De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 4 september pagina 7

4 september 1937 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

J" *?<? --f»». ?^ -^ r wi se;| egance DE bloem der Nederlandsche letteren, architectuur en kritiek der schoone kunsten trof ik aan in gespannen aandacht vereenigd voor een vitrine, waarin niet anders dan een soutien gorge en een ceinture. Iets verder lag geknield met iets van devotie in het beweeg der handen onze fotografe voor een symphonie in bretels. En ik hervond mij zelve op de vlucht voor het trieste lot van den handschoenenfetichist. Maar wij allen waren eerst in den voor hof der begoocheling van het paviljoen, waarvan de kap onder het bouwsel staat en n der zeven heidensche hemelen omvat. Langs kwatrijnen van lippenstiften en sonnetten In reukwaters en badzouten, treedt ge daar binnen. Hier is alles bijeen, wat nooit gedragen is of zal kunnen worden, maar de essentie onthult van al waarmee en waartoe zich ooit een vrouw heeft getooid en tot den laatsten dag zal blijven tooien. Bezetenen van vrouwelijke gratie hebben hier ge werkt, bevrijd van al wat bijkomstig is in het reëele. Een leeuw héft daar noodzakelijk manen van een purper bont en een robe van louter witte vogelveeren volgt dwin gend uit het rijm van een willekeurig boomfragment en de welving van een tors. Ergens zweeft een hoed die geen hoofd .vraagt en een volslagen naakt is verant woord met, n achteloozen handschoen. De juffrouw met een koude kip en knof look in een krant en n man met een Zondagschen bolhoed droomt hier, alleen in den aanvang wat onwennig wrakend, den droom van alle tijden. Het is voor ons allen aanstonds voorbij. A "V** ^5?" v-iiWi»np,j» 'ÏFn 'f Het ni;nwc ,,Mu:ée da ('Art Moderne" MODERNE FRANSCHE KUNST IJ e Aleesters v aai cle Inuépeiulant s ER bevangt mij angst en beven nu ik moet schrijven over eigen vrienden en naaste col lega's. Wat is het dat mij belet om ze voluit te bewonderen? Wij artisten vragen niets liever. Het is niet enkel dat elke schilder zóó zijn persoon lijke overtuigingen heeft dat hij nooit geheel, voluit, de opvattingen van anderen kan deelen. Dit ware bekrompen. Wij bewonderen ons zelf niet zóó, of wij waardeeren juist de qualiteiten die anderen hebben, mér dan wij zelf. De sonoriteit van een Segonzac, de kleur van Matisse, van Bonnard, de ge weldige tragiek van Rouault, de gestrenge stijl van Gromaire, de losse Parijschheid van Dufy, de breed heid van Vlaminck, de diepe gevoeligheid van Utrillo, het-geheel-van-de-natuur-vrij-zijn van de cubisten. Ah, die vrijheid-blijheid van de Franschen van heden! Wat een ziedend leven! Wat een revolutie op 't oude ! Wat een totaal ontbreken van alle braaf heid en alle middelmatigheid! Er is geen midden weg en gén ontkomen aan dit dilemma. .Óf het is een heerlijke tijd om hier te leven, of zij vergissen zich allemaal ontzettend. Maar ontzettend interessant, gewaagd, gedurfd, overbluffend. IK onthoud mij van alle oordeel. Alle tijden heb ben zich altijd gruwelijk vergist in hun tijdgenooten en ik houd ons voor niet intelligenter dan onze voorgangers. Museum-directeuren, kunst handelaars, vooral critici, schilders nog 't minst, zijn er altijd naast. Als er veertig jaar geleden zoo'n groote tentoonstelling georganiseerd was gewor den, zouden alle bewonderde meesters" van toen nu vergeten zijn eri noch Cézanne, noch Van Gogh, noch Gauguin zouden er u.'tjenoodigd zijn geworden en toch zijn zij de eenig ©verblijvenden van hun generatie. Zijn de drie die van ons zullen overblijven hier ? Of zijn ook zij nog verguisd? In alle geval is deze expositie eigenaardig georganiseerd. Het comitébestaat hoofdzakelijk uit kunsthandelaars, critici en collectionneurs en men heeft zeer nadrukkelijk aan hen, wien zij de voorkeur gaven, veel meer ruimte gegund dan aan hen die men tweede-, derderangs acht. Gevolg, dat zij die minder markt"-waarde hebben zich niet eens verdedigen kunnen. Voorts hangt er veel te veel. Men vraagt zich ook af of de schilders zelf hebben meegewerkt in de keuze van hun werken. Nemen deze artisten werkelijk de volle verant woordelijkheid op zich van de geëxposeerde werken? Zijn dat-nu hun beste doeken? champagne kruq crr\ m ~3 ^ f" ? <?* ^T wnnos ca z;oon - ronirvea o Kickert ,oiira En de catalogus? Iemand die schrijft dat Picasso de stichter van 't cubisme is, en dat Le Fauconnier ,,invloed" van 't cubisme onderging, weet niet dat Le Fauconnier en Braque de uitvinders zijn. HET Comitéis zoo ver gegaan in schreeuwende on billijkheid, dat er n figureert met twee doeken als ,,meester" van heden, die sinds enkele jaren al opgegeven heeft te schilderen, terwijl een van de groot ste landschapschilders van Frankrijk, Osterlind, geen stemmen genoeg heeft behaald om uitgenoodigd te worden ! Wie komen vergroot, wie verkleind uit deze smeltkroes, die een hoogoven is van laaienden brand en strijd. Haast iederén vecht zoo bijzonder" mogelijk, het individualisme wordt tot paroxysme gedreven, al deze woelende krachten dringen om den voorrang in de aandacht, alles heeft genie bij gebrek aan talent, en rust! Maar het werkelijke genie is een volledig mensch en het tragische is, dat een tiental vlak bij het geniale is en dat er altijd wat ontbreekt. Deze heeft de verrukkelijkste kleur, maar geen ruimte en geen plastiek, die groote geweldenaar van ultra-modernisme kan een voudig niet teekenen, een derde kan alles wat hij wil, maar zijn hart is hard of zijn geest is vuil, of hij is een grappenmaker. Er is niets gevaarlijker dan een heele zaal van n man te laten zien. De uiterlijk belangwekkenden winnen (op de Salons, tusschen anderen) en zakken met een ensemble iu elkaar. De werkelijk sterken winnen met een geheel en vallen zelfs tus schen anderen (holle vtaen) soms niet op. En zoo stijgt in mijn bewondering de stille, eenzame Utrillo, een die nooit buitensporig deed, een die nooit iets voor z'n roem deed, die niemand ontvangt en niemand bezoekt, een zonderling, een eenzelvige, gevoelige droomer, maareen ras-schilder. Hij is natuurlijk geen groot-meester; zijn intelli gentie is niet toereikend dat hij figuur zou kunnen schilderen, dus zeker geen composities, als een Friesz, een Gromaire (het is opvallend hoe weinigen er zijn die zich wagen aan drie of meer figuren me een onderwerp") hij is zeer ongelijk en, sinds den oorlog, veel minder mooi, hij bepaalt zich bijna uit sluitend tot 't stadsgezicht maar wat is die eenvou dige van geest echt en echter dan veel geniaal gezwaai. ECHTER, dat men wel wete op welken hoogtegraad ik mijn reserves maak. Dat ik den eerste n van onzen tijd eisenen stel als aan de (uit de tijd zifting overgebleven) groote meesters van de perioden vóór ons, en dat, als ik vergelijkingen zou maken met wie ook, uit welk ander land ook, de Parijsche School toch altijd nog het Rome van de renaissance vervangt, het sterke hart van de wereld is, waar geen enkel land mee te vergelijken is in kracht, in rijkdom, in verscheidenheid van talenten, waar kunst niet gloort maar gloeit, waar het barst en brandt in de hoofden, waar de hevigheid fel en de waag een doodsprong is. PAG. 13 DE GROENE No.3144 r'^ Kees van Dongen: Le repos KMI, i« IJT t,ni*riMr no. jt PAG.. n,, ^"~'"irï2.:,^Szs :.;.'?-% r-.ti.,*.'_.'? .i..- .1,.!.~. ..r »'r. t ,?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl