Historisch Archief 1877-1940
l
? " '''r '<fftV*^-ai ,-t *
VONDEL ALS POLEMIST
En als dramatisch dichter
Anton van Duinkerken
HET eerste feit, waarover Vondel
polemiseerde, was de terecht
stelling van Johan van
Oldenbarneveldt op 13 Mei 1619; het laatste,
dat zijn openbare verontwaardiging
wekte was de moord op de gebroeders
Johan en Cornelis de Witt, den zoen
Augustus 1672 gepleegd.
Tusschen deze twee gebeurtenissen
ligt een volle mannenleeftijd. Men kan
dus Vondels hekeldrift niet beschouwen
of verontschuldigen als een eigenaar
digheid van zijn jeugd, met de jaren
geluwd. De aandrift van de veront
waardiging is aan zijn rijpen leeftijd
eigen. Hij was al ruim over de dertig,
toen hij zijn eerste hekeldicht schreef.
Het laatste dateert van zeven jaren
vóór zijn dood. Hij stierf op
n-ennegentigjarigen leeftijd en was dus
een grijsaard, toen hij nog fel pole
miseerde.
Hierop moet men acht slaan, wil
men Vondels karakter als polemist
begrijpen. Zijn toorn is geen bevlieging
van het onbeheerscht gemoed, maar
een wezensbestanddeel van zijn ten
volle ontwikkeld genie. Toch al
vocht hij soms met kennelijk pleizier
behoorde Vondel niet tot de lieden,
die vechten voor hun pleizier. Hij
polemiseerde persoonlijk, zonder ont
zag of mededoogen voor den vijand,
dien hij aanviel, maar hij polemiseerde
altijd over een zaak, en over een heilige
zaak. Er is niets in hem van den
querulant. Hij zoekt geen ruzie, hij
stort zich in den strijd, wanneer hij de
rust, die hem liever ware, niet langer
verdraagt. Om hem aan het vechten te
krijgen, moet men onrecht bedrijven.
Een (/er oudste portretten van Vondel door Philips Koninck
Het is niet genoeg, dat men hem prikkelt, men moet
hem gevoelig kwetsen in zijn diepste bewustzijn van
het recht, de vrijheid en de vroomheid. In letter
kundige debatten stelt Vondel zich met een goed
moedig grapje tevreden, maar in de verdediging van
de geestelijke vrijheid kent hij nauwlijks eenigen
humor: zijn satyriek is van Moedigen ernst.
Hij verstaat de grondwet van het hekeldicht: zich
te verheffen boven zijn vijanden, zonder zich ijdel
te verheffen. Alleen wie een beginsel dient, en
daarvoor leeft, bezit deze onweerstaanbare macht.
Wie een rel wil schoppen, kan aardig voor den dag
komen en succes hebben, doch wie zich den wreker
van het geschonden recht voelt, verstaat deze aardig
heid niet, en veracht haar. Geen Nederlandsch
dichter heeft dieper zijn medemenschen veracht,
en vuriger hun vrijheid, hun recht en hun vroomheid
bemind dan Joost van den Vondel. Hij mocht uit
de hoogte" schrijven, omdat hij zich thuisvoelde
bij hetbovenpersoonlijke. Hij wist, dat het recht, de
vrijheid en de vroomheid grooter zijn dan de
menschen. Hij wist, dat het recht, de vrijheid en de
vroomheid: menschenoffers vragen. En als ieder
goed strijder begreep hij, dat het eenige offer, het
welk de mensch kan vragen namens zijn beginsel,
het offer van zichzelven is.
VONDEL zette zichzelf op het spel: zijn leven,
zijn bezit, zijn vrijheid, zijn rust, zijn goeden
naam, zijn populariteit, zijn omgang met zijn
vrienden. Den Haag verlangde, dat Amsterdam hem
uitleveren zou, toen hij zijn Palamedes had gepu
bliceerd. Voor het schrijven van Maria Stuart moest
hij driehonderd guldens boete betalen. Het deert
hem niet, want het gaat niet om hem. Het gaat om
dingen, die hem overtreffen.
Toen Vondel zig verborgen hielt, om Palamedes,
werd in den Raed geraédtpleegt, wat men met hem
doen zou (vertelt Gerard Brandt) Toen 't nu Schee
pen Jan Gysbrechtszoons beurt was om te spreken,
zoo sprak hij: Men doe wat men wil; maar mogt ik
met het recht begaan, van Vondel zou 't niet
meer doen."
Dat was in 1625. Zes jaar later stierf Jan
Gijsbrechtszoon, en Vondel dichtte zijn grafschrift:
Hier leit Jan Gijsbrechtszoon
Tree zacht t Je zoudt hem zeer doen.
Mocht hij met 't recht begaan,
Van Vondel zou 't niet meer doen,
Het is een rijmpje, schijnbaar zonder beteekenis,
aan het einde van de felle Oldenbarneveldt-polemiek,
waaruit meesterwerken ontstonden als de Geuse
vesper, Het Stockske, het Jaargetijde, de Kerkgalm,
de Weeghschael van Hollandt, en
Palamedes. Maar dit rijmpje tee
kent den man, die meesterwerken
schrijven kon in de verdrukking, en '
die zich in den triomf met een grapje
tevreden stelt. Vondels polemiek is »
hoog, maar niet hooghartig: ze verheft
het beginsel boven de persoonlijk
heid.
Ze droeg een profetisch karakter.
Niet alleen, omdat de geschiedenis ,
haar in het gelijk stelde, maar om
dat ze de eeuwige begrippen durfde ?
voorhouden aan de tijdelijke macht
hebbers. Vondel, die den heelen Bijbel 4
herhaaldelijk gelezen, berijmd, vertaald
en gedramatiseerd heeft, schijnt in
zijn werk betrekkelijk weinig aan
dacht te schenken aan de profeten.
Wat ze voor hem beteekenden, vindt
men in de hekeldichten weergegeven,
wanneer hij zich leert kennen als de
wreker van vrijheid, vroomheid en
recht.
MEN heeft hem verweten, dat hij
gezagdragers naar het oog zag.
Hij conformeerde zich aan elk gezag,
dat hem rechtvaardig toescheen, maar
zoodra er onrecht geschiedde, of
" dreigde, stelde hij zich aan de zijde
der verongelijkten en dan ontzag hij
niemand, noch zich zei ven. Zijn va
derland had" hij lief. Daarom haatte
hij de staatszucht. Zijn God diende hij
vurig, daarom hekelde hij de
geestdrijvers. Zijn volk begreep hij, daarom
vocht hij voor de vrijheid.
Het laatste hekeldicht, dat hij
schreef, herdenkt Jan de Witt en
hierin formuleert hij den paradox zijner
eigen, soms fel opstandige vaderlands
liefde:
Hij storf voor 't Vaderland t,
een martelaar van S t a et.
Zooals de gehoorzaamheid slechts een deugd
kan zijn in zelfstandigen, niet in slaven, zoo
kan de verontwaardiging slechts edel zijn in den
belanglooze, niet in den baatzuchtige. Nooit
zal een polemist zich op Vondels voorbeeld mo
gen beroepen, indien hij niet het recht van
de waarheid hooger leert stellen dan het belang
van de partij.
DE erkenning, dat Vondel een uitzonderlijk
groot lyrisch dichter is geweest, is
onbestreden. Zijn huidige reputatie als dra
matisch dichter lijdt vaak last".
Is dit terecht?
Het is waarschijnlijk eenigszins moeilijk zich bij
het beoordeelen van de dramatische waarde van
dichtwerken geheel los te maken van de norm
van dramatiek, waarbij wij zijn opgegroeid, vooral
wanneer het klassieken geldt, die door hun geeste
lijken achtergrond ver af staan van den
gedachtengang van zeer vele hedendaagsche menschen.
Shakespeare schiep, in tegenstelling met Vondel,
menschen, die in psychologischen zin heden nog
geheel rechtstreeks overtuigen kunnen en hij overtreft
hierin de modernste dramaturgen. Zijn vorsten"
en machtigen" zijn levenswaar, als voorheen. Als
dan ook een Shakespeare-voorstelling heden ten dage
mislukt, dan ligt dit zeker nooit aan den schrijver.
Vondel schreef in de klassieken versmaat en
zijn treurspelen staan, ook wat den vorm betreft,
die van de Grieksche treurspelschrijvers na. Waar
bij de Grieken het noodlot heerscht, heerscht bij
Vondel een Goddelijke Almacht, die, zelfs wanneer
hij een Grieksche Godenwereld ten tooneele voert,
op zijn zuiver Christelijk geloof is gefundeerd.
De menschelijke verlangens, dwalingen en con
flicten in Vondels werken zijn ondenkbaar zonder
dit geloof. En zijn spelen, geschreven na zijn over
gang tot de Katholieke kerk, zijn in dien zin even
vroom, als die uit de voroafgaande periode.
HET is niet waarschijnlijk, dat thans velen in
den bijbel of in de mythologie zoo thuis zijn, als
voor een rechtstreeksch verstaan van de opgevoerde
werken van Vondel vereischt is. Doch de grootste
belemmering voor een juist begrip van zijn drama's
in dezen tijd ligt in de verschillende geestelijke
houding tegenover leven en hiernamaals van den
modernen mensch en van Vondel. Daardoor ver
liezen thans zijn treurspelen in hun oorzaken en
gevolgen, oppervlakkig beschouwd, een groot deel
van de onverzettelijke innerlijke noodzaak. Veel
hoorders zijn niet in staat den geheelen achter
grond, waartegen Vondel zijn karakters plaatst,
te zien. De vertolkers hebben de neiging, Vondels
personen als contrasten tegenover elkaar te stellen
en klagen dan over gebrek aan dramatische
actie en een te simpelen psychologischen opzet.
Slechts weinigen beschikken heden nog over de
innerlijke constellatie of genoegzame fantasie om
de dramatische personen uit Vondels werken te
kunnen reproduceeren op Vondels geestelijk pro
jectie-vlak en zoo den dramatischen gang van zaken
Eduard Verkade
te doen herleven in de verstaanbare, geestelijke
sfeer, waarin Vondel het schiep. Zijn zij hiertoe
wel in staat, dan zullen de uiterlijke gebeurtenissen,
voor hen een niet belangrijk onderdeel van den
vorm worden, en zullen zij beseffen, dat het waar
achtige drama zich afspeelt in het diepste innerlijk
van de hoofdpersonen en dat deze hoofdpersonen
alle een zekere vooropgestelde Vondeliaansche gees
telijke houding tegenover het leven en het hier
namaals medebrengen en bij vertolking behoeven.
Door dit verschil in geestelijke houding van
thans en de ryde eeuw kan men Vondels werk
niet meer vertolken door het doen klinken van
schoone versregelen alleen, zooals waarschijnlijk
in Vondels tijd wel het geval was. Een rijke mon
teering en de muziek der taal zijn niet meer vol
doende, de hoorder wil meeleven met het innerlijk
verloop. En wanneer bijvoorbeeld niet op de een
of andere wijze aannemelijk wordt gemaakt, waar
het leed en de vreugde van de hoofdpersoon uit
Vondels werken ligt, is het stuk bij opvoering
weinig boeiend.
NU biedt de ontwikkeling van het tooneelspel
mogelijkheden, die men zich door het spelen
van moderne werken heeft kunnen verwerven.
Men kan thans weten, dat het spelen van een rol
de juiste verdeeling van licht en donker vereischt,
van vreugde en leed, met alle overgangen en dat
een goed dramatisch werk deze mogelijkheden
steeds in zich houdt. Voor de uitbeelding van deze
gemoedsovergangen is een publiek heden ten dage
even gevoelig als immer.
Het spelen van Vondel nu eischt meer dan van
eenig ander een juist inzicht in het verdeelen van
de vreugde en het leed van de karakters van zijn
drama's. Doordat de innerlijke gesteldheid van het
gemoed der uit te beelden figuren bepaald wordt
door de situatie ten opzichte van hun Christelijk
besef van goed en kwaad, zullen zij in een treurige
gemoedsgesteldheid blijde woorden droef doen
klinken, in een wanhopige situatie een innerlijke
blijdschap kunnen gevoelen. Bepaalt men de into
natie dus naar de woorden zelf, zooals de roman
tische school meent te moeten doen, of naar de
situatie waarin de te spelen figuur zich, stoffelijk
gesproken, bevindt, zooals de naturalistische school
doet, dan komt Vondel heden niet tot zijn recht.
Slechts wanneer men de karakters beeldt naar de
innerlijke gesteldheid van het gemoed ten opzichte
van Vondels Christelijk besef van goed en kwaad,
kan zijn werk heden volkomen genoten worden.
OM Gysbrecht, Vondels meest bekende werk als
vourbeeld te nemen: Gysbrecht is blijde wanneer
hij overtuigd is, dat de vijand is gevlucht, nadat
hij zich onschuldig een jaar lang opofferingen ge
troost heeft gedurende het beleg. Hij weet zich
zonder schuld. In de 3de acte troost hij zijn vrouw
na haar onrustigen droom, totdat hij verneemt,
dat de vijand reeds in de stad is. Dan treurt hij
niet om de stad, maar om zijn eigen tekort aan
inzicht. Hij doet alles om de situatie te redden,
naar wij van Aerend vernemen en in het klooster
zien. Daar is wederom innerlijke voldoening voor
Gijsbrecht. Dan komt hij geslagen thuis, nadat het
Licht, dat voor hem uitging hem waarschuwde,
en nadat zijn geweten hem naar zijn eigen thuis
riep. Maar daarna weet hij zijn plicht en verant
woordelijkheid niet meer en voelt hij zich van
God verlaten. Hij verliest zijn broeder Aerend,
zijn rechter hand". Hij weigert aan den heer
Van Vooren zich over te geven en besluit, zijn
gezin te laten ontvluchten en zelf tot het uiterste
den Burgt te verdedigen. Hij heeft zijn band met
Gods wil verloren. Pas in 't Gebed vindt hij zich
weer en weet hij, dat het zijn plicht is, de stad te ver
laten en deze aan den vijand over te geven, het
geen tot grooter bloei op den duur zal leiden. En de
vredige vreugdevolle rust komt weder over hem.
Eerst met de overgangen van dit soort vreugde en
dit soort leed, behoudt heden ten dage een op
voering van Gysbrecht waarde. In menige voor
stelling heeft Van Dalsum dit schitterend bewezen
door zijn vertolking van deze rol.
Zoo is het met Maria Staart. Het leed en de
vreugde wisselen daar af naar mate deze ver
volgde koningin minder of meer berust in Gods wil.
Zoo is het in Faëton, waar Febus van zijn vreugd
als Zonnegod in den aanvang getuigt, maar uit
verkeerd begrepen liefde tot zijn zoon zijn plicht
verzaakt en daardoor ,,'t al verliest". Pas na
erkenning, dat hij zelf de schuldige is van al het
leed, gaat hij heen om den verwoesten zonnewagen
te herstellen ten einde zijn taak van Zonnegod op
nieuw te kunnen vervullen.
Zoo is het met ieder Vondel-stuk. De vreugden
en het leed worden bepaald van een vaste
geloofsgesteldheid van het gemoed uit en het is de taak
van een regisseur van een Vondelvoorstellmg deze
stijgingen en dalingen te herkennen, en van de
vertolkers, deze van hun innerlijk uit te doen weer
klinken. Zoodra men hierin slaagt zal ook het
publiek van heden de gebeurtenissen in hun bin
nenste mee kunnen beleven en dan zal men moeten
erkennen, dat Vondel, behalve een groot lyrisch
dichter, eveneens een groot dramatisch dichter is.
DE DICHTER EN DE LEZER
D* A, M, Binnen dijk
D
DE GROENE
onderwerpen
artikelen.
heeft steeds over actueele
een belangwekkende serie
Zle den bon op pag,na 19
E belangstelling van het volk, van den
Nederlandschen lezer, voor Vondel, wiens
naam inderdaad algemeen bekend is, moet
uiterst gering worden geacht. Men kan dit be
schaamd vaststellen of oprecht betreuren, begrijpe
lijk is het, gegeven de mentaliteit van het publiek",
alleszins. Of deze onverschilligheid moet worden
aanvaard als een onherroepelijke noodzakelijkheid,
is een geheel andere kwestie.
In vergelijking met het leven van Breero en zelfs
met dat van Hooft, blijkt Vondels existentie die
van den gemiddelden burger te zijn geweest, zonder
avontuur, zonder gewelddadige schokken. Zijn leven
heeft zich, behalve in den kring van familie en
gezin en in de belangstellingssfeer van maatschappij
en godsdienst, afgespeeld in de wereld der schep
pende verbeelding. Vondels avontuur is zijn
dichterschap geweest. Alleen hij, die dit beseft kan
een biografie van deze Renaissance-figuur en
Barokkunstenaar schrijven. Alleen wanneer zijn figuur
wordt begrepen uit het centrum van zijn dichter
schap, kan men een beeld van zijn leven ontwerpen,
dat hem ten volle recht doet wedervaren. Prof. dr.
A. J. Barnouw, Hoogleeraar in de Nederlandsche
taal aan de Universiteit te New York, is hierin het
best geslaagd in zijn Vondel", een monografie over
den dichter, die tevens als biografie is bedoeld i).
NOG beter, vollediger en overtuigender echter is
de levensbeschrijving, die Vondel van zichzelf
heeft gegeven in de magistrale en indrukwekkende
reeks zijner werken. Dat is zijn leven geweest: zijn
werk, zijn poëzie. Door al deze werken, aangevuld
met de vertalingen in poëzie van dichters uit de
Oudheid, in n kloek deel tegen zeer matigen prijs
het licht te doen zien, heeft de uitgever Becht ieder
aan zich verplicht, die, door zijn cultureel geweten
gedreven maar door geldgebrek tot nog toe daarin
verhinderd, Vondels werken wenscht te bezitten.
Dat wijlen Albert Verwey de taak op zich heeft
genomen, Vondels werk te verzorgen, te annoteeren
en in te leiden stemt tot niet minder groote erkente
lijkheid. Niet alleen omdat Verwey 2) zulk een
eminent kenner van Vondel is geweest, is de voor
treffelijkheid dezer uitgave gewaarborgd, maar
omdat Verwey, als dichter, Vondel zoo heeft be
grepen als hij alleen kan worden begrepen.
De wijze, waarop Verwey Vondel bij den lezer
introduceert, getuigt evenzeer van zijn begrip voor
Vondel als van het besef van zijn eigenaardige taak.
Hij leidt de aandacht van den Nederlandschen lezer
niet in de richting van het anecdotische, bijkomstige,
historische of maatschappelijke, doch daarheen,
waar zij kan worden vastgehouden en bevredigd:
naar den dichter. Geenszins blind voor Vondels
tekorten (als men ze zoo in navolging van de
karakteristiek, die Huizinga 3) van den dichter
geeft, zou willen noemen) is hij beter dan .wie ook
in staat gebleken, de figuur van Vondel, den aard
en de macht van Vondels dichterschap en van zijn
verbeeldingskracht in sobere bewoording en in
scherpe korte trekken te teekenen.
\
DE vraag, waarom Vondel Nederlands ongelezen
auteur bij uitstek is, laat zich gemakkelijk
herleiden tot het probleem der waardeering van
proza (vooral verhalend proza) en poëzie in het
algemeen van psychologie en denkbeelden in de
litteratuur tegenover vormgeving en verbeelding,
in het bijzonder. Het valt den leek in aangelegen
heden der verbeelding altijd uiterst moeilijk de
litteratuur, die niet analytisch en psychologisch
georiënteerd is, te begrijpen", omdat deze niet
moet worden begrepen maar meer psychisch dan
psychologisch wil worden doorgrond. Niet de
.analyse der menschelijke existentie, niet het verhaal
der wereldsche gebeurtenissen vormen den inhoud
van zulk werk en het belang der poëzie slechts
de verbeelding, d.i. het proces waardoor de in
deelen begrepen werkelijkheid als nieuwe zinrijke
eenheid wordt gezien" en beleefd", vormt de
cardo quaestionis. Welke kan dan de aantrekkings
kracht zijn, die van de poëzie als beeld eener
synthetische beleving der existentie uitgaat? Deze:
dat men door het ervaren van, in rhythme en beeld
vormgeworden, bezieling de bevrediging ondervindt,
die de ziel in een toestand van geluk en evenwicht
brengt, en tevens dat men, door de confrontatie
met een ten gevolge van motief en gedichtvorm
reeds begrensde werkelijkheid niet de ontoereikend
heid van het onbeëindigde gevoelt, maar juist uit
sluitend de vervulling van het onvolmaakte tot
volmaaktheid gewaar wordt, van het werkelijke dat
zich te buiten gaat door zich tot onwerkelijkheid te
verinnerlijken en te .vereeuwigen. Aan Vondels
hekeldichten, die zoozeer hun aanleiding hebben
gevonden in het werkelijke leven, en aan zijn
drama's, die bijna zonder uitzondering berusten op
gegevens aan historie of Bijbel ontleend, kan
worden aangetoond, hoe het mogelijk is, door den
vorm van gedicht of drama den inhoud van be
paalde elementen (de psychologie, bijv.) te berooven,
daar zij worden vervangen door andere, welker
waarde die van de vorige verre overtreft.
Deze vormgeving, niet uit het verstand maar uit
de verbeelding gegroeid, begint reeds bij Vondels
keuze der onderwerpen voor gedicht of drama.
Zelden vinden zijn lyrische motieven hun oorsprong
in de directe gegevens van zijn persoonlijk leven;
bijna steeds heft hij die van zijn drama onmiddellijk
op het classieke niveau der voorbeeldige veralge
meening. Den conflicten, die hij zelf in zijn leven
heeft trachten te ontwijken, verleent hij daar een
bovenmenschelijk bedoelde grootheid. Zij betreffen
het tragisch lot van hen die onmachtig zijn of
die, door voor eigen inzicht, baatzucht, afgunst,
egoisme, staetzucht" te zwichten, den wil van God
of van het door God gewild gezag trachten te
fnuiken en tegen te werken. Het gezag, de vorm
als ideaal, de metafysische beginselen dit zijn
de alles bepalende motieven van Vondels leven en
werken: van zijn burgerschap, van zijn dichter
schap, van zijn christelijk moralisme, van f zijn
classicistische barok. Het wezen van zijn dich
terschap is de barok, d.w.z. de tucht, de ge
strengheid van den vorm, die bepalend en
zuiverend temperament en overvloedigen
verbeeldingslust breidelt en omsluit. Zoo vindt bij
Vondel het directe zijn uitdrukking in het indirecte,
dat er de stuwkracht van behoudt maar het van
bijkomstigheden bevrijdt (een aan Bijbel of mythe
ontleend motief beweegt zich in
didactisch-moralistische richting en ondergaat daarbij een transfor
matie). Zulk een wijziging voltrekt zich niet door
suggestie of door het oproepen eener stemming,
zooals in de geijkte romantiek of het symbolisme,
maar, ondanks den klankrijkdom van zijn verzen,
door den strengen bouw en vorm der strofen, der
tafereelen, der dramatische typen van engelen,
helden of legendaire figuren, die hij niet innerlijk
verandert of psychologisch compliseert, doch
door zijn dichterschap, door zijn scheppende
verbeelding tot voor-beelden intensiveert.
HET is mijn overtuiging, dat men,
indien de ontvankelijkheid voor
de intensiteitswaarde der
verbeeldingsgrootheid niet volkomen is
teloor gegaan, Vondel kan lezen en
waardeeren. Wie zullen daartoe nog
in staat zijn ? Stellig niet,,allen". De
intellectueelen" ? Vragen zij niet
te zeer: belangrijke denkbeelden,
twijfel, problemen ? Voor de rest
zullen zij zich wel zooals on
langs Fernand Van derem in de
Figaro schreef in hun vrijen
tijd onledig houden met het
oplossen van kruiswoordraadsels
als middel om déledigheid
hunner ziel te vervullen"....,
BLAS-LAGEn??*
;Si
' Jeaa Wimmersfo : Nac
rv*m ~> j*mfm4 .'??"
? : . ? * ij?.:"
."""f ...... ?. .'.tJ!..'MLt*»j3
i) A. J. Barnouw, Vondel.
Tjeenk Willink, Haarlem.
2) Albert Verwey, Vondels
Vers. Mees, Santpoort.
3) J. Huizinga, Holldndische
Kultur des Siebzehnten
Jarhhunderts. Eugen Diederichs
Verlag, Jena.
Vondels gefaoorteriu/s te Keu/en
PAG. w EN n DI GROENE NO.
PAG. 12 DE GROEN* No. JISI