Historisch Archief 1877-1940
M
.p.
j~.-v.rwy
T^-^tan^T-f,^,^.^
.'/ - ?,..
--'«S*. ^fJ&Üiiü^
l
;' t^^y!^-''^??**¥?£
*>*?»,*-. v. ~ m i ??? i* i .r i t i .?r.^.jio
..I ? ....
KINDERRECHTELIJKE PROBLEMEN
Letterkundig leven
* 9
S"
Beschouwingen over het komende ont
werp tot herziening van het burgerlijk
Kinderrecht
Dr. Mr. W. Schenk J
NS burgerlijk kinderrecht is bij velen bekend
en heeft een goeden naam wegens zijn
zegenrijke werking gedurende nu reeds ruim
dertig jaar; weinigen kennen het echter uit eigen
wetenschap en slechts zeer enkele ingewijden
kunnen het eenigermate beheerschen. Het staat
immers bij juristen in een kwaden reuk en het heeft
de reputatie, tot de onleesbaarste gedeelten onzer
codificatie te behooren. Bij de herdenking van het
zilveren jubileum der kinderwetten is een grondige
herziening en leesbaarmaking terecht het mooiste
geschenk genoemd, dat den jubilaris" zou kunnen
worden aangeboden. K
Dat geschenk is nu onlangs gekomen in den vorm
van een wetsvoorstel tot herziening van de bepa
lingen van het burgerlijk kinderrecht, grootendeels
aan de hand van voorstellen gedaan door het
Algemeen College van Toezicht enz. voor het Rijks
tucht- en opvoedingswezen. Aan het College en den
Minister komt groote dank toe van ieder, wien het
kinderrecht en de Nederlandsche taal ter harte gaan,
enkel reeds hierom, omdat men er in is geslaagd
een stel duidelijke, leesbare en overzichtelijke
bepalingen te ontwerpen. ^
Hoewel men niet bij enkel redactioneele wijzi
gingen is gebleven, is een ingrijpende verandering
van den geheelen opbouw van het kinderrecht niet
ondernomen. In het bijzonder is het strafrechtelijke
gedeelte geheel buiten de herziening gelaten en
men is dan ook niet toegekomen aan de principieele
vraag: wat moet op dit terrein de verhouding van
het strafrecht en het burgerlijk recht zijn? De
toestand is thans immers zóó: als een kind een
'strafbaar feit pleegt, kan het door het openbaar
ministerie vervolgd en voor den kinderrechter
gebracht worden; deze kan het kind straffen
(tuchtscnoolplaatsing, boete, berisping), dan wel een
opvoedingsmaatregel bevelen, bv. dat het onder
toezicht gesteld, of tot het zie jaar van
regeeringswege opgevoed zal worden, of het zonder toepassing
van straf aan de ouders terug geven. Wanneer het
kind zich misdraagt, b.v. in den vorm van wange
drag thuis of sexueele losbandigheid, al pleegt het
dus geen strafbare feiten, kan de kinderrechter het
echter ook op verzoek van ??meestal den voogdij
raad onder toezicht van een gezinsvoogd stellen en
op grond van dien maatregel het zoo noodig tijdelijk
in een observatiehuis, tuchtschool of opvoedings
inrichting doen opnemen. Tenslotte kan het kind
in een opvoedingsgesticht belanden na ontzetting
of ontheffing der ouders uit de ouderlijke macht
indien deze zich misdragen of indien zij hun, zich al
dan niet misdragende, kinderen niet aan kunnen.
In geval van ondertoezichtstelling en ontzetting of
ontheffing spreekt men van burgerrechtelijke maat
regelen; de tuchtschoolplaatsing krachtens de
ondertoezichtstelling bijv. is geen straf, doch een
civielrechtelijke tuchtmaatregel, hoewel dit verschil
den betrokkenen begrijpelijkerwijze ontgaat. Ook
is duidelijk, dat tegen hetzelfde wangedrag dikwijls
zoowel burgerrechtelijk als strafrechtelijk kan
worden opgetreden.
HET ongeluk is nu geweest, dat in de praktijk
in dezen feitelijk zonder leidend beginsel ge
handeld is. Of men de civielrechtelijke behandelings
wijze koos, hing veelal af van toevallige omstandig
heden: het bestaan van een goed geoutilleerde
kinderpolitie of een actieven voogdijraad, niet van
de mérites van het geval zelf.
Van verschillende zijden is dan ook bepleit in de
tegenwoordige bepalingen principieele wijzigingen
aan te brengen.
Voorgesteld is het strafrecht voor kinderen
radicaal af te schaffen, of om het te beperken tot
kinderen van veertien of zestien jaar en ouder.
Ook is bepleit, door den rechter op te leggen straffen
voor kinderen te laten bestaan, mits de straf tevens
opvoedend is en aangepast aan den kinderlijken
aard, doch het verschil in civiel- en strafrechtelijke
behandelingswijze af te schaffen, het aanbrengen
der zaken bij den kinderrechter in n hand te
leggen en den kinderrechter de bevoegdheid te
laten, te kiezen tusschen straf en opvoedingsmaat
regel van geval tot geval. Laatstelijk is aan de
kwestie gewijd geweest het proefschrift van Mr. M.
B. van der Werk: ,,Over huidig en toekomstig
kinderrecht" (Mart. Nijhof, Den Haag). Deze zoekt
de oplossing weer in andere richting: hij wil het
strafrecht handhaven voor de kinderen van veer
tien jaar en ouder, doch het slechts toepassen in
zeer bijzondere gevallen, als het duidelijk is, dat
de jeugdige uitsluitend voor een strafrechtelijke
behandeling in aanmerking komt of dat het alge
meen belang strafrechtelijk ingrijpen eischt. In
andere gevallen en voor de jonger dan
veertienjarigen zou hij met civielrechtelijk optreden willen
volstaan, terwijl hij voor de laatsten het opleggen
van een tuchtmaatregel door den kinderrechter
op vordering van den officier van justitie voorstelt.
Mr. van der Werk stelt een afzonderlijke
Jeugdwet voor, en het door hem ontworpen schema daar
van heeft de groote verdienste, de dikwijls nog
vage denkbeelden op dit gebied nu in een concreet
voorstel nader uitgewerkt te hebben. Verdere dis
cussie zal dit ten goede komen, want vast staat wel,
dat eenheid van inzicht nog niet bereikt is.
Het is daarom begrijpelijk, dat de Minister nog
niet gekomen is met een voorstel tot herziening
ook van het kinderstrafrecht en zich beperkt heeft
tot wijziging van het burgerlijk kinderrecht.
^ De meeste voorgestelde wijzigingen komen tege
moet aan in de praktijk reeds lang gevoelde be
hoeften of vullen gebleken leemten aan.
DE tegenwoordige wet bevat de onnatuurlijke
bepaling, dat tusschen de ongehuwde moeder en
haar kind niet automatisch rechtsbetrekkingen
ontstaan, doch dat daarvoor een uitdrukkelijke
verklaring aan den ambtenaar van den burgerlijken
stand noodig is: de erkenning. De meerderjarige
moeder wordt daardoor dan van rechtswege voog
des over het kind. Door het nalaten van de erkenning
blijft het kind een juridische vondeling. Wel wordt
in de praktijk steeds getracht, dit te voorkomen,
door de betrokkenen uitdrukkelijk op de nood
zakelijkheid van erkenning te wijzen, doch geheel
slaagt men daarin niet. Afschaffing van de ver
plichte erkenning kan slechts worden toegejuicht.
Het ontwerp blijft echter uitzondering maken
t. a. v. de in overspel en bloedschande verwekte
kinderen, die zelfs niet erkend kunnen worden.
Men vraagt zich af of inderdaad de eisch van het
hooghouden van het monogame huwelijk zich
verzet tegen niet meer dan het erkennen van
burgerlijke betrekkingen tusschen de moeder en
zoodanig kind (daarmee worden deze kinderen
immers nog niet met wettige gelijk gesteld), temeer
daar eenerzijds het feit dat het kind overspelig enz.
is veelal niet officieel vaststaat en tot zoolang geen
invloed heeft, anderzijds de moeder wel tot voogdes
benoemd kan worden.
Ten aanzien van de ouderlijke macht brengt
het ontwerp een nieuwigheid: thans bezitten beide
ouders de ouderlijke macht, doch de vader oefent
deze uit; het ontwerp stelt voor: beide ouders zullen
de ouderlijke macht uitoefenen, doch, en daarmee
wordt met de andere hand het zoo juist gegevene
weer genomen, bij verschil van meening beslist
de vader. De oplossing om in dat geval een
onpartijdigen derde, (kantonrechter of kinderrechter) te
laten beslissen, aanvaardt het ontwerp niet, omdat
men rechterlijke inmenging in intieme
gezinsaangelegenheden verwerpt. Gaat deze schroom
niet te ver? Is het niet vooral in het belang van de
kinderen gewenscht om in geval van diepgaand
verschil van meening een vreemde in te schakelen ?
Zou niet juist het gezag van een vreemde erin
slagen de vrouw, die ongelijk krijgt, zonder wrok
daarin te doen berusten; en zou het den vader,
die weet dat zijn uitspraak aan anderer oordeel is
onderworpen, niet weerhouden van onredelijke
beslissingen? Eenige meerdere bevoegdheid zal
, de moeder echter wel krijgen: wanneer de door
haar verkeerd geachte beslissing van den vader
een dusdanigen invloed heeft, dat het kind met
zêdelijken ondergang bedreigd wordt, kan zij
krachtens de door haar uitgeoefende ouderlijke
macht de ondertoezichtstelling van het kind vragen,
waardoor een onpartijdige derde ingeschakeld
wordt in den vorm van een gezinshoofd met op
den achtergrond den kinderrechter.
Dit brengt ons bij de bepalingen omtrent beper
king en opheffing der ouderlijke macht. Onder de
tegenwoordige wet kunnen kinderen slechts aan
de macht der ouders tegen hun wil onttrokken
worden, als zij zich misdragen (ontzetting); niet
als de ouders alleen ongeschikt of onmachtig tot
opvoeden zijn, daar de ontheffing slechts mogelijk
is indien zij zich niet verzetten. Herhaaldelijk is
het in het belang van een of meer kinderen dringend
noodzakelijk, dat zij' elders worden opgevoed.
Dankbaar wordt dan wel een onbeteekenend mis
drijf je van het kind aangegrepen om het tot zijn
meerderjarigheid uit het gezin te nemen krachtens
het strafrecht (terbeschikkingstelling). Ook wordt
dan wel de ondertoezichtstelling gebruikt om het
kind blijvend te verplegen buiten de ouderlijke
woning. Geen van beide middelen zijn echter voor
dit doel bestemd. Een groote verbetering is dan ook,
dat het ontwerp ontheffing tegen den wil der ouders
mogelijk maakt, zij het ook niet onbeperkt; b.v.
pas wanneer gebleken is, dat met gezinsvoogdij
geen resultaat te bereiken is. Daartegenover wordt
de bevoegdheid van den kinderrechter om het kind
krachtens de gezinsvoogdij in een inrichting op te
nemen beperkt naar tijdsduur: het verblijf, aan
vankelijk voor i jaar bevolen, zal slechts n maal
met een half jaar kunnen worden verlengd. Theore
tisch is hiertegen niets te zeggen. De lang voort
gezette vastzetting wordt een opvoedingsmaatregel
en verliest haar karakter van tuchtmaatregel.
Ontheffing is dan op haar plaats. Dan moet echter
een instelling bereid worden gevonden de voogdij
over het kind te aanvaarden. Ons heele wettelijke
systeem van kinderbescherming is immers opge
bouwd op particuliere medewerking. De instellingen
zijn nimmer verplicht een voogdij te aanvaarden.
De door de tijdsomstandigheden verminderde
subsidies e. d. doen de instellingen vaak pupillen
weigeren, wanneer zij vreezen, dat deze buiten
gewone uitgaven zullen vergen. In dergelijke
gevallen kon tot nu toe de ondertoezichtstelling
wel hulp brengen, indien de kinderrechter het
niet verantwoord achtte den jongen of het meisje
weer naar huis te laten terugkeeren en hoewel de
verpleging op dezen grond duurzaam werd.
NOCH kinderrechter, noch voogdijraad, noch
instellingen kunnen echter helpen, indien
voor kinderen, voor wie gestichtsverpleging noodig
is, eenvoudig geen plaats beschikbaar is. Ook deze
situatie doet zich sedert geruimen tijd veelvuldig
voor over de heele lijn. Zoowel voor de straf-, als
de civielrechtelijke gevallen, in de rijks- zoowel als
in de particuliere gestichten. De jongens voor
meisjes geldt het in wat mindere mate blijven
dan hangen in de observatiehuizen, die op ver
pleging van langer duur niet zijn ingesteld
Dit plaatsgebrek in de inrichtingen doet ook de
vraag rijzen of de voorgestelde wederinvoering
van de correction paternelle" dat is plaatsing in
een tuchtschool op verzoek van den vader door
den kinderrechter niet een slag in de lucht is.
Immers de onmiddellijk werkende, zeer straffe
behandeling, die de memorie van toelichting
voor het kind zoo heilzaam acht, is bij de huidige
situatie niet te verwezenlijken. Daarmee valt ook
het eenige motief weg, dat voor de wederinvoering
van dezen tuchtmaatregel wordt aangevoerd.
Er zijn meer bezwaren tegen. Wanneer de ouders
een zoo straffen maatregel als plaatsing in een
tuchtschool noodig achten, is er wel zooveel met
den minderjarige aan de hand, dat inschakeling
van een volledige ondertoezichtstelling met alle
mogelijkheden daaraan verbonden, als vooraf
gaande observatie en nazorg na ontslag, nood
zakelijk zal zijn. Juist daarom werd bij de invoering
der ondertoezichtstelling de correction paternelle"
afgeschaft. Ik kan mij niet herinneren, dat van de
zijde van hen, die bij de uitvoering der kinderwetten
zijn betrokken, ooit op wederinvoering is aange
drongen. '
Tot slot nog iets over het voorgestelde ten
aanzien van het voogdijbeheer, dat thans in de
wet gebrekkig geregeld is en waarop iedere controle
ontbreekt. Wanbeheer kan daardoor pas blijken
bij het eindigen van de voogdij, wanneer het meestal
reeds te laat is. Het oritwerp bepaalt dat de boedel
beschrijving aan den kantonrechter moet worden
overgelegd; dat geregeld rekening en verant
woording ten overstaan van den kantonrechter
aan den toezienden voogd moet worden afgelegd;
en eischt ten slotte machtiging van den kanton
rechter voor bijna elke beschikkingsdaad. Blijkt
den rechter, dat het bestuur niet in orde is, dan moet
hij zulks aan den voogdijraad rapporteeren, die
nagaat of termen tot ontzetting van den voogd
aanwezig zijn. Inderdaad zal op deze wijze zoo goed
mogelijk tegen fraude kunnen worden gewaakt.
De slotsom bij de beoordeeling van het ontwerp
kan zijn, dat het weliswaar geen ingrijpende
veranderingen voorstelt, maar toch op tal van
punten nuttige en welkome verbeteringen en aan
vullingen biedt, zoodat het te hopen is, dat het
behoudens een enkel onderdeel spoedig tot wet
wordt verheven.
PLEIDOOI MET OMWEGEN
S. Vestdijk
kruq brut
criampacjne
FréDommig*»: Het licht op «l«-n
drempel (Brugse, Rotterdam)
F RÉDOMMISSE'S boek is het
aannemelijkst daar, waar nog
eenig onverwerkt materiaal"
herkenbaar blijft naast de literaire op
maak en de sentimenteele verwikke
lingen. Men vraagt zich af of deze
wijze van presenteeren van een in we
zen vrij openhartig pleidooi voor den
voor- en nazorgdienst voor geestes
zieken (gezinsverpleging, werkverschaf
fing), tezamen met een liefdeshistorie
van de hoofdpersoon, de verpleegster
Til Perk, in zinnen als ,,de oude
stoeltjesklok tikte langzaam den tijd weg",
ontsproten is aan een innerlijke be
hoefte bij de schrijfster dan wel aan
een drang tot concessie aan het pu
bliek. Wellicht aan beide, en wan
neer er door deze traditioneele inklee
ding wat meer menschen toe gebracht
worden zich daadwerkelijk te interes
seeren voor dit maatschappelijk werk,
kan men er vrede mee hebben. In dezen
tendenzroman vindt men practisch
idealisme plus geromanceerde franje,
tamelijk wel geïsoleerd naast elkaar,
waardevolle notities plus
huiskamerrealisme met dialoog over het weer en
monoloog over den innerlijke groei"
(als zoodanig wordt hier een normale
verliefdheid gepercipieerd). Wij ver
geven FréDommisse alles, wanneer ze
maar zakelijk blijft en de feiten zelve
laat spreken! Met allen eerbied voor
haar idealisme zien we dit liever be
licht in zijn resultaten dan in de des
sous" van een erotische onbevredigd
heid. Niet omdat dit laatste niet van
belang zou zijn, maar omdat het een
andere wijze van behandeling eischt
dan door haar gegeven kon worden.
Te vaak schijnt hier het licht op den
drempel den verkeerden kant uit. Zou
de schrijfster er niet beter aan gedaan
hebben haar hoofdfiguur en alter ego
van zich weg te objectiveeren, zooals
ze dat met haar patiëntencollectie deed,
waarover ze zulke aardige bijzonder
heden vertelt (vgl. pag. 55 e. v., 125
e. v.). Vertelt, vaak met dramatisch
talent (de afstandsmarsch, de brand
stichting) en steeds met de goedge
meende kennis-van-zaken die de ver
pleegster kenmerkt. Het heeft verder
zijn voördeelen, dat wij niet met
Freudiaansch dilettantisme worden belaagd;
de neurose wordt hier niet van binnen
uit, analytisch" bekeken (al geven de
feiten daar meer dan eens aanlei
ding toe), maar is een etiket op een
deerniswaardigen stakker, die in den
grond zoo is als wij allen. Men heeft
hier een geestelijk gebrek", men
is b.v. fantastische droomer"; op
een goeden dag, bij veel toewijding,
medewerking van den patiënt en een
gunstige beschikking der natuur,
ook in de werking van medi
cijnen wordt hier trouwens nog ge
loofd,?valt het etiket er weer af, de
patiënt geneest". Door dezen
simplistischen kijk komt uiteraard het
zwaartepunt geheel aan den
maatschappelijken kant te liggen. Niet alleen
dat den patiënten maatschappelijkheid
wordt ingeprent, ook de normale"
hoofdpersonen uit dit boek: de dokter,
de zuster, de leeraar, de tante, geven
blijk van zulk een blijmoedig ver
trouwen, zulk een onuitputtelijke op
offeringsgezindheid, dat men hierach
ter wel de zorgende hand van de schrijf
ster vermoeden moet. Haast ziet men
uit haar boek een anderen,
maatschappelijken" vorm van krankzinnigheid
ontluiken, van menschelijke indivi
duen die te veel in elkaar opgaan, een
soort piëtistische hysterie, dat dit
niet geschiedt, wijst er wel op, dat Fr
Dommisse niet alles wat ze wist heeft
verteld over haar nobele sujetten. Hier
bij teeken ik nog aan, dat de liefdes
intrige (ongelukkige liefde van Til
voor den leeraar Nauta, die verliefd is
op haar nichtje Wies, de vrouw van
een patiënt) een betere uitwerking had
verdiend. Er schuilt een krachtige (wel
licht onbedoelde) symboliek in het
feit, dat in een verhaal, waar de pa
tiënten naar het normale moeten toe
groeien", van de normalen een abnor
maal zelfbedwang Wordt verlangd. Dit
komt overeen met de werkelijkheid:
alleen, dat daar de conflicten dan pas
beginnen. In FréDommisse's roman
zijn de protagonisten opgezet als
dominosteenen, die in een rijtje om
vallen en zich dan hebben opge
offerd".
NA lezing van Het licht op den
drempel", dat sympathiek is als
pleidooi, stelt men begrijpelijkerwijs
de vraag naar de waarde van datgene
waarvoor gepleit werd. Er wordt in dit
boek en ongetwijfeld er buiten
een enorme hoeveelheid energie be
steed aan menschen, die geestelijk on
volwaardig zijn, blijven, geweest zijn
en geweest zouden zijn onder de denk
baar gunstigste omstandigheden.
In hoeverre is dit tegenover de samen
leving verantwoord? Vooral in den
tegenwoordigen tijd, waarin heroïsche
wereldbeschouwingen scherp
concurreeren met de Christelijk-charitatieve,
dient men deze vraag van alle kanten
te bezien. De Duitsche
nationaal-socialisten b.v. wenschen niet het zwakke
en abnormale te cultiveeren of zelfs
maar te doen voortbestaan ten koste
van subs. naast het sterke en normale.
Het zwakke lid moet afgesneden, met
geweld onschadelijk gemaakt worden,
zoo luidt hun ,,lex barbarorum".
In een theoretisch debat kan men
zwijgen over de practische verwezen
lijking dezer wet, in dit speciale geval,
en tot nog toe. In Duitschland wordt de
individueele psychose niet overwonnen
door collectieve gezondheid, maar door
massawaanzin. Maar wat is Duitsch
land ? l We hebben reeds Sparta ge
had, dat snel ten onder ging. Waar
schijnlijk bestaat er een (zich in het
geestelijke voortzettende) natuurwet,
welke decreteert, dat ieder geweld met
geweld wordt beantwoord, zoodra het
zich als zoodanig bewust is geworden.
Een samenleving, die zich van haar
zwakke leden" ontdoet, maakt zich
zelf niet sterker, zooals men volgens
het Darwinisme zou verwachten,
maar zwakker, o.a. om de simpele
reden, dat tusschen sterk en zwak, ge
zond en ziek de grens niet te trekken
valt. Wie eenmaal aan het uitroeien is
geslagen, roeit tenslotte alles en zich
zelf uit. Het beroemde voorbeeld van
Beethoven's vader, dien men in het Derde
Rijk als dronkelap misschien wel had
willen steriliseeren, geldt waarschijnlijk
niet alleen voor het gebied der kunst.
In het algemeen is bovendien de natuur
bijzonder vrijgevig en loyaal tegenover
alles wat zij eenmaal in het leven heeft
geroepen, zij het slechts op den langen
duur Werksters als FréDommisse's
Til hebben daarom het beste deel ge
kozen, ook als zij bijgeval de liefdewet
en de zelfopoffering, waarvan in dit
?boek wat al te dringend gewag wordt
gemaakt, plotseling vergeten mochten
zijn. Want zij werken dan nog in den
zin van een welbegrepen eigenbelang,
sociaal gesproken.
MANN EN FREUD
H. Marsman
Thomas Mann: Freud umi die
flBukunft (Bermann-Flschcr, Wecnen)
TOEN Freud tachtig jaar werd,
sprak Thomas Mann bij de her
denking daarvan de uitsteken
de rede uit, die onlangs in druk is ver
schenen. Zij is even teekenend voor hem
zelf als voor Freud. Zij begint met te
constateeren, hoe in hemzelf de aanleg
voor een beslissende ontmoeting met
de diepte-psychologie van meet af aan
was gegeven. In zijn drang naar waar
heid bediende hij zich van een niets
ontziende psychologie, als kunstenaar
was hij al vroeg overtuigd van de
scheppende waarde der ziekte. Deze
twee factoren predisponeerden hem tot
een bevruchtend ontdekken van Freud,
dat tevens een diep herkennen moest
zijn, een zelf-herkennen.
IN een uiteraard zeer beknopt en
onvolledig, maar niettemin scherp
samenvattend exposévan de betrek
kingen tusschen het Ich" en het Es"
wijst Mann dan tevens zeer scherp
zinnig en overtuigend op een frappante
parallel tusschen Freud en
Schopenhauer, en als hij den naam
Schopenhauer noemt, weten wij dat hij een
der vier of vijf namen aanduidt die
van beslissend en voorbeeldig belang
zijn geweest in zijn eigen ontwikkeling.
Goethe, Schopenhauer, Wagrier en
Nietzsche, ziedaar, om bij Duitsch
land te blijven, de geesten die hem het
sterkst beïnvloed en het helderst ver
licht hebben. Bij een zoo zuiveren
geest als Mann dient men hierbij te
bedenken, dat beïnvloeden eigenlijk
meer het ontvangen is van een stoot
tot zelfontginning, dan het in zich
opnemen van zelfs verwante elementen,
en in dien zin alleen ook kan men
spreken van een invloed van Freud.
HOOGST merkwaardig en van emi
nent belang voor het begrijpen van
Mann's ontwikkeling is het stuk dezer
rede, waarin hij spreekt over zijn ver
andering als schrijver, zooals die zich
in zijn laatste bijbelsche romans open
baart, vergeleken met zijn vroegere
werk, waaronder Der Zauberberg"
het voornaamste moet heeten een
overgang van het B
rgerlich-Individuelle" tot het Mythisch-Typische".
Hierin ligt inderdaad een zeer treffend
aanrakingspunt met de
psycho-analyse, die immers, in een bepaald gebied
van haar werkzaamheid, door het
individueele heen, peilend onderduikt
naar de ,,oer-beelden" en in de diepten
de oer-oude voor-vormen vindt, soms
trouwens reeds volledig, dus niet
slechts als voof-vorm aanwezig, van
het zielsleven, ook van den modernen
mensch. De verborgen aantrekkings
kracht dezer mythen" is, ondergronds,
bepalend voor het geheele leven en
niet allén ondergronds. Mann herin
nert aan den bewusten opzet van som
mige figuren Caesar, Alexander,
Cleopatra om zich met hun voor
beeld te identificeeren, en ook hierin
zou men een parallel kunnen zien van
de analytische met de scheppende
functie, dat de eerste zich ter be
vrijding al deze ondergrondsche
relatie bewust maakt, terwijl de tweede
ze beeldt. Ik laat in het midden in
hoever het n een voorwaarde is voor
het ander en of de beteekenis van het
eerste voor de menschheid die der
tweede benadert een vergelijking,
die trouwens in menig opzicht zinne
loos is ik keer terug tot de rede
van Mann. Zij. huldigt een, langen tijd
onbewust, voor-beeld op de meest
persoonlijke manier: door de parallel
bloot te leggen die er tusschen die beide
Vermoeiende
nadrukkelijkheid
WOUTER PAAP
Jan H. Eekhout: Aarde en Brood
(L'ltg. MIJ. Holland, Amsterdam
DE roman Aarde en Brood" van
Jan H. Eekhout is een traag
boek, traag van verwikkeling
en van stijl. De inhoud zou toereikend
geweest zijn voor een novelle en ook
belangrijk genoeg om aan zulk een
novelle de gewenschte boeikracht en
spanning te verleenen.
Maar in den vorm van een lijvigen
roman is dit verhaal kennelijk uit zijn
kracht gegroeid. Het is nog niet zoo
zeer de uitvoerigheid, welke dit werk
schade doet, maar het is vooral de ver
moeiende nadrukkelijkheid.
Eekhout laat niets over aan de fan
tasie, de intuïtie of het combinatie
vermogen van den lezer. Hij laat het
nooit eens bij een aanduiding of een
verborgen suggestie, neen, hij beschrijft
alles ten voeten uit, alsof hij bang is,
dat de voorstelling van den lezer in een
gering detail van de zijne zou kunnen
afwijken en ook in psychologisch op
zicht geeft hij steeds het naadje van de
kous. Deze hyper-volledightid, welke
soms iets doceerends krijgt, werkt niet
alleen enerveerend op den lezer, maar
de schrijver bederft er bovendien her
haaldelijk zijn beste vondsten en effec
ten mee.
Een voorbeeld. Wanneer de jonge
boer Petrus Lammaert aan zijn vader
zijn huwelijksplannen heeft meege
deeld de oude Lammaert wordt hier
door overrompeld en kan een en ander
nauwelijks verwerken begint de
hangklok te slaan.
Het invoeren van deze klokslagen,
welke de verwarring van het
oogenblik verhoogen en de beklemmende
stilte accentueeren, is op zichzelf een
voortreffelijke vondst. Maar doordat
de schrijver rst de klokslagen aan
kondigt en daarna de slagen zoowel
als de stilte daartusschen met dezelfde
bewoordingen herhaaldelijk beschrijft,
wordt de werking van deze coïncidentie
onmiddellijk weer verslapt en teniet
gedaan. Eekhout's roman is vol van
dergelijke compensaties tusschen een
uitstekenden opzet eenerzijds en een
overtolligen, neutraliseerenden vloed
van woorden anderzijds.
Men zou daarom in dit boek wel eens
geducht willen snoeien. En ik geloof,
dat deze roman het snoeimes zeer goed
zou kunnen verdragen, want de kern
van dit boek is krachtig en gezond.
Afgezien van het hierboven geopper
de bezwaar tegen Eekhout's schrijf
trant dat ik ook voelde in zijn vorig
werk en waarvan ik toch nog niet zeker
ben, of het inderdaad inhaerent is aan
zijn ingeboren schrijversaard moet
men zeker bewondering hebben voor
dit serieuze, dikwijls gave werk, dat
twee groote verdiensten heeft: het
is hecht gesitueerd in het landschap
(het Zeeuwsch-VIaamsche) en bezit
karakter.
functies bestaat, de parallel, de ver
wantschap, de invloed; en niet alleen
door haar inhoud verduidelijkt zij het
drievoudig verbond tusschen beiden.
Thomas Mann's wezen, werkwijze
en stijl is voor onzen tijd een der meest
teekenende bewijzen voor een har
monisch samengaan van de twee ele
menten, het ontledende en het beel
dende. Ik heb elders geschreven, dat
in hem het critisch beginsel scheppend
is geworden en dat het scheppend ver
mogen zich critisch realiseert; het
wordt opnieuw overtuigend bewezen
door deze rede, die een scherpzinnige
analyse in eenvoudige voorstellingen
synthetiseert.
r
PAG. 8 DE GROENE Ne. 3151
"=, M DB
No- 9
t- ;r-<»-v,...?^?
PAG. 9 DE GROENE No. 3I5I