Historisch Archief 1877-1940
C /'/
J» ^*f~_
1.1/9
Limburgers exposeeren te 's-Graveiihage
Crucifix van C. Stauthamer
Harry Kooien : Vrouwefiortret
'«W
LIMBURG en 's-Gravenhage hebben ver
scheidene malen appelen met elkaar ge
schild. De streek en de menschen in dat
zuidelijk gewest, hun levensgewoonten, die
vrijer zijn en zonniger dan de zeden in het Noorden,
de aard van hun grond, de kleur van hun steden,
de goede eenvoud van hun bouwkunst zij vonden
in de residentie niet altijd het juiste begrip.
Limburg toch is een provincie van Nederland,
maar het is allerminst een Hollandsche provincie en
het gewest heeft regionale eigenaardigheden met
een zóó markant, persoonlijk karakter, dat zij na
drukkelijk om eerbiediging vragen. De Limburger,
die altijd gewoond heeft op de scheiding en de ont
moeting van verschillende cultuurgebieden, heeft
een groot gemak van assimilatie, maar hij blijft
desondanks zich-zelf en wie hem ziet in een
Hollandsch milieu, zal direct opmerken dat hij in dat
kader moeilijk past. De Limburgers zijn
van-huisuit ripuarische Franken, dus voor een gedeelte
keltisch van afstamming. ,,De Zuid-Limburger",
schreef Mr. Frans Erens in zijn Toppen en Hoog
ten", verschilt niet zooveel van den Luxemburger,
terwijl het onderscheid met een Fries of een Zeeuw
wel zeer groot is." En in een van zijn laatste
feuilletons getuigde hij nog eens van de bijzondere
moeite, die hij altijd had gehad, om zich in te leven
in den geest van de letterkunde die men het meest
Hollandsen noemt.
Eenige jaren geleden kreeg ik een curieus geschrift
in handen, een Kunstenaarsreisje door Limburg
en België", door een anonymus in 1841 geschreven.
Alles was er voor dien rasechten Hollander vreemd
alsof het een Poolreis gold. Thans ligt Maastricht
nog maar drie-en-een-half uur sporens van Amster
dam, maar een Hollandsche meneer in een
Limburgschen carnavalsnacht blijft een onbeschrijfelijk
wanhopig verschijnsel, 't Is er anders! Wanneer
men dan ook ziet in welken stijl de openbare ge
bouwen zijn opgericht, die door niet-Limburgers in
een stad als Maastricht werden gebouwd, en met
hoeveel overtuiging de baksteen werd gepropageerd
waar baksteen eigenlijk weinig gewenscht was,
dan lijdt het geen twijfel of er heeft daarbij niet
bijzonder veel gevoel geheerscht voor het feit, dat
deze stad een typisch mosaansche is, een stad die
vanouds wit en mergelgrauw lag tusschen de heuvels
en de canada's. Wanneer men de nieuwe brug en de
verminking van de oude ziet, sinds bij deze zelfde
stad de Maas is gekanaliseerd, krijgt men hartzeer
om de schennis die het prachtige silhouet, die
kantige stapeling van bouwmassa's op de rivier, is
aangedaan en men vraagt zich af, of de utiliteit hier
niet was te dienen geweest, zonder de schoonheid
zoo jammerlijk te schaden. Zulke dingen heeft
Den Haag" de zuidelijke provincie aangedaan.
Maar nu wordt er in de residentie wat goed ge
maakt. Het Haagsche Gemeente-museum heeft tot
12 December een omvangrijke tentoonstelling van
hedendaagsche Limburgsche kunst en daar treden.
de Limburgers naar voren als een interessante levens
krachtige groep, die wat eigens heeft te bieden, een
kunst, die veel meer dan de kunst in het Noorden,
den indruk wekt een aangelegenheid van de ge
meenschap te zijn.
ER is in die Maasprovincie iets aan 't opkomen,
dat op een nieuwe volkscultuur gelijkt. De
industrie, van de mijnen vooral, mag de landelijke
schoonheid breken, zij geeft aan de contouren van
het land door haar gigantische complexen een
moderne pyramidenbouw ! een nieuw imposant
aspect. De kerken worden er verzamelpunten van
hedendaagschen wil-tot-beelden. Op de markt
plaatsen worden mysteriespelen opgevoerd, in de
stadhuizen houdt men tentoonstellingen van beel
dende kunst. Te Tegelen bakt men volksch
beeldwerk uit grondstoffen van den eigen bodem, waarvan
de modellen door moderne kunstenaars worden
gemaakt. Het traagst vordert de, letterkunde,
waarbij men echter te bedenken heeft, dat het
taaivraagstuk moeilijkheden oplevert, omdat het
dialect algemeen wordt gesproken. Vele
ZuidLimburgers drukken zich bovendien makkelijker
in het Fransch uit dan in het hoog-Nederlandsch.
Welke bijzondere begaafdheden voor de beeldende
kunsten er zijn, toont nu de tentoonstelling in het
Haagsch Gemeentemuseum duidelijk aan. Deze op
leving is na den Europeeschen oorlog begonnen.
De Limburgsche schilder of beeldhouwer had zich,
tot dan toe, grif naar Brussel georiënteerd,
ongerekend het werk van de ateliers voor kerkelijke
kunst, zooals dat van Cuypers te Roermond, waarin
de neo-gothiek heerschte en natuurlijk al te veel het
serie-merk. Daaraan is door kunstenaars als Henri
Jonas, Charles Vos, Joep Nicolas en Charles Eyck,
die, gevolgd door hun leerlingen, voor hun studie
naar Amsterdam trokken, een eind gemaakt. Het
spreekt vanzelf, dat dit niet zonder aanvankelijk
verzet kon geschieden. Met het moderne
vormbegrip waren de opdrachtgevers niet een-twee-drie
vertrouwd en toen in 1924 architect Alphons Boosten
te Maastricht zijn revolutionnaire" H. Hart-kerk
had gebouwd, brak er zelfs een kleine storm los.
De ramen die Nicolas er in gemaakt had moesten
er uit. De waardeering is echter merkwaardig snel
gegroeid en op dit oogenblik kan men zeggen, dat
het beeldende-Kunst-leven in Limburg, dat het ver
zorgen van kerk-interieurs en interieurs van open
bare gebouwen, vrijwel in handen is van de uit
den oorlog geboren" generatie.
ONDANKS het feit, dat zij vrij omvangrijk is,
kan de Haagsche tentoonstelling van dat
nieuwe beeldende-Kunst-leven in Limburg maar
een gebrekkig beeld geven. Want wat elders met
zooveel verlangen werd betheoretiseerd, is in menig
geval in Limburg tot werkelijkheid, tot levende
practijk geworden: de samenwerking der verschil
lende takken van kunst, in een vrije harmonie. Ar
chitect, schilder, beeldhouwer, glazenier en edel
smid gaan samen, in een religieuze bezieling,
vullen elkaar aan, vangen elkander op. Meer van
belang dan het schilderij-in-lijst of de statuette is
de decoratie, de monumentale oplossing, en dat
kan de Haagsche tentoonstelling, tenzij in foto
grafie, natuurlijk niet laten zien.
Het is langzamerhand wel bekend, dat deze
kunstenaars uit het Zuiden van het begrip monu
mentaliteit een andere opvatting bezitten dan de
generatie der Negentigers, en zoo menig lid van de
V.A.N.K. dat haar volgde, het Nederlandsche volk
hebben voorgehouden. Zij zijn vrijer, speelscher,
fantasievoller, zij hechten minder aan het
gestyleerde, doch drukken zich gaarne uit in een epischen
trant, waarbij aan oude symboliek en iconografie
nieuwe inhoud en nieuwe kracht-van-voordracht
worden gegeven, de kleurigheid van het volksleven
in ongedwongenheid wordt uitgebeeld. Dat de een
heid" der kunsten, de rust en de grootheid van
het totaal daar niet onder behoeven te lijden,
wordt in menig geval bewezen.
Een zeer gelukkig voorbeeld is de nieuwe Sint
Hubertuskerk te Beek-Genhout. Het bedehuis is door
architect Boosten gebouwd op een heuvel, gevoelig
van maat en massa, landelijk, zonder opzettelijk
pittoresk archaïseeren. Charles Eyck heeft het
interieur op verrassende wijze beschilderd, het
gewelf en de absis, en op een wijze, die niets dan lof
verdient. Men verwijt dezen kunstenaar dat hij
geen Michel Angelo is". De kracht van het verwijt
ontgaat me. Het lijkt me eerlijker, te erkennen dat
er in Nederland, en in wijden omtrek, geen tweede
schilder is aan te wijzen, die zoo habiel, zoo geest
rijk en zoo precies wat-het-wezen-moet, een kolos
saal vlak weet vol te maken, groot van vorm, maar
zonder doodschheid en quasi geestelijkheid, met een
ware beschaving in de kleur. Hier, in deze dorpskerk
althans, heeft hij een werk voltooid, waartoe ik geen
ander in staat acht. Ziet men daarbij dan de voor
treffelijke ramen van Nicolas (er zijn er 'n tweetal
te 's-Gravenhage geëxposeerd) en de beelden van
Charles Vos, dan blijkt er een Gesamtkunstwerk"
te zijn ontstaan, waarnaar de menschen van boven
den Moerdijk wel eens mochten pelgrimeeren. Het
wordt al te dol, wanneer men steevast de magerste
abstracties en styleeringen ziet zaligprijzen, om
datgene wat men niet ziet, en dit bloedwarme,
springlevende werk als quantiténégligeable be
handelen. Men zou minstens de moeite kunnen
nemen er eens heen te reizen.
HET schilderwerk dezer Limburgers is, over het
geheel genomen, blonder en lichter, men zou
kunnen zeggen meer optimistisch, dan datgene wat
we gewoonlijk in de Hollandsche tentoonstellings
zalen zien. Zij zijn lyrisch en romantisch, zij zijn
soms bijna zingend, met suave accenten. Het ligt
in de lijnvoering, het ligt vooral ook in de kleur.
Een behoefte aan nieuw realisme, aan de preciese
en hechte factuur, die zich bij een aantal schilders
in het Noorden thans laat gelden, komt men niet
tegen. Zij zetten bepaalde tendenzen voort, die door
de School van Bergen werden voorgestaan, zij
vertoonen daarnaast vrij sterke invloeden van de
Parijsche school.
Dat zijn algemeene kenmerken, zij kunnen met
zonder meer op elk individu in deze omgeving wor
den toegepast, maar werkelijkheden liggen er toch
aan ten grondslag. Zoo is er nog een ander algemeen
kenmerk, dat me in het Haagsche Gemeentemuseum
opviel. In den Limburger van vandaag blijkt de
achttiende eeuw, blijkt het rococo nog na te werken.
Het zuiden van de provincie (in de zestiger jaren
behoorde het nog tot den Duitschen Bond) is tijden
lang onder Franschen invloed geweest, de patri
ciërshuizen te Maastricht, en zoo menig kasteel in
Maas- of Jekervallei getuigen ervan. Van den geest
der interieurs, van de rococo-versieringen, blijkt iets
te zijn blijven hangen. Men ziet het in het muur
glaswerk van Joep Nicolas, men ziet het in de fijne
bezenuwing der beelden van Suzanne Nicolas-Nijs
(hoewel zij ook het romeinsche van een kop, als dien
van burgemeester Van Hout te Helmond, met geest
weet tégeven), men ziet het in de stillevens van
Franssen en Rummens, in sommige portretten van
Harry Kooien, in de kunstnijverheid, in typo
grafische proeven van Nypels en Stols. Een zeker
maniërisme, dat niet zonder stijl is.
MEN vindt het niet, of ternauwernood, bij een
kunstenaar als Hënri Jonas. Hij is in dit
gezelschap degene, die waarschijnlijk het meest
met innerlijke weerstanden heeft te kampen gehad.
Daarom ontbeert zijn werk soms het smaakvolle,
dat bij zijn confraters opvalt, waarvoor andere
kwaliteiten in de plaats treden. Helaas is hij niet
zoo sterk vertegenwoordigd als mogelijk ware
geweest, er zou een betere keuze zijn te maken. Hij
heeft zeer fraaie naakten geschilderd en in zijn
productie uit de laatste jaren zijn enkele doeken
aan te wijzen, die op aangrijpende wijze van inner
lijke kwelling getuigen, van bezig-zijn met reli
gieuze conflicten. Zijn vensters in de kerk te
Bleyerheide behooren tot het nobelste, wat er in de laatste
jaren aan glasschilderkunst is gemaakt, ook daarin
treft de ernst van het godsdienstige sentiment.
In zijn geest, maar toch meer gericht op het
drastische, op een levendige actie, komt het zeec
zeker te weinig bekende beeldhouwwerk van Charles
Vos. Hij weet vaak een groot-gehouden vorm te
doen samen gaan mét een sterke dynamiek, wat wel
een zeldzame kwaliteit is. In tal van monumentale
opdrachten heeft hij dit bewezen, ook in zijn
uitnemenden kruisweg vóór de kerk te Huskenskolonie,
die is uitgevoerd in gekleurd hoogvuurglazuur.
Maar dat is weer een van die uitingen, welke men
hier niet kon laten zien.. i...
Vol belofte is 'het werk van den beeldhouwer
) C. Stauthamer, wiens Crucifix een der beste beelden
i van de tentoonstelling is, terwijl de behandeling van
f zijn Torso een fijn gevoel voor
materiaalbehandei ling verraadt.
i Er is werk van Kromjong, Levigne en Schoonbrood,
van de architecten Peutz en Wielders, en van vele
anderen, niet allen even sterk (de selectie had nog
strenger mogen zijn), maar tezamen toch het beeld
leverend van een beeldende-Kunst-leven, waarin veel
roert en veel aan 't groeien is. Wanneer de tentoon
stelling de kracht heeft, uit te noodigen tot een
bezoek ter plaatse", geenszins in den zin van een
banaal toeristenbezoek overigens, is al veel bereikt.
&?*'
joep Nicolas oon den arbeid
Charfes Vos: Kruiswesstatie in hoogvuurg/azuur,
in de kerk te Huskenskolonie (Heerlen)
PAG. 12 EN 13 DE (KOENE No. 3153