... Als de blonde teveel op heeft huilt ze om den jon gen en gaat toch ook prat er op, dat dit gebeurde voor haar. Maar het was om Luise. Erich lachte twee dagen lang niet. Den derden voer het schip af. Toen de haven uit zicht was, schoot hem een grap te binnen en hij lachte opeens, zoo argeloos blij als een jongen. DE SCHNAUZER De Duitsche terriër P. M* C. Toepoel TAALKUNDIG gaat de onder titel niet op, want de schnauzer is geen aardhond. Maar de ter riërs van Groot-Brittanje en Ierland zijn ook niet alle uitsluitend of zelfs maar voornamelijk ondergrondsche jagers. De veel te groote Airedale, de Buil- en de Staffordshire terriër b.v. niet, terwijl de drie lersche variëteiten op hun groen, vochtig en arm eiland de viervoetige knecht zijn van den boer. Hun taak bestaat uit de bewaking van zijn schamel bezit, de verdediging van zijn levende en doode have en het ver delgen van alle dier, dat er van wil rooven. De jacht, of, wil rnen, het stroopen zijn slechts het vermaak van baas en hond. Terwijl de dashond Duitschlands voortreffelijke aardhond is, komt met het bovengrondsche slag terriërs de schnauzer overeen. Hun arbeid is ook de zijne. Beide zijn zij anatomische wonderen, zooveel bruikbaarheid toch is samengebracht in hun klein lichaam en bescheiden gewicht. Wel wil het mij voorkomen, dat zelfs de terriërs met bovengrondschen dienst meer belangstelling voor de dierlijke onderwereld betoonen dan de schnau zer. Dat de laatste tegen menschen drukker en iets scherper in het bewa ken is, acht ik slechts de weerspiege ling van het verschil in aard tusschen de volken, welke hen fokten. Ik kende door omgang den schnau zer van vijfendertig en van tweeën twintig jaar geleden, zag hem steeds op tentoonstellingen en heb om de latere geslachten waar te nemen, on langs een kennel bezocht, waar de hond vriend en een gezin, waar er een hond-allén is. De aanleg tot bewaking trof mij in beide gevallen. Op een heerlijke wandeling over het landgoed hadden groote en middenslag schnauzers om mij heen gedarteld zon der aanstoot aan mij te nemen. De vrouw was er bij en het mocht dus. Toen we teruggekeerd waren, liep de vriendin van het dozijn of meer het huis binnen om koekjes te halen en ik bleef met hen achter en met de twee Schotsche terriërs, die, toen wij over hun pas gegraven tunnel waren ge stapt, hun bezoek aan een konijnen woning haastig afgebroken en zich bij ons aangesloten hadden. Een poedel keek toe. Daar strekte ik mijn arm uit om een Schotje te aaien en dat mocht niet. Dadelijk sprong een groot slag Duitscher er tusschen en alle andere be duidden mij, dat er grenzen bestonden. Sandy" had zich niet bewogen, hij wist zich veilig. Bij de familie, waar hij hond allén is, liet déschnauzer mij wél onder protest binnenkomen, duldde later zelfs aanhaling, maar verzette zich tegen mijn heengaan, wat een vaak voorkomende uiting van waakzaam heid is. Bij geen van beide gelegenheden kwam het tot bijten of zelfs maar een poging daartoe. . GRAVIN Vom Hagen heeft den schnauzer'lief. Zij schildert hem als den typischen, ouden Duitscher, eenvoudig en bruikbaar. ,,Lausbub" en Ruppsack" en daarbij toch ook sentimenteel. Zij meent, dat haar hond er onder lijdt, dat hij zich niet beter verstaanbaar kan maken, dat hij niet spreken kan. Ik daarentegen bedroef mij vaak, dat ik den hond niet begrijp, omdat ik als mensch de gave verloren heb, zijn een voudige geluiden, zijn gebaren, het be wegen van zijn neus, de uitdrukking van zijn oogen en zijn gedachten te verstaan. Ons bleef allén het geluid, zoover opgevoerd en verbijzonderd, dat het woord vaker verwart en afstoot, dan verklaart en samenbrengt. Menige hond, wellicht elke, verstaat meer woor den van onze taal, dan wij van de zijne, hoe eenvoudig zij is en nog gezwegen van zijn vele andere wijzen om zich te uiten. ,,Het spreken ontbreekt hem" hoort men wel eens zeggen. Welk een zegen voor hem en ook voor ons ! Liefhebbers van een hondenras som men graag afbeeldingen en geschriften op, waaruit blijkt, dat het oud is. Het Amerikaansche Schnauzerbook" haalt er Dürer en Rembrandt bij. Hutchin- ? son's Encyclopaedia acht het hondje van een nachtwaker te Stuttgart van 1620 een schnauzer. De hondenkenner en schilder Richard Strebel echter heeft hem bijna nooit, zooals hij schrijft, op oude schilderijen opgemerkt, behalve bij Breughel den Oude en op een ko pergravure van Lucas Cranach. Dit klopt met wat Seegers (,,Hondenras sen") zegt dat de schnauzer een zér, zér oud ras is, maar als erf en stalhond niet werd opgemerkt. Dr. Reichenbach is in 1836 de eerste, die van den pinscher gewaagt en wel van den glad- en van onzenruwharigen. Daarbij bleef het en het korte slag van Noord-Duitschland, meestal zwart, soms gelig en dan met zachter haar, zoowel als het grijze en langere van ZuidDuitschland gingen voort hun rat te vangen en evenals hun vakgenoot, de kees, het erf te bewaken of den wagen te volgen. Hij verscheen op de tentoonstelling te Hannover van 1879, welke voor de Duitsche rassen zoo belangrijk is ge bleken. Hij kreeg zelfs raspunten. Maar de poging hem toegang tot den kring der ,,nette" rassen te verschaffen faal de. Tot Max, Hartenstein, de Maecenas der Duitsche kynologie, den armeluishond in zijn kennels haalde. Want toen hem de kans gegeven werd, deed zijn aard het overige. In 1890 reeds kwa men er in Stuttgart 85 uit. IN den loop der jaren heeft de Mode heel wat met ons ras gesold. Hij is een nog al breed manneke geweest, stevig op de beenen, dat in kloppartijen van deze eigenschappen gebruik maak te. Hij is daarna slank geworden. Hij is zwart en hij is bijna uitsluitend peper en zout geweest, maar daarna weer voornamelijk zwart geworden. Het Procrustes-bed is hem niet bespaard ge bleven. Erger, de Grieksche halfgod rekte allén of kapte af. Maar de kynoloog vervormt ook het hoofd. Zijn kus sen bewaart den indruk van het hoofd van een ontaarden terriër en wee het ras, welks schedel breeder dan de kaak is! Gelukkig echter beleven de schnau zer en nagenoeg alle rassen thans een B// DE FOTO'S Hierboven: Middenslag schnauzers op 10 weken. V./.n.r. Enneke en Egel van jachthuis Zonheuvel. Eig. kennel jachthuis ..Zonheuve/", Schoenbergen bij Arnhem. Men ziet hoe veel aangenamer het gave oor staat dan het verminkte. Links: Groote scnnouzers. V.l.n.r. Isa en Heidi v. Cross Wiesbaden en Asta a.d. Weiherwiese, eig. Kennel jachthuis Zonheuvel", Schoenbergen bij Arnhem. Isa won het reserve-, Heidi en Asta het kampioenschap in Nederland, de laatste ook in Duitschland. Rechts: Kampioen R/a v. Rauentaf, groote schnouzer, was reserve voor wereldkampioenschap te Parijs op 23 en 25 Juli j.l. Eig. Kennel jachthuis ,,Zonheuvel", Schaersbergen bij Arnhem. gezonden" tijd. Men mag zoolang men het op bescheiden wijze doet, wel iets op zich zelf lijken. Nu de rechter met allengs strenger hand tegen het coupeeren optreedt, mag men dankbaar wezen, dat het ras kort na 1918 in Noord Amerika en in 1926 in Engeland is ingevoerd. Daar fokte men vlug een alleraardigst gaaf oor en het zal gemakkelijk vallen met behulp van een paar honden van overzee ook hier het juiste oor te verkrijgen. Dit kan zonder gevaar, daar deze schnau zers nog zoo kort geleden uit de Duit sche en de onze zijn gefokt en mooi zijn. Een der lievelingsstellingen van pro fessor Pierre Mégnin was, dat alle ras sen in drie grootten zouden voorkomen. Dit gaat tegenwoordig bij den schnau zer op, want behalve den ouden, thans hier middelgrooten genoemd, bestaan er de groote, dien de kynoloog akelig Riesenschnauzer noemt, en de kleine, die dwergschnauzer heet. De groote schnauzer komt mij voor eerst in onzen tijd en met behulp van den Belgischen koehond uit den middelgrooten te zijn verkregen. Hij, meet 55 tot 65 cM. aan den schouder, tegen de middelgroote 40 tot 50. DE schnauzer moet vierkant zijn en stevig. Löns bejammert als wij ouden allen dat de schedel niet breeder dan 2/3 van de lengte mag zijn. Ook mag de wang niet te zwaar zijn. Voorhoofd en schedel vlak. De ooren hangen hoog aan het hoofd. De snuit blijft voor breed en is terecht iets korter dan het overige deel van het hoofd. Het typische, het aantrekkelijke van het eironde oog zit natuurlijk in de eerste plaats in den aard van het ras, maar de geweldige, stekelige wenk brauwen hebben er ook wel wat mee te maken. Snor en baard zijn in stijl. De hals is kort en mag geen wam men meer hebben. De borst reikt min stens tot den elleboog. De staart werd verminkt en stak omhoog. Hoe het nu zal worden staat niet vast. De sprong is weinig gebogen, de voet klein en rond. Op tentoonstellingen worden pe per en zoutkleur, gespikkeld, mengsels van deze kleuren en geheel zwart toe gelaten. Eenig wit op de borst is geoor loofd, al zet het iets achteruit. Wit, ge vlekt, getijgerd, rood en zemelkleurig is verboden. Feestvieren ET is al bijna weer Koningins verjaardag, en daaraan zie je, hoe snel de tijd gaat. Het vorig jaar heb ik nog wel plezier gehad, na de sluiting van de zaak nog in de stad, met hier nog iets en daar nog iets, maar het is toch wel de laatste jaren veel minder geworden, en niet meer die vreugde zonder rang of stand, iets wat je nu nog maar alleen in de dan cings vindt, al willen de menschen dat dan den volgenden dag niet meer weten. En daarom hoop ik ook maar, dat de Heeren van het I.C.A. succes hebben met hun request bij den minister van. defensie, om weer een garnizoen te schenken aan onze stad, waaraan het feitelijke cachet van garnizoensplaats in de latere jaren noode heeft ontbroken", om nog maar te zwijgen van onze waardigheid en aanzien", wat zooveel wil zeggen als een statistisch bewezen biergebruik van anderhalve liter, alles per militair en per dag, hooger en lagere, generaals en oppassers dooreen genomen. En als dat nu nog gepaard gaat met een Betere Damverlichting",- waarvoor de I.C.A.-Heeren ook hun persoonlijk heid op het spel zetten, dan kan je tenminste zien, wit de Heeren mili tairen in de stad bij avond u tvoeren, waarmee toch all? bedenkingen van anti-militaristische zijde wel wegge vaagd zullen zijn. En dan zullen wij in Amsterdam alle feesten kunnen vieren zooalo h:t hoort, met parades net als in Den Haag, en met een beetje uniformenflcurijheid tusschen onze sombere z\v::rte en bruine colberts en onze ha'.f .C/M fanticiehoeden. En toen ik dat i i tegen een heer van de Phnsevlag gtf '.;ij mij een l:wartje fooi. PAG. 17 DEjGROENI No. 3143 ?'. .1 ?i.,.i-tJlL. ??f.-l ' Jl*^' i^^sSsSa^i^^ï^^

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl