De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 18 september pagina 4

18 september 1937 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

I \ 4-ï?> Geestelijk leven Het wetenschappelijk denken en zijn waarde voor de maatschappij Prof. Mr. F. G. Schel t e m a Hoogleraar in het Handels* en Internationaal Privaatrecht aan de Universiteit van Amsterdam HET verhaal gaat, dat een bekend wijsgeer, wien werd tegenge worpen, dat zekere feiten met een door hem ontwikkelde theorie in strijd waren, daarop antwoordde: desto schlimmer für die Tatsachen". Wanneer het verhaal waarheid bevat, dan blijkt er uit, dat deze wijsgeer geen werkelijk wijze was. Want een wijze behoort wetenschappelijk te denken, en de grondslag van het wetenschappe lijk denken is, dat men zijn conclusies bouwt op wat feitelijk vaststaat, en niet omgekeerd het feitelijk vaststaande vervormt, om de conclusies te doen ge dekt zijn. Wetenschap is het zoeken naar waarheid; daarom moet iedere wetenschappelijke methode er vóór alles op gericht zijn, haar grondslag in het ware, in het vaststaande, te vinden, en al wat onzeker en onwaar is, angst vallig te elimineren. Voor de exacte wetenschappen is dit een zo vanzelf-sprekend iets, dat iedere discussie zelfs daarover uitgesloten schijnt. Wanneer morgen aan de dag een verschijnsel wordt vastgesteld, dat in strijd is met de wet op de zwaarte kracht, dan zal bij niemand opkomen te beweren, dat het verschijnsel foutief is: de theorie moet zich naar het feit, niet het feit naar de theorie richten. Het is het buitengewoon aantrekkelijke van deze exacte wetenschappen, dat het onder haar beoefenaren als een axioma geldt, dat 'slechts zakelijke, slechts ter zake dienende factoren het debat mogen beheersen. Men kan dit laatste ten aanzien van andere wetenschappen, in het bijzonder ten aanzien van die, waarbij ook menselijke gedragingen een voorwerp van studie uitmaken - ik denk b.v. aan de economie niet evenzo be weren. Maar het moest er wel zo zijn. Want ook dergelijke wetenschappen hebben slechts n doel: de waarheid; en ook voor haar geldt, dat voor het vinden van de waarheid slechts n deugdelijke methode bestaat: uitgaan van het feitelijk-vaststaande, en bij het opbouwen van zijn conclusies nauw lettend iedere onzakelijke, irrelevante factor uitschakelen. Dat die methode bij dergelijke wetenschappen wel eens in het gedrang komt, is waarschijnlijk een gevolg hiervan, dat bij de uitkom sten van het wetenschappelijk onder zoek op dit gebied dikwijls materi ele belangen van grote groepen mensen zijn betrokken, waardoor de onbevangenheid van het oordeel kan worden aangetast. Maar dat de enige juiste methode ook op dit terrein is, naar de waarheid te zoeken zonder meer, dat zal men wel moeilijk kunnen ontkennen. Het is, dunkt mij, de grote sociale betekenis van de beoefening van het wetenschappelijk denken, dat zij ons deze methode van denken, het r cksichtslos zoeken naar de waarheid, als een axioma inprent. Men hoort tegen woordig wel eens de stelling verkondi gen, dat het wetenschappelijk denken, het intellectualisme, eigenlijk uit den boze zou zijn, en althans naar de achtergrond zou moeten worden ge drongen. Aan die uitspraak mag m. i. niet .de minste waarde worden gehecht. Zeker, er heeft zich in de ipde eeuw een intellectualisme aangediend, dat meende, het leven te kunnen verklaren als louter materieel verschijnsel; een materialisme, waartegen terecht is ge reageerd. Maar het materialisme was dan ook geen waarlijk wetenschappe lijk denken; want het hield slechts rekening met een deel der feiten, en het liet welbewust een ander deel der feiten, die van het bewustzijns- en ge voelsleven, buiten beschouwing; geen wonder, dat zijn conclusies onjuist waren. Daarom is het dan echter ook volstrekt ontoelaatbaar, op grond van het falen van dit materialisme te con>cluderen tot het falen van het weten schappelijk denken. DE methode van het wetenschappe lijk denken, de onverschrokken wil, naar de waarheid en naar niets dan de waarheid te zoeken, is van betekenis ver buiten het gebied, dat gewoonlijk in engere zin als het terrein der weten schap wordt aangeduid. Zij bepaalt b.v. voor een zeer belangrijk deel de betekenis van de rechterlijke functie in onze samenleving. Het is de taak van den rechter, handelingen van mensen te toetsen aan rechtsregelen, en zo een oordeel daarover zich te vormen en uit te spreken. Wat is echter de waarde van dat oordeel, als het wordt geveld anders dan op de grondslag van de naar waarheid vastgestelde feiten? De rechter, die er niet van doordrongen is, dat hij vóór alles de feitelijke waarheid heeft te zoeken, dat geen moeite hem daarvoor te veel mag zijn, moge een nog zo bekwaam wetskenner zijn; een rechter in de ware, in de hoge zin van het woord is hij niet. En hoe wijkt, bij wie van dichtbij of veraf een proces volgt, de beklemming, wanneer de rechter intrigues en valse beschuldigin gen weet te ontwarren, en de zon van waarheid en gerechtigheid weet te doen opgaan over wat duister en verwikkeld scheen l Het is echter niet alleen de rechter, die in het leven oordeelt; want oordelen niet wij allen dagelijks? Wij oordelen, en worden gedwongen te oordelen, over onze medemensen; over de handelingen van autoriteiten; over de deugdelijk heid van stelsels tot inrichting van de staat; over economische systemen; over de politiek van vreemde staten. Zou voor die oordeelvelling niet gelden, wat geldt voor de oordeelvelling van den wetenschapbeoefenaar of van den rech ter: dat het oordeel alleen dan waarde, heeft, immers alleen dan waarheids-' gehalte kan hebben, wanneer het is gebouwd op een zo nauwkeurig moge lijke kennis van feiten, en wanneer het is gevormd met de vaste wil, slechts rekening te houden met wat ter zake dienende is, en al wat leuze is, angst vallig uit te schakelen ? Voor wie meent, dat slechts, wat waarheid is, zedelijke waarde kan hebben, en dat althans, wat onwaar is, zedelijk waardeloos is, is het antwoord op deze vraag niet moeilijk. Helaas zal hij ook moeten constateren, dat tegen deze methode van oordeelvelling in ontstellende mate wordt gezondigd; dat in ons maat schappelijk leven door enkelingen, door groepen van personen, door partijen, door volken vaak wordt geoordeeld met veronachtzaming van de meest ele mentaire eisen van zakelijkheid en wetenschappelijk denken; zonder enige controle van feiten; zonder enig ge voel van verantwoordelijkheid: verant woordelijkheid n.l. tegenover de waar heid. ER is, in de tijd, waarin wij leven, een geweldige verbittering en vijandschap tussen mensen in deze we reld; een verbittering en vijandschap, die degenen, die onderlinge waardering, verdraagzaamheid en vrede tot het hoogste maatschappelijk goed rekenen, welhaast hopeloos moet maken. En wat daarbij, dunkt mij, bovenal treft, dat is, dat aan die verbittering en vijand schap zo vaak ten grondslag ligt een verschil van zienswijze omtrent een voudige feiten, van welke de n be weert, dat zij zus, de ander, dat zij zó zijn. Wat ware eenvoudiger dan, door objectief onderzoek, de feitelijke waar heid vast te stellen, en zo de gronden van de strijd te elimineren'; want de feiten kunnen zich toch slechts op n wijze hebben toegedragen! Maar het eenvoudige onderzoek blijft achterwege, de tegenstelling wordt bestendigd, zij neemt hoe langer zo grotere proporties aan; de verbittering wordt tot vol strekte redeloosheid ; en is het niet mogelijk, dat hoe volken in de oorlog gaan, ter wille van leuzen, op grond van tegenstellingen, die iedere feite lijke basis ontberen? Hoe ontzaglijk zou het geluk der mensheid gediend zijn, wanneer zij dat wil zeggen, wanneer ieder indivi dueel de onwrikbare overtuiging had, dat een oordeel slechts zedelijk verant woord is, wanneer het is gevormd met de vaste wil, de waarheid, en niets dan deze, te benaderen, en wanneer het is gevormd op een wijze, die waarborgt, dat zoveel mogelijk de waarheid wordt benaderd. Het is het weinige, dat zij, die van goeden wille zijn, er toe kunnen bijdragen, opdat het maatschappelijk leven in de richtingvan klaarheid, vrede en geluk worde gestimuleerd: de mense lijke verschijnselen om ons heen waar te nemen en te beoordelen met een zo groot mogelijke eerlijkheid, nauwgezet heid en onbevangenheid, met weten schappelijke zakelijkheid. Haast niet beter kunnen wij de gemeenschap dienen, dan door de waarheid te dienen. (Slot van pagina 3) op de loopende, en een ruimte van tegen de honderd , millioen in de komende begrooting. Van drie kanten wordt op dit bedrag geaasd: Defensie zal er in de huidige situatie zeker voor een deel beslag op leggen; daarover zal in het kabinet geen verschil van meening zijn. Maar de voorstan ders van een sociale politiek en die van conservatis me op financieel terrein, die beide in dit ministerie vertegenwoordigd zijn, zullen zeker niet zonder discussie het lot van het overige, en toch zeker wel grootste, deel laten voorbijgaan. Bij de in de vorige jaren al te zeer uitgebeende mogelijkheden van het volksonderwijs en het levenspeil der werkloozen mag nog niet de eisch van een,,werkelijk sluitenden staatsdienst" (als in de Nederlandsche Werkgever" is bepleit) vóórgaan. De volkskracht van het levende materiapl ^ J,^.^ van"£e7voUe ' fondsen. Hf lg"tc wenschen| dat de ministers die er-venzoo over denken, bij de besprekingen van Vrijdag aan het langste eind'trekken. ' i DE BENOEMING VAN MR. J. A. N. PATIJN TOT minister van buitenlandsche zaken eerst met ingang van i October is in dit opzicht misschien gunstig. Want hij heeft zich als burgemeester van Den Haag doen kennen als een magistraat van conservatieve allure. En als de Oxford-beweging, waarvoor hij dit voorjaar als spreker is opgetreden, hem op dit punt niet veranderd heeft, zou men kunnen verwachten, dat hij zich in de discussie over het budget bij de conservatieve helft in dit mi nisterie zou hebben geschaard. Overigens valt het niet anders dan toe te juichen, dat ons ministerie thans in October weer voltallig zal zijn immers ook minister Van Boeyen, wiens operatie gelukkig geslaagd is, zal dan hopenlijk weer hersteld zijn , al valt er dan ook een uitermate belangrijke post in Brussel, open. De even belangrijke gezantschapspost van Belgiëin den Haag zal toch bezet worden door den Fransch sprekenden baron Herry. Hopenlijk zal hij -door belangstelling voor Nederlands,^* cultuur en taal vergoeden, wat hij door zijp afkomst r in de oogen van de Noord--jy ^uid-Nederlandsche vrienden voif ^«eaêriandsche taal mist. De uit breiding van het gezantschapspersoneel met Vlaamsche krachten is in dit opzicht een goed voorteeken. DE TOEPASSING ONZER DIENSTWEIGERINGSWET zal, indien de Kamer zich niet tegen de be treffende begrootingspost verzet, nog onbevredigender wórden, dan zij in het licht van het grondwettig voor schrift reeds is. In zijn antwoord op de vragen hierPAG. 4 DE GROENE No.3l4« over van ir. Albarda, heeft minister van Dijk nl. mee gedeeld, dat voor hen wier gewetensbezwaren zijn erkend, een werkkamp zal worden ingericht op het eiland Rozenburg. En al zal de beplanting en bebossching der verstuivende duinen en werk ih den polder, gelukkig niet zooals er eerst geruchten liepen van militairen aard zijn, toch is deze te werkstelling bij grondwerk een groote teruggang voor de vele hoofdwerkers, die zich onder deze jongelieden bevinden, dan de plaatsen bij de post en de statistiek, , die voor deze categorie tot nu toe waren bestemd. Men gaat zich haast afvragen wat nog het verschil is tusschen hen wier bezwaren wél worden erker-'* en hen, wier dienstweigering na nie^zf«Jende be zwaren meestal gestraft TOTcrf^met een lo-maands .."ttWjï* in^rfropemüchtgevangenis in Veenhuizen. Bij de jongste grondwetsherziening is er niemand geweest, die het grondwetsartikel, dat gewetens bezwaren tegen den krijgsdienst erkent, heeft willen aantasten. Nu moet de staat ook toonen, dat zij deze gewetensbezwaren evenzeer respecteert, als die tegen koepokinenting, eedsaflegging enz. De dubbele termijn na den burgerdienst is voldoende waarborg, dat het gewetensbezwaar niet lichtvaardig zal worden voorgewend. Het is niet noodig hiervoor nog een bijkomende verzwaring in den vorm van den arbeid te zoeken. T WETENSCHAP SCHEPT SIIIKEK Het einde van een monopolie SINDS onheuglijke tijden maakt de menschheid gebruik van zoetst of f en. De menschen van het steenen tijdperk verzamelden al den honing van de wilde bijen en men kende toen reeds de hooge voedingswaarde van zoete plantensappen. In alle planten is suiker aanwezig, maar meestal alleen in de warme landen in zoo'n groote hoeveel heid, dat men haar proeft. Om de rietsuiker naar Europa te brengen, waren moeilijke reizen noodig en zoodoende bleef suiker tot in de negentiende eeuw uitsluitend een luxe-artikel, een lekkernij voor de rijken. West-Indië, Java en Bengalen lieten voor hun monopolie flink betalen en dit monopolie ging steeds zwaarder drukken, want de snelle ver breiding in de zeventiende en achttiende eeuw van thee en koffie, cacao en chocolade, leidde tot steeds grooter vraag naar suiker. Naarmate de suiker duurder werd, werden de menschen vindingrijker. Men tapte ahornboomen af en won uit lederen boom ongeveer twee kilo suiker. Men trachtte suiker uit maïs te bereiden, in Noord Amerika en in Canada probeerde men het monopolie der rietsuikerlanden te vernietigen door geheele bosschen suikerahorn te planten en zoo produceerde men in 1840 tegen de achttien mil lioen kilo zoetstoffen. Men kwam tot de ontdekking, dat een gewas uit de familie van het suikerriet ook in andere dan tropische landen groeit. EVENALS suikerahorn en suikergierst reeds lang bekend waren, wisten ook de Babyloniërs reeds, dat bepaalde bieten een zoeten smaak hadden. In de twaalfde en dertiende eeuw werd de stamvorm van de suikerbiet van tegen woordig in het Rijnland, in Zuid-Frankrijk, Spanje en Italiëgecultiveerd. Als suikerleverancier had de biet echter weinig beteekenis. Daar haar sap niet, zooals het sap van den ahorn, uit de wonden vloeide, werd er slechts op gekauwd, zooals men duizenden jaren geleden het suikerriet fijn kauwde. Waarom de biet zoet van smaak was, interesseerde voor het eerst den Berlijnschen scheikundige Andreas Sigismund Marggraf. Terwijl Marggraf systematisch naar suikerhoudende planten Zocht, was hij bij de biet terecht gekomen en zag direct in, wat een geweldig voor deel het brengen moest, snel groeiende bieten te planten. Hij had ook extractiemethoden uitge werkt en een vijftiende gedeelte van het bietsap in zuivere suiker omgezet. Een halve eeuw ging voorbij, voordat zijn ont dekking technisch werd uitgewerkt. Daarna kreeg Frans Karl Achard, een leerling van Marggraf, steun van Friedrich Wilhelm III. En nu begon in ernst de strijd tegen het suikermonopolie der warme landen. Europa is onafhankelijk van de tropensuiker geworden, maar kan zij onafhankelijk blijven? "TOEN Achard zijn eerste beetwortelsuikerI fabriek opende, leefden er in Europa 174 millioen menschen en in 1934 telde men 506 millioen. Wat heeft men er aan, als men inpïaats van tarwe suikerbieten verbouwt en het eene monopolie vernietigt, om van het andere afhan kelijk te worden? En wat gebeurt er, als de suiker biet ontaardt en zwak wordt evenals het suiker riet? Sedert 19x4 zijn een vijftigtal machines uitge vonden, die de beetwortelverbouwing belangrijk verlichten; sedert den wereldoorlog heeft het kweeken groote vorderingen gemaakt, is het suikergehalte der beètwortels steeds meer toege nomen en zijn nieuwe methoden uitgedacht om de schadelijke organismen te bestrijden. In de eerste plaats is sinds den wereldoorlog houtsuiker van een laboratorium-proefje tot een belangrijk voedingsmiddel geworden, voor alles is de be reiding op groote schaal van de synthetische zoetstof gelukt. Nadat men eerst zoetstpf uit steenkool bereidde, maakt men nu suiker uit houtafval. Behandelt men houtskool met geconcentreerd zwavelzuur, dan wordt de cellulose in suikersoorten omgezet, ledere leerling van een hoogere burgerschool weet dat. Technisch is deze reactie echter onbruikbaar. Eerst toen het den chemici Willstatter en Zechmeiste'r in 1912 gelukte, cel lulose kwantitatief te versuikeren, hout bij gewone temperatuur met geconcentreerd zoutzuur in suiker om tézetten, was een uitgangspunt voor de tech nische suikersynthese verkregen. Reeds voor den wereldoorlog had men in Amerika geprobeerd, uit Anton Zischka schrijver o.a. van Wereldverdwazlng", ,,Japan wereldveroveraar", Oorlog om Ethiopië", be handelt in zijn nieuwe boek Wetenschap ver nietigt monopolies", (Het Boekhuis, Tilburg) het uitschakelen van monopolies van onontbeerlijke grondstaffen door de wetenschappelijk gevonden synthetische fabricage. Hij beschrijft hoe talrijke onderzoekers hebben gestreden tegen honger en kleedingschaarschte, tegen tekort aan ruimte en energ ebronnen, waarbij hij den nadruk legt op de beteekenis, die deie vreedzame over.winningen voor de wereld gehad hebben en nog kunnen hebben, mits zij op goede wijze worden gebruikt. Wij nemen uit dit boek het belangwekkende hoofdstuk over, waarin de vernietiging der suikermonopolies door de symhetishce fabricage van suiker beschreven wordt. Dr. Friedrich Bergius, de Du/tscfie geleerde, winnaar van den Nobef-pri/s, die het noutversuiker/ngsproces ontdekte en daar mee de synthetische fabricage der suiker mogelijk maakte hout vergistbare suikeroplossingen te bereiden, maar het succes was gering. Met weinig nuttig effect waren gedurende den oorlog te Stettin en te Monheim bij Düsseldorf houtspiritusfabrieken opge richt; tenslotte echter gelukte het dr. Karl Scholier in Tornesch, houtafval van iedere willekeurige spaangrootte met verdunde zuren in suikeroplos singen van vier procent om te zetten en daaruit zoowel alcohol als voedergist en looistof te winnen, Dr. Scholier voegt aan de suikeroplossing kalium-, stikstof-, magnesium- en fosforverbindingen als anorganische voedingszouten toe, gebruikt de suikeroplossing als kweekbodem voor gistcellen en wint zoo uit zoo kilo houtstof 25 kilo droge gist met een eiwitgehalte van 56 procent, een waardevol voedingsmiddel dus, dat de plaats van de inge voerde oliekoeken zou kunnen innemen. Uit rentabiliteitsoogpunt bereiden weliswaar de fabrieken, die volgens het procédévan Scholier werken de staat, die het brandewijnmonopolie had, nam Scholler's fabriek in Holstein over, in Dessau werd in den zomer van 1936 een houtspiritusfabriek met een jaarlijksche productie van vijftig duizend hectoliter opgericht en in het Weser-gebied is een fabriek in aanbouw , thans niet in de eerste plaats gist, maar alcohol. Voedingsmiddelen uit hout worden heden ten dage industrieel alleen gewonnen door dr. Bergius, den uitvinder van het vloeibaar maken van steenkool. GEEN wetenschappelijke, maar economische overwegingeh vormden het uitgangspunt tot het houtversuikerüigs-proces van dr. Friedrich Bergius. Bergius en zijn medewerkers begonnen in het jaar 1916 aan de houtversuikering te werken, toen de Duitsche voedingsmiddelennood reeds be denkelijke afmetingen had aangenomen, toen land arbeiders ontbraken, bijna alle aanwezige stikstof voor munitie verbruikt werd en de oogsten daalden. Evenals Achard door den nood van het continentale stelsel tot verbetering van de beetwortelsuiker werd aangespoord, zoo werd'Bergius door den nood van PAG. 5 DE G KOENE No.314* ' den blokkadetijd aangespoord. Bergius wilde den cellulosevoorraad, de koolhydraten ontsluiten, die zich sedert zestig tot honderd jaar in de bosschen opgezameld hadden; en daar er in de houtvesterij, evenals in alle andere bedrijfstakken, tekort aan arbeidskrachten bestond, moest hij ze met zoo hoog mogelijk nuttig effect winnen. Theoretisch was dit hooge, nuttige effect mogelijk, want terwijl beètwortels slechts ongeveer twintig procent suiker bevatten, bevat hout immers zeven en zestig tot zeventig procent suikersoorten. 22 tot 27 procent van de droge houtstof bestaat uit lignine. De overige koolhydraatachtige bestanddeelen van den celwand laten zich voor bijna i oo procent versuikeren, en van deze suiker is gemiddeld ongeveer 75 tot 80 procent vergistbaar. Zoo geeft de eik 61, de bruine beuk 62, de dennenboom ongeveer 63, de pijnboom ongeveer 66 en de berk zelfs bijna 67 procent opbrengst aan suiker, berekend op droge stof. Practisch echter waren er tallooze moeilijkheden; het duurde acht jaar, voordat men aan proefnemingen op groote schaal kon denken; eerst in 1924 kon in Genève een semi-technische installatie worden opgericht. Daar, waar de eerste toestellen voor de bereiding van synthetische benzine stonden, werd een proeffabriek opgericht, speciale raspmachines en molens werden opgesteld, waarin het houtafval werd fijn gemaakt. Daarna kwam het hout in ontzaglijke, door vuurgassen verwarmde trommeldrogers; het vochtigheidsgehalte,'dat meestal een derde van het gewicht bedraagt, werd tot on een half a n procent teruggebracht en volgens het tegenstroomprincipe werd dan het versche hout met suikerhoudend en het bijna uitgeloogde hout met versch zoutzuur gehydrolyseerd. Er ontstond een siroop van koolhydraten, en tot zoover is aan het proces niet veel nieuws. Bergius echter scheidde nu ook de suiker volkomen van het zoutzuur en daarmee was de stap gedaan, die de laboratoriumreactie nog scheidde van de bereiding van een nieuw voedings middel op groote schaal. ,,Het moeilijke probleem van de scheiding van suiker en zoutzuur", zegt dr. Friedrich Bergius, werd daardoor opgelost, dat men een met het zoutzuur niet mengbare en daarmee niet reageerende vloeistof, bij een temperatuur, die boven de distillatietemperatuur ligt, verwarmt en in vasten, fijn verdeelden toestand met de te verdampen zoutzuursuikeroplossing in een vacuumapparaat vermengt. Voor deze manier van warmte-overdraging zijn bepaalde petroleumfracties, ongeveer van de kookgrens van gasolie, zeer geschikt, als ze voldoende geraffineerd zijn en niet al te veel onverzadigde koolwaterstoffen meer bevatten. De plotseling intredende verdamping koelt de olie af, zoodat een suikerontleding vermeden wordt. De zoutzuurdampen verlaten het vacuumvat en de geconcen treerde suikersiroop is fri een daartoe bestemd vat gemakkelijk af te scheiden van de voor het ver dampen gebruikte olie, welke practisch zonder verlies in een kringloop weer aan het verdampings apparaat wordt toegevoerd". PROEFNEMINGEN, die men sedert 1928 met r de houtsuiker verricht, bewijzen, dat zij gemakkelijk in consumptiesuiker is om te zetten en dan bijzondere voedingswaarde heeft, dat zij voor mestvoer prachtig geschikt is, dat zij echter op de eerste plaats het goedkoopste koolhydratenvoedingsmiddel is. Alleen reeds daardoor kan het nieuwe procédénog geheel onverwachte beteekenis krijgen, vooral als men den opzet van Bergius verwezenlijkt en aardappelen met de nieuwe suiker vermengt. Steeds meer vult de chemie de landbouwkunde aan. De houtsuiker heeft nieuwe levensmogelijk heden geopend, evenals door luchtstikstof en kali nieuwe levensmogelijkheden werden gewonnen. Steeds meer van de 30 millioen ton hout, die men jaarlijks met zeer gering nuttig effect verbrandt, worden door de scheikunde in werkstoffen van groote waarde omgezet; eindelijk komt men ook in de houtverwerking het hoogste doel van de staathuishoudkunde meer nabij: zooveel mogelijk zonder verlies de ons door de natuur gegeven schatten te exploiteeren. campagne K T it Q D Tlt T ? - '* ? ' la tou pGrruere qu tf.-^r I X. ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl