De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 23 oktober pagina 5

23 oktober 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

M .p. j~.-v.rwy T^-^tan^T-f,^,^.^ .'/ - ?,.. --'«S*. ^fJ&Üiiü^ l ;' t^^y!^-''^??**¥?£ *>*?»,*-. v. ~ m i ??? i* i .r i t i .?r.^.jio ..I ? .... KINDERRECHTELIJKE PROBLEMEN Letterkundig leven * 9 S" Beschouwingen over het komende ont werp tot herziening van het burgerlijk Kinderrecht Dr. Mr. W. Schenk J NS burgerlijk kinderrecht is bij velen bekend en heeft een goeden naam wegens zijn zegenrijke werking gedurende nu reeds ruim dertig jaar; weinigen kennen het echter uit eigen wetenschap en slechts zeer enkele ingewijden kunnen het eenigermate beheerschen. Het staat immers bij juristen in een kwaden reuk en het heeft de reputatie, tot de onleesbaarste gedeelten onzer codificatie te behooren. Bij de herdenking van het zilveren jubileum der kinderwetten is een grondige herziening en leesbaarmaking terecht het mooiste geschenk genoemd, dat den jubilaris" zou kunnen worden aangeboden. K Dat geschenk is nu onlangs gekomen in den vorm van een wetsvoorstel tot herziening van de bepa lingen van het burgerlijk kinderrecht, grootendeels aan de hand van voorstellen gedaan door het Algemeen College van Toezicht enz. voor het Rijks tucht- en opvoedingswezen. Aan het College en den Minister komt groote dank toe van ieder, wien het kinderrecht en de Nederlandsche taal ter harte gaan, enkel reeds hierom, omdat men er in is geslaagd een stel duidelijke, leesbare en overzichtelijke bepalingen te ontwerpen. ^ Hoewel men niet bij enkel redactioneele wijzi gingen is gebleven, is een ingrijpende verandering van den geheelen opbouw van het kinderrecht niet ondernomen. In het bijzonder is het strafrechtelijke gedeelte geheel buiten de herziening gelaten en men is dan ook niet toegekomen aan de principieele vraag: wat moet op dit terrein de verhouding van het strafrecht en het burgerlijk recht zijn? De toestand is thans immers zóó: als een kind een 'strafbaar feit pleegt, kan het door het openbaar ministerie vervolgd en voor den kinderrechter gebracht worden; deze kan het kind straffen (tuchtscnoolplaatsing, boete, berisping), dan wel een opvoedingsmaatregel bevelen, bv. dat het onder toezicht gesteld, of tot het zie jaar van regeeringswege opgevoed zal worden, of het zonder toepassing van straf aan de ouders terug geven. Wanneer het kind zich misdraagt, b.v. in den vorm van wange drag thuis of sexueele losbandigheid, al pleegt het dus geen strafbare feiten, kan de kinderrechter het echter ook op verzoek van ??meestal den voogdij raad onder toezicht van een gezinsvoogd stellen en op grond van dien maatregel het zoo noodig tijdelijk in een observatiehuis, tuchtschool of opvoedings inrichting doen opnemen. Tenslotte kan het kind in een opvoedingsgesticht belanden na ontzetting of ontheffing der ouders uit de ouderlijke macht indien deze zich misdragen of indien zij hun, zich al dan niet misdragende, kinderen niet aan kunnen. In geval van ondertoezichtstelling en ontzetting of ontheffing spreekt men van burgerrechtelijke maat regelen; de tuchtschoolplaatsing krachtens de ondertoezichtstelling bijv. is geen straf, doch een civielrechtelijke tuchtmaatregel, hoewel dit verschil den betrokkenen begrijpelijkerwijze ontgaat. Ook is duidelijk, dat tegen hetzelfde wangedrag dikwijls zoowel burgerrechtelijk als strafrechtelijk kan worden opgetreden. HET ongeluk is nu geweest, dat in de praktijk in dezen feitelijk zonder leidend beginsel ge handeld is. Of men de civielrechtelijke behandelings wijze koos, hing veelal af van toevallige omstandig heden: het bestaan van een goed geoutilleerde kinderpolitie of een actieven voogdijraad, niet van de mérites van het geval zelf. Van verschillende zijden is dan ook bepleit in de tegenwoordige bepalingen principieele wijzigingen aan te brengen. Voorgesteld is het strafrecht voor kinderen radicaal af te schaffen, of om het te beperken tot kinderen van veertien of zestien jaar en ouder. Ook is bepleit, door den rechter op te leggen straffen voor kinderen te laten bestaan, mits de straf tevens opvoedend is en aangepast aan den kinderlijken aard, doch het verschil in civiel- en strafrechtelijke behandelingswijze af te schaffen, het aanbrengen der zaken bij den kinderrechter in n hand te leggen en den kinderrechter de bevoegdheid te laten, te kiezen tusschen straf en opvoedingsmaat regel van geval tot geval. Laatstelijk is aan de kwestie gewijd geweest het proefschrift van Mr. M. B. van der Werk: ,,Over huidig en toekomstig kinderrecht" (Mart. Nijhof, Den Haag). Deze zoekt de oplossing weer in andere richting: hij wil het strafrecht handhaven voor de kinderen van veer tien jaar en ouder, doch het slechts toepassen in zeer bijzondere gevallen, als het duidelijk is, dat de jeugdige uitsluitend voor een strafrechtelijke behandeling in aanmerking komt of dat het alge meen belang strafrechtelijk ingrijpen eischt. In andere gevallen en voor de jonger dan veertienjarigen zou hij met civielrechtelijk optreden willen volstaan, terwijl hij voor de laatsten het opleggen van een tuchtmaatregel door den kinderrechter op vordering van den officier van justitie voorstelt. Mr. van der Werk stelt een afzonderlijke Jeugdwet voor, en het door hem ontworpen schema daar van heeft de groote verdienste, de dikwijls nog vage denkbeelden op dit gebied nu in een concreet voorstel nader uitgewerkt te hebben. Verdere dis cussie zal dit ten goede komen, want vast staat wel, dat eenheid van inzicht nog niet bereikt is. Het is daarom begrijpelijk, dat de Minister nog niet gekomen is met een voorstel tot herziening ook van het kinderstrafrecht en zich beperkt heeft tot wijziging van het burgerlijk kinderrecht. ^ De meeste voorgestelde wijzigingen komen tege moet aan in de praktijk reeds lang gevoelde be hoeften of vullen gebleken leemten aan. DE tegenwoordige wet bevat de onnatuurlijke bepaling, dat tusschen de ongehuwde moeder en haar kind niet automatisch rechtsbetrekkingen ontstaan, doch dat daarvoor een uitdrukkelijke verklaring aan den ambtenaar van den burgerlijken stand noodig is: de erkenning. De meerderjarige moeder wordt daardoor dan van rechtswege voog des over het kind. Door het nalaten van de erkenning blijft het kind een juridische vondeling. Wel wordt in de praktijk steeds getracht, dit te voorkomen, door de betrokkenen uitdrukkelijk op de nood zakelijkheid van erkenning te wijzen, doch geheel slaagt men daarin niet. Afschaffing van de ver plichte erkenning kan slechts worden toegejuicht. Het ontwerp blijft echter uitzondering maken t. a. v. de in overspel en bloedschande verwekte kinderen, die zelfs niet erkend kunnen worden. Men vraagt zich af of inderdaad de eisch van het hooghouden van het monogame huwelijk zich verzet tegen niet meer dan het erkennen van burgerlijke betrekkingen tusschen de moeder en zoodanig kind (daarmee worden deze kinderen immers nog niet met wettige gelijk gesteld), temeer daar eenerzijds het feit dat het kind overspelig enz. is veelal niet officieel vaststaat en tot zoolang geen invloed heeft, anderzijds de moeder wel tot voogdes benoemd kan worden. Ten aanzien van de ouderlijke macht brengt het ontwerp een nieuwigheid: thans bezitten beide ouders de ouderlijke macht, doch de vader oefent deze uit; het ontwerp stelt voor: beide ouders zullen de ouderlijke macht uitoefenen, doch, en daarmee wordt met de andere hand het zoo juist gegevene weer genomen, bij verschil van meening beslist de vader. De oplossing om in dat geval een onpartijdigen derde, (kantonrechter of kinderrechter) te laten beslissen, aanvaardt het ontwerp niet, omdat men rechterlijke inmenging in intieme gezinsaangelegenheden verwerpt. Gaat deze schroom niet te ver? Is het niet vooral in het belang van de kinderen gewenscht om in geval van diepgaand verschil van meening een vreemde in te schakelen ? Zou niet juist het gezag van een vreemde erin slagen de vrouw, die ongelijk krijgt, zonder wrok daarin te doen berusten; en zou het den vader, die weet dat zijn uitspraak aan anderer oordeel is onderworpen, niet weerhouden van onredelijke beslissingen? Eenige meerdere bevoegdheid zal , de moeder echter wel krijgen: wanneer de door haar verkeerd geachte beslissing van den vader een dusdanigen invloed heeft, dat het kind met zêdelijken ondergang bedreigd wordt, kan zij krachtens de door haar uitgeoefende ouderlijke macht de ondertoezichtstelling van het kind vragen, waardoor een onpartijdige derde ingeschakeld wordt in den vorm van een gezinshoofd met op den achtergrond den kinderrechter. Dit brengt ons bij de bepalingen omtrent beper king en opheffing der ouderlijke macht. Onder de tegenwoordige wet kunnen kinderen slechts aan de macht der ouders tegen hun wil onttrokken worden, als zij zich misdragen (ontzetting); niet als de ouders alleen ongeschikt of onmachtig tot opvoeden zijn, daar de ontheffing slechts mogelijk is indien zij zich niet verzetten. Herhaaldelijk is het in het belang van een of meer kinderen dringend noodzakelijk, dat zij' elders worden opgevoed. Dankbaar wordt dan wel een onbeteekenend mis drijf je van het kind aangegrepen om het tot zijn meerderjarigheid uit het gezin te nemen krachtens het strafrecht (terbeschikkingstelling). Ook wordt dan wel de ondertoezichtstelling gebruikt om het kind blijvend te verplegen buiten de ouderlijke woning. Geen van beide middelen zijn echter voor dit doel bestemd. Een groote verbetering is dan ook, dat het ontwerp ontheffing tegen den wil der ouders mogelijk maakt, zij het ook niet onbeperkt; b.v. pas wanneer gebleken is, dat met gezinsvoogdij geen resultaat te bereiken is. Daartegenover wordt de bevoegdheid van den kinderrechter om het kind krachtens de gezinsvoogdij in een inrichting op te nemen beperkt naar tijdsduur: het verblijf, aan vankelijk voor i jaar bevolen, zal slechts n maal met een half jaar kunnen worden verlengd. Theore tisch is hiertegen niets te zeggen. De lang voort gezette vastzetting wordt een opvoedingsmaatregel en verliest haar karakter van tuchtmaatregel. Ontheffing is dan op haar plaats. Dan moet echter een instelling bereid worden gevonden de voogdij over het kind te aanvaarden. Ons heele wettelijke systeem van kinderbescherming is immers opge bouwd op particuliere medewerking. De instellingen zijn nimmer verplicht een voogdij te aanvaarden. De door de tijdsomstandigheden verminderde subsidies e. d. doen de instellingen vaak pupillen weigeren, wanneer zij vreezen, dat deze buiten gewone uitgaven zullen vergen. In dergelijke gevallen kon tot nu toe de ondertoezichtstelling wel hulp brengen, indien de kinderrechter het niet verantwoord achtte den jongen of het meisje weer naar huis te laten terugkeeren en hoewel de verpleging op dezen grond duurzaam werd. NOCH kinderrechter, noch voogdijraad, noch instellingen kunnen echter helpen, indien voor kinderen, voor wie gestichtsverpleging noodig is, eenvoudig geen plaats beschikbaar is. Ook deze situatie doet zich sedert geruimen tijd veelvuldig voor over de heele lijn. Zoowel voor de straf-, als de civielrechtelijke gevallen, in de rijks- zoowel als in de particuliere gestichten. De jongens voor meisjes geldt het in wat mindere mate blijven dan hangen in de observatiehuizen, die op ver pleging van langer duur niet zijn ingesteld Dit plaatsgebrek in de inrichtingen doet ook de vraag rijzen of de voorgestelde wederinvoering van de correction paternelle" dat is plaatsing in een tuchtschool op verzoek van den vader door den kinderrechter niet een slag in de lucht is. Immers de onmiddellijk werkende, zeer straffe behandeling, die de memorie van toelichting voor het kind zoo heilzaam acht, is bij de huidige situatie niet te verwezenlijken. Daarmee valt ook het eenige motief weg, dat voor de wederinvoering van dezen tuchtmaatregel wordt aangevoerd. Er zijn meer bezwaren tegen. Wanneer de ouders een zoo straffen maatregel als plaatsing in een tuchtschool noodig achten, is er wel zooveel met den minderjarige aan de hand, dat inschakeling van een volledige ondertoezichtstelling met alle mogelijkheden daaraan verbonden, als vooraf gaande observatie en nazorg na ontslag, nood zakelijk zal zijn. Juist daarom werd bij de invoering der ondertoezichtstelling de correction paternelle" afgeschaft. Ik kan mij niet herinneren, dat van de zijde van hen, die bij de uitvoering der kinderwetten zijn betrokken, ooit op wederinvoering is aange drongen. ' Tot slot nog iets over het voorgestelde ten aanzien van het voogdijbeheer, dat thans in de wet gebrekkig geregeld is en waarop iedere controle ontbreekt. Wanbeheer kan daardoor pas blijken bij het eindigen van de voogdij, wanneer het meestal reeds te laat is. Het oritwerp bepaalt dat de boedel beschrijving aan den kantonrechter moet worden overgelegd; dat geregeld rekening en verant woording ten overstaan van den kantonrechter aan den toezienden voogd moet worden afgelegd; en eischt ten slotte machtiging van den kanton rechter voor bijna elke beschikkingsdaad. Blijkt den rechter, dat het bestuur niet in orde is, dan moet hij zulks aan den voogdijraad rapporteeren, die nagaat of termen tot ontzetting van den voogd aanwezig zijn. Inderdaad zal op deze wijze zoo goed mogelijk tegen fraude kunnen worden gewaakt. De slotsom bij de beoordeeling van het ontwerp kan zijn, dat het weliswaar geen ingrijpende veranderingen voorstelt, maar toch op tal van punten nuttige en welkome verbeteringen en aan vullingen biedt, zoodat het te hopen is, dat het behoudens een enkel onderdeel spoedig tot wet wordt verheven. PLEIDOOI MET OMWEGEN S. Vestdijk kruq brut criampacjne FréDommig*»: Het licht op «l«-n drempel (Brugse, Rotterdam) F RÉDOMMISSE'S boek is het aannemelijkst daar, waar nog eenig onverwerkt materiaal" herkenbaar blijft naast de literaire op maak en de sentimenteele verwikke lingen. Men vraagt zich af of deze wijze van presenteeren van een in we zen vrij openhartig pleidooi voor den voor- en nazorgdienst voor geestes zieken (gezinsverpleging, werkverschaf fing), tezamen met een liefdeshistorie van de hoofdpersoon, de verpleegster Til Perk, in zinnen als ,,de oude stoeltjesklok tikte langzaam den tijd weg", ontsproten is aan een innerlijke be hoefte bij de schrijfster dan wel aan een drang tot concessie aan het pu bliek. Wellicht aan beide, en wan neer er door deze traditioneele inklee ding wat meer menschen toe gebracht worden zich daadwerkelijk te interes seeren voor dit maatschappelijk werk, kan men er vrede mee hebben. In dezen tendenzroman vindt men practisch idealisme plus geromanceerde franje, tamelijk wel geïsoleerd naast elkaar, waardevolle notities plus huiskamerrealisme met dialoog over het weer en monoloog over den innerlijke groei" (als zoodanig wordt hier een normale verliefdheid gepercipieerd). Wij ver geven FréDommisse alles, wanneer ze maar zakelijk blijft en de feiten zelve laat spreken! Met allen eerbied voor haar idealisme zien we dit liever be licht in zijn resultaten dan in de des sous" van een erotische onbevredigd heid. Niet omdat dit laatste niet van belang zou zijn, maar omdat het een andere wijze van behandeling eischt dan door haar gegeven kon worden. Te vaak schijnt hier het licht op den drempel den verkeerden kant uit. Zou de schrijfster er niet beter aan gedaan hebben haar hoofdfiguur en alter ego van zich weg te objectiveeren, zooals ze dat met haar patiëntencollectie deed, waarover ze zulke aardige bijzonder heden vertelt (vgl. pag. 55 e. v., 125 e. v.). Vertelt, vaak met dramatisch talent (de afstandsmarsch, de brand stichting) en steeds met de goedge meende kennis-van-zaken die de ver pleegster kenmerkt. Het heeft verder zijn voördeelen, dat wij niet met Freudiaansch dilettantisme worden belaagd; de neurose wordt hier niet van binnen uit, analytisch" bekeken (al geven de feiten daar meer dan eens aanlei ding toe), maar is een etiket op een deerniswaardigen stakker, die in den grond zoo is als wij allen. Men heeft hier een geestelijk gebrek", men is b.v. fantastische droomer"; op een goeden dag, bij veel toewijding, medewerking van den patiënt en een gunstige beschikking der natuur, ook in de werking van medi cijnen wordt hier trouwens nog ge loofd,?valt het etiket er weer af, de patiënt geneest". Door dezen simplistischen kijk komt uiteraard het zwaartepunt geheel aan den maatschappelijken kant te liggen. Niet alleen dat den patiënten maatschappelijkheid wordt ingeprent, ook de normale" hoofdpersonen uit dit boek: de dokter, de zuster, de leeraar, de tante, geven blijk van zulk een blijmoedig ver trouwen, zulk een onuitputtelijke op offeringsgezindheid, dat men hierach ter wel de zorgende hand van de schrijf ster vermoeden moet. Haast ziet men uit haar boek een anderen, maatschappelijken" vorm van krankzinnigheid ontluiken, van menschelijke indivi duen die te veel in elkaar opgaan, een soort piëtistische hysterie, dat dit niet geschiedt, wijst er wel op, dat Fr Dommisse niet alles wat ze wist heeft verteld over haar nobele sujetten. Hier bij teeken ik nog aan, dat de liefdes intrige (ongelukkige liefde van Til voor den leeraar Nauta, die verliefd is op haar nichtje Wies, de vrouw van een patiënt) een betere uitwerking had verdiend. Er schuilt een krachtige (wel licht onbedoelde) symboliek in het feit, dat in een verhaal, waar de pa tiënten naar het normale moeten toe groeien", van de normalen een abnor maal zelfbedwang Wordt verlangd. Dit komt overeen met de werkelijkheid: alleen, dat daar de conflicten dan pas beginnen. In FréDommisse's roman zijn de protagonisten opgezet als dominosteenen, die in een rijtje om vallen en zich dan hebben opge offerd". NA lezing van Het licht op den drempel", dat sympathiek is als pleidooi, stelt men begrijpelijkerwijs de vraag naar de waarde van datgene waarvoor gepleit werd. Er wordt in dit boek en ongetwijfeld er buiten een enorme hoeveelheid energie be steed aan menschen, die geestelijk on volwaardig zijn, blijven, geweest zijn en geweest zouden zijn onder de denk baar gunstigste omstandigheden. In hoeverre is dit tegenover de samen leving verantwoord? Vooral in den tegenwoordigen tijd, waarin heroïsche wereldbeschouwingen scherp concurreeren met de Christelijk-charitatieve, dient men deze vraag van alle kanten te bezien. De Duitsche nationaal-socialisten b.v. wenschen niet het zwakke en abnormale te cultiveeren of zelfs maar te doen voortbestaan ten koste van subs. naast het sterke en normale. Het zwakke lid moet afgesneden, met geweld onschadelijk gemaakt worden, zoo luidt hun ,,lex barbarorum". In een theoretisch debat kan men zwijgen over de practische verwezen lijking dezer wet, in dit speciale geval, en tot nog toe. In Duitschland wordt de individueele psychose niet overwonnen door collectieve gezondheid, maar door massawaanzin. Maar wat is Duitsch land ? l We hebben reeds Sparta ge had, dat snel ten onder ging. Waar schijnlijk bestaat er een (zich in het geestelijke voortzettende) natuurwet, welke decreteert, dat ieder geweld met geweld wordt beantwoord, zoodra het zich als zoodanig bewust is geworden. Een samenleving, die zich van haar zwakke leden" ontdoet, maakt zich zelf niet sterker, zooals men volgens het Darwinisme zou verwachten, maar zwakker, o.a. om de simpele reden, dat tusschen sterk en zwak, ge zond en ziek de grens niet te trekken valt. Wie eenmaal aan het uitroeien is geslagen, roeit tenslotte alles en zich zelf uit. Het beroemde voorbeeld van Beethoven's vader, dien men in het Derde Rijk als dronkelap misschien wel had willen steriliseeren, geldt waarschijnlijk niet alleen voor het gebied der kunst. In het algemeen is bovendien de natuur bijzonder vrijgevig en loyaal tegenover alles wat zij eenmaal in het leven heeft geroepen, zij het slechts op den langen duur Werksters als FréDommisse's Til hebben daarom het beste deel ge kozen, ook als zij bijgeval de liefdewet en de zelfopoffering, waarvan in dit ?boek wat al te dringend gewag wordt gemaakt, plotseling vergeten mochten zijn. Want zij werken dan nog in den zin van een welbegrepen eigenbelang, sociaal gesproken. MANN EN FREUD H. Marsman Thomas Mann: Freud umi die flBukunft (Bermann-Flschcr, Wecnen) TOEN Freud tachtig jaar werd, sprak Thomas Mann bij de her denking daarvan de uitsteken de rede uit, die onlangs in druk is ver schenen. Zij is even teekenend voor hem zelf als voor Freud. Zij begint met te constateeren, hoe in hemzelf de aanleg voor een beslissende ontmoeting met de diepte-psychologie van meet af aan was gegeven. In zijn drang naar waar heid bediende hij zich van een niets ontziende psychologie, als kunstenaar was hij al vroeg overtuigd van de scheppende waarde der ziekte. Deze twee factoren predisponeerden hem tot een bevruchtend ontdekken van Freud, dat tevens een diep herkennen moest zijn, een zelf-herkennen. IN een uiteraard zeer beknopt en onvolledig, maar niettemin scherp samenvattend exposévan de betrek kingen tusschen het Ich" en het Es" wijst Mann dan tevens zeer scherp zinnig en overtuigend op een frappante parallel tusschen Freud en Schopenhauer, en als hij den naam Schopenhauer noemt, weten wij dat hij een der vier of vijf namen aanduidt die van beslissend en voorbeeldig belang zijn geweest in zijn eigen ontwikkeling. Goethe, Schopenhauer, Wagrier en Nietzsche, ziedaar, om bij Duitsch land te blijven, de geesten die hem het sterkst beïnvloed en het helderst ver licht hebben. Bij een zoo zuiveren geest als Mann dient men hierbij te bedenken, dat beïnvloeden eigenlijk meer het ontvangen is van een stoot tot zelfontginning, dan het in zich opnemen van zelfs verwante elementen, en in dien zin alleen ook kan men spreken van een invloed van Freud. HOOGST merkwaardig en van emi nent belang voor het begrijpen van Mann's ontwikkeling is het stuk dezer rede, waarin hij spreekt over zijn ver andering als schrijver, zooals die zich in zijn laatste bijbelsche romans open baart, vergeleken met zijn vroegere werk, waaronder Der Zauberberg" het voornaamste moet heeten een overgang van het B rgerlich-Individuelle" tot het Mythisch-Typische". Hierin ligt inderdaad een zeer treffend aanrakingspunt met de psycho-analyse, die immers, in een bepaald gebied van haar werkzaamheid, door het individueele heen, peilend onderduikt naar de ,,oer-beelden" en in de diepten de oer-oude voor-vormen vindt, soms trouwens reeds volledig, dus niet slechts als voof-vorm aanwezig, van het zielsleven, ook van den modernen mensch. De verborgen aantrekkings kracht dezer mythen" is, ondergronds, bepalend voor het geheele leven en niet allén ondergronds. Mann herin nert aan den bewusten opzet van som mige figuren Caesar, Alexander, Cleopatra om zich met hun voor beeld te identificeeren, en ook hierin zou men een parallel kunnen zien van de analytische met de scheppende functie, dat de eerste zich ter be vrijding al deze ondergrondsche relatie bewust maakt, terwijl de tweede ze beeldt. Ik laat in het midden in hoever het n een voorwaarde is voor het ander en of de beteekenis van het eerste voor de menschheid die der tweede benadert een vergelijking, die trouwens in menig opzicht zinne loos is ik keer terug tot de rede van Mann. Zij. huldigt een, langen tijd onbewust, voor-beeld op de meest persoonlijke manier: door de parallel bloot te leggen die er tusschen die beide Vermoeiende nadrukkelijkheid WOUTER PAAP Jan H. Eekhout: Aarde en Brood (L'ltg. MIJ. Holland, Amsterdam DE roman Aarde en Brood" van Jan H. Eekhout is een traag boek, traag van verwikkeling en van stijl. De inhoud zou toereikend geweest zijn voor een novelle en ook belangrijk genoeg om aan zulk een novelle de gewenschte boeikracht en spanning te verleenen. Maar in den vorm van een lijvigen roman is dit verhaal kennelijk uit zijn kracht gegroeid. Het is nog niet zoo zeer de uitvoerigheid, welke dit werk schade doet, maar het is vooral de ver moeiende nadrukkelijkheid. Eekhout laat niets over aan de fan tasie, de intuïtie of het combinatie vermogen van den lezer. Hij laat het nooit eens bij een aanduiding of een verborgen suggestie, neen, hij beschrijft alles ten voeten uit, alsof hij bang is, dat de voorstelling van den lezer in een gering detail van de zijne zou kunnen afwijken en ook in psychologisch op zicht geeft hij steeds het naadje van de kous. Deze hyper-volledightid, welke soms iets doceerends krijgt, werkt niet alleen enerveerend op den lezer, maar de schrijver bederft er bovendien her haaldelijk zijn beste vondsten en effec ten mee. Een voorbeeld. Wanneer de jonge boer Petrus Lammaert aan zijn vader zijn huwelijksplannen heeft meege deeld de oude Lammaert wordt hier door overrompeld en kan een en ander nauwelijks verwerken begint de hangklok te slaan. Het invoeren van deze klokslagen, welke de verwarring van het oogenblik verhoogen en de beklemmende stilte accentueeren, is op zichzelf een voortreffelijke vondst. Maar doordat de schrijver rst de klokslagen aan kondigt en daarna de slagen zoowel als de stilte daartusschen met dezelfde bewoordingen herhaaldelijk beschrijft, wordt de werking van deze coïncidentie onmiddellijk weer verslapt en teniet gedaan. Eekhout's roman is vol van dergelijke compensaties tusschen een uitstekenden opzet eenerzijds en een overtolligen, neutraliseerenden vloed van woorden anderzijds. Men zou daarom in dit boek wel eens geducht willen snoeien. En ik geloof, dat deze roman het snoeimes zeer goed zou kunnen verdragen, want de kern van dit boek is krachtig en gezond. Afgezien van het hierboven geopper de bezwaar tegen Eekhout's schrijf trant dat ik ook voelde in zijn vorig werk en waarvan ik toch nog niet zeker ben, of het inderdaad inhaerent is aan zijn ingeboren schrijversaard moet men zeker bewondering hebben voor dit serieuze, dikwijls gave werk, dat twee groote verdiensten heeft: het is hecht gesitueerd in het landschap (het Zeeuwsch-VIaamsche) en bezit karakter. functies bestaat, de parallel, de ver wantschap, de invloed; en niet alleen door haar inhoud verduidelijkt zij het drievoudig verbond tusschen beiden. Thomas Mann's wezen, werkwijze en stijl is voor onzen tijd een der meest teekenende bewijzen voor een har monisch samengaan van de twee ele menten, het ontledende en het beel dende. Ik heb elders geschreven, dat in hem het critisch beginsel scheppend is geworden en dat het scheppend ver mogen zich critisch realiseert; het wordt opnieuw overtuigend bewezen door deze rede, die een scherpzinnige analyse in eenvoudige voorstellingen synthetiseert. r PAG. 8 DE GROENE Ne. 3151 "=, M DB No- 9 t- ;r-<»-v,...?^? PAG. 9 DE GROENE No. 3I5I

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl