Historisch Archief 1877-1940
C /'/
Waakzaamheid
UetkeetJt
r
eetAe Aemocta
Hoe een legende ontstaat
Menno ter Braak
OP 26 Mei j.l. maakte de heer Mussert, die zich
voorgenomen had naar de macht te grijpen",
een tamelijk ernstige tuimeling; hij werd van een
dreigend gevaar leider eener kleine politieke
partij. Daarom kon hij nu ook niet langer de rol van
hoofd van Jut" spelen, die hem een zoo bruikbaar
negatief element in de democratische samenleving deed zijn;
hij was er plotseling te onbeduidend voor geworden, tot
zijn ware proporties teruggebracht. Men slaat niet op een
hoofd, dat geen hoofd van Jut kan zijn door gebrek aan
symbolische proporties.
Sedert den vreedzamen Bartholomeusnacht van de
N.S.B, is het dus noodzakelijk geworden, het probleem van
den strijd tegen fascisme en nationaal-socialisme anders
te stellen; maar aangezien de wetten der traagheid ook
op dit gebied (juist op dit gebied!) een belangrijken invloed
uitoefenen, kost het zeer velen bestrijders van fascisme en
nationaal-socialisme moeite om zich af te wennen op het
verdwenen hoofd van Jut te blijven steun; dat gebaar
was immers zoo eenvoudig, en het had bovendien bij een
deel van het altijd tot lachen geneigde publiek ook veel
succes ! Men blijft uitgaan van de gemakkelijke, au fond
zeer oppervlakkige en in wezen foutieve absolute tegen
stelling tusschen democratie en nationaal-socialisme, die
in den verkiezingsstrijd het voordeel had van overzich
telijkheid voor de kiezerspsyche, maar aan de zijde der
democraten tegelijk een zekere onmiskenbare oncritische
zelfgenoegzaamheid te weeg brengt; want het gevaar,
dat in Nederland van het nationaal-socialisme dreigt, is
zeker niet in de eerste plaats het gevaar van de dictatuur,
nu aan de politieke ambities van den heer Mussert
voorloopig de bodem is ingeslagen; hét groote gevaar is het op
komen en massgebend" worden van simplistische denk
wijzen, of met andere woorden: het afleggen van persoon
lijke, critische verantwoordelijkheid om er een phrase voor
in de plaats te stellen.
HET is duidelijk voor degenen, die met de werken van
Le Bon en Ortega y Gasset op de hoogte zijn, dat de
oorzaken voor het ontstaan eener phraseologische
overheersching niet gezocht moeten worden in het
nationaalsocialisme, maar in de democratie zelf; zij is de paradox
van algemeen recht - algemeene ontwikkeling eenerzijds
en ongelijke verdeeling- ongelijke begaafdheid anderzijds;
het algemeene" van de theorie komt ieder oogenblik
in conflict met het ongelijke" van de practijk."Het natio
naal-socialisme is slechts een poging om dat paradoxale
element uit de democratie op een gewelddadige manier te
verwijderen; die poging gaat uit van een half beschaafde ?
massa, die eerst door de democratische algemeene ont
wikkeling" naar den geest werd gelijkgeschakeld", en
er nu ook geen been in ziet de persoonlijke, critische ver
antwoordelijkheid op ieder gebied over te dragen aan
gepervefteerd-democratische fetischen.
Dat zich in Nederland groote groepen van de bevolking
tegen die fetisch-vereering hebben verzet, b.v. door zich
in de spontaan opgekomen beweging Eenheid door Demo
cratie" te vereenigen, wil dus nog allerminst zeggen, dat
' men nu alom plotseling critisch staat tegenover de demo
cratie, integendeel. Zulke spontane bewegingen danken
haar succes gewoonlijk aan een paar suggestieve leuzen
(die in den verkiezingsstrijd 1937 voor de hand lagen en
dan ook ingeslagen zijn), en wanneer de spontaneiteit
eenmaal heeft gezegevierd is het zeer de vraa'g, of de Op
komende zelfgenoegzaamheid niet sterker zal blijken dan
de neiging tot zelfcritiek. Ten opzichte van de houding,
die de beweging Eenheid door Democratie" na haar
succesvollen verkiezingsdag is gaan aannemen, is een
dergelijke sceptische vraag zeker niet misplaatst. Tracht
zij zich rekenschap te geven van het paradoxale karakter
der democratie? Durft zij de democratie als een minimum
en een .probleem in plaats van als een ad infinitum te
bejubelen, maximum te aanvaarden? Men merkt er niet
veel van; het orgaan van Eenheid door Democratie"
blijft nuttig werk verrichten door de fascistische en
kryptofascistische propaganda, die dagelijks over den braven
burger wordt uitgestort, te ontmaskeren, maar daarnaast
ventileert het een soort geuzen-rhetoriek, die niet zoo veel
KUNSTHANDEL SANTEE LANDWEER
KKiZE««o«AC?T403 BXI'OÜITIW VAN 4 TOT 24 DEC. 1O37
<LEi.»c?B«T«AAT) AXTOOX KRUYHEN
A M B T K R D A M G. GALLIBEUT
verschilt van de bloed-en-bodem-rhetoriek, wat de critische
verantwoordelijkheid voor de gebruikte termen betreft.
En erger: het deinst er niet voor terug de critische werk
zaamheid van een andere organisatie, n.l. het Comit
van Waakzaamheid van Anti-nationaalsocïalistische In*
tellectueelen", herhaaldelijk verdacht te maken van het
verleenen van hand- en spandiensten" aan Moskou !
Omdat de bewijzen uiteraard niet te vinden zijn, neemt
men zijn toevlucht tot insinueeren, tot vrijblijvend
waarschuwen"; zoozeer heeft de leuze van den strijd
tegen twee fronten" hier reeds de critische gezindheid
overstemd, zoo weinig begrip bestaat er, ook in dit kamp,
voor een poging tot weerbaarmaking tegen de nationaal*
socialistische phrase, die nu eens niet op den kiezer, maar
op de critische verantwoordelijkheid van het individu is
gericht.
HET zou niet de moeite waard zijn, dergelijke volkomen
onbewezen en onbewijsbare verdachtmakingen zelfs
maar door een woord van weerlegging waardig te keuren,
wanneer deze soort bestrijding" niet symptomatisch was
voor een bepaalde soort democratische zelfgenoegzaamheid
die voor zichzelf het monopolie van de ware, de maxi
male" democratie opeischt en in anders georiënteerde
stroomingen niet anders dan (tout comme chez Hitler!)
de hand van den bolsjewistischen duivel kan zien. Wanneer
zich zulk een duivel-conceptie eenmaal heeft vastgezet,
laat zij zich door het ontbreken van feiten geenszins meer
schokken; men is bereid alles over het hoofd te zien,
waardoor de simplistische, oncritische redeneering zou
kunnen worden verstoord. Zoo schijnt het de redactie
van het orgaan Eenheid door Democratie" van nul en
geener waarde, dat de leiding van het Comitéin handen is
van menschen, die met het communisme niets uitstaande
hebben, afgezien van den historicus dr. Jan Romein, die
marxistisch denkt, maar geen lid is van eenige politieke
partij.
^ Zoo schijnt dezelfde redactie niet te weten, dat het Co.
mitétot dusverre een tiental critisch-wetenschappelijke
brochures heeft uitgegeven in verband met het pro.
bleem van het nationaal-socialisme, waarvan sommige
schrijvers (ondergeteekende incluis) zich waar noodig ook
tegen de phraseologie van uiterst links hebben gericht.
MET voorbijgaan van al deze feiten, die de oriëntatie
van het Comitéreeds meer dan voldoende in het
licht stellen, weet deze redactie niets beters te doen dan te
insinueeren over ,,Volksfronterij" (n.b.!) en een Inter
nationale Juristen-vereeniging, die stiekem communistisch
zou zijn en waarmee het Comitédan weer stiekem relaties
zou hebben onderhouden. De waarheid omtrent dit laatste
waarlijk overstelpende) feit is, dat het Comiténooit
relaties met deze Juristenvereniging heeft onderhouden,
omdat zulks niet op zijn weg lag, maar eens een uit»
noodiging voor een congres aan eenige juristen heeft
doorgezonden; tot welke laatste demonische handeling
het zich te meer gerechtigd achtte, omdat de organisatie
in quaestie o.m. werd gedekt door den naam van....
prof. Van Embden ! Zoo komen de legenden in de wereld,
en zoo worden communistische mantelorganisaties ont.
maskerd" l .
Het bedenkelijke aan deze heele geschiedenis (en daarom
heb ik haar symptomatisch genoemd) is, dat in dit geval
een simplistische conceptie in staat is gebleken, zich dwars
tegen de feiten in door de suggestie van het woord com
munisme" te handhaven. De redactie van het blad Een
heid door Democratie" heeft zich nog niet eens kunnen
opwerken tot het onpolitieke standpunt, dat het Comit
van den beginne af heeft ingenomen; zij eischt van een
organisatie, die zich, blijkens haar brochures en lezingen,
geheel wenscht te wijden aan de critisch-wetenschappelijke
bestudeering van en daardoor weerbaarmaking tégen de
nationaal-socialistische phraseologie, een politiek
strijdprogramma (?strijd tegen twee fronten"); en wanneer die
organisatie weinig geneigd schijnt om het doel, waarvoor
zij werd opgericht, te verloochenen, dan wordt zij met
middelen bestreden, waarvoor de qualificatie simplistisch"
de zachtmoedigste is! Het symptomatische is hier de
begeerte om critiekloos te
gelooven, wat men gaarne wil
gelooven, ook als de feiten het tegen
deel bewijzen: in casu, om te
gelooven aan eigen onfeilbaarheid
en anderer listig bedrog of dom
bedrogen-zijn.
A. Maslov
OVER
van Thales tot New
van Newton tot de
ONGEVEER twintig jaar geleden
was er bij vele ontwikkelden
een mode: men sprak en dis
cussieerde veel over de relativiteits
theorie van Einstein, meestal welis
waar, zonder er iets van te begrijpen,
aangezien deze theorie een groote
hoeveelheid moeilijke mathematische
berekeningen vereischt. Sedert deze
mode op den achtergrond is geraakt,
heeft de natuurkunde van onzen tijd
een grondige verandering ondergaan.
Bij nauwkeuriger studie van de struc
tuur der materie kwamen de natuur
kundigen, zoowel zij die de proefonder
vindelijke natuurkunde beoefenden als
de theoretici, tot verschijnselen, die
geschikt zijn, het totale wereldbeeld
van den gemiddelden ontwikkelden
mensch van onzen tijd te beïnvloeden.
Het is daarom niet misplaatst, eenige
opmerkingen over de problemen, die
daarbij opnieuw gerezen zijn, te maken.
Zou iemand het bezwaar opperen, dat
het hier om ,,al te speciale vraagstuk
ken" gaat, dan moet hij er op opmerk
zaam worden gemaakt, dat telkens,
wanneer het onderzoekingswerk op
het gebied der natuurwetenschap
pen een beslissenden stap vooruit
heeft gedaan, het om een al te spe
ciaal" vraagstuk ging. Zoo was het
toen Copernicus optrad, toen Galilaei
zijn nieuwe ideeën publiceerde, toen
Newton een nieuw wereldbeeld
teekende, toen Faraday, Maxwell en
Hertz de grondslagen van de
electriciteit theoretisch en practisch
schiepen, toen Planck de quanten
theorie, H. A. Lorentz de
electronentheorie, Rutherford, het echtpaar
Curie en hun scholen de verschijnselen
der radioactiviteit bestudeerden en
verklaarden. En toen de nieuwste
tijd, steunend op den arbeid van al
deze geleerden, op het werk van Ein
stein over het photoëlectrische effect
en op Bohr's atoomstructuur, zich bij
de nieuwste onderzoekingen over het
wezen van het atoom aansloot, die dit
,,ondeelbare" (atoom beteekent in
het Grieksch: ,,dat wat niet onderver
deeld kan worden") in nieuwe en ten
deele nog problematische werelden
veranderden.
Ik hoorde ongeveer vijfentwintig
jaar geleden als eerste groote college op
het gebied der natuurkunde, een bui
tengewoon belangrijke serie voordrach
ten van den grooten Duitschen natuur
kundige Max Planck, die Het stelsel
van de theoretische natuurkunde" ge
noemd was. De groote onderzoeker,
die in de twintigste eeuw, door de in
voering van het begrip quantum een
volledige omwenteling in de tot dusver
heerschende opvattingen over energie
en physica te weeg had gebracht,
trachtte werkelijk een stelsel van
theoretische opvattingen over de
materieele wereld tégeven. Nog geen vier
jaar later, nadat ik den geheelen
cyclus van de theoretische voordrach
ten van Planck had gehoord, hoorde ik
dezelfde" voordracht weer. Maar
terwijl Planck, toen ik voor de eerste
maal dit stelsel leerde kennen, als
centraal hoofdstuk van zijn uiteenzet
tingen de relatie tot de toenmaals
nieuwe kleine" relativiteitstheorie
van Einstein had kunnen kiezen en
zich overigens tot een bijna niet meer
/problematische, samenhangende groe
peering van alle verschijnselen der
natuurkunde had kunnen beperken,
deze luttele jaren later was deze har
monie volkomen verstoord; een groote
reeks onderzoekingen had veel weer
twijfelachtig gemaakt, wat tot dat
VERONTRUSTENDE THEORIEËN DER
NIEUWE NATUURKUNDE
ton,
atoomstructuur
moment eenigermate zeker had ge
schenen. Intusschen had ik het geluk,
van Einstein zelf de beschrijving van
zijn groote" relativiteitstheorie te
hooren; intusschen waren proefonder
vindelijk nieuwe resultaten bereikt,
intusschen was de structuur der atomen
besproken en de denkbeelden daarover
gewijzigd en sedertdien heeft de
physica zich volkomen veranderd.
Wanneer ik mij vergun, deze enkele
persoonlijke herinneringen te maken,
dan is het slechts, omdat ik overtuigd
ben, dat de niet-vakman, die geen
speciale studie achter zich heeft, ge
neigd zou kunnen zijn, aan te nemen,
dat een wetenschap toch eigenlijk niet
met zoo'n snelheid kan veranderen.
Hij heeft het mis en juist vandaar
niet alleen deze voorafgaande opmer
kingen, maar dit geheele artikel.
IN de eerste plaats moet men steeds
bedenken, dat de geheele natuur
kundige wetenschap zeer jong is.
Zeker, eenige begrippen en zelfs
natuurwetten zijn in de oudheid bekend
geweest; zeker, het intuïtieve genie
van oude Grieksche denkers, een bijna
onbegrijpelijk talent voor het abstracte
denken heeft als de natuurfilosoof
Thales van Milete misschien een wet
kunnen uitspreken die tegenwoordig,
gewijzigd, juist is gebleken.
Toen Thales zei, terwijl hij de wereld
monistisch trachtte te verklaren, alles
is water, is dat niet alleen een gewel
dige denkprestatie geweest, doch bo
vendien om zoo te zeggen een voor
gevoel van de vondst van de twintigste
eeuw, dat het waterstofatoom de een
voudigste structuur van alle atomen
bezit. En dat de Grieksche filosofen
Demokritus en Leukipus berhaupt
een atoomhypothese opstelden, is geen
geringere denkprestatie; want de zicht
bare verschijnselen zijn, van buiten
bekeken, geheel en al niet als van een
atoom. Men denkt bijvoorbeeld aan het
zichtbaarste" van alle zichtbare
phenomenen, het licht; hier iets van
atomen" te ontdekken is eerst de
allerjongste onderzoeking gegeven ge
weest.
Daarmee zijn wij echter reeds met
een grooten sprong in de moderne
natuurkunde beland. De ontwikkeling
der natuurkunde werd mogelijk ge
maakt door aan den eenen kant
practische ervaring, door het experiment,
en aan den anderen kant combinatie
van een oneindig aantal ervaringen
en door ontdekking van haar wet
matigheid; dat was echter pas mogelijk
doordat en nadat men de rekenkundige,
mathematische instrumenten had uit
gevonden, die in staat waren zulke
wetten in eenvoudiger vorm op te
schrijven, te controleeren en uit te
breiden. Eerst Newton, die de
differen; tiaal- en integraalrekening uitvond,
; schiep daarmee de theoretische hulp
middelen, die het volgende mogelijk
maakten: kent men van een stoffelijk
, punt, of een stoffelijk systeem van
; punten op een gegeven moment de op
, hem of het inwerkende krachten, de
positie en de snelheid, dan kan men
berekenen, waar en in welke snelheid
dit punt of dit systeem zich op ieder
willekeurig moment zal bevinden.
Maar wanneer men hier van punten
Jl en systemen van punten sprak, dan
' stelde rnen zich de materie tegelijker
tijd juist door de gekozen nieuwe
wijze van berekening niet als
punten en bewegend voor, doch sta
tisch en daarmee had men een eerste
innerlijke tegenspraak. Dat bleek ter
stond, toen de vraag optrad, wat dan
eigenlijk licht was.
Newton had de hypothese, dat licht
een stroom van de lichtbron w
ggeslingerde zeer kleine stoffelijke
lichaampjes, van zoogenaamde
corpuscula", was geuit. Op deze hypothese
paste echter de totale verdere be
schouwing der Newtonsche physica
niet; bijna twee eeuwen bleef deze
hypothese braak liggen. Aan den
anderen kant meende de Hollandsche
natuurkundige Huygens, dat licht een
golfbeweging was, die zich in een
hypothetisch, statisch en overal ver
spreid stoffelijk lichaam, aether ge
naamd, voortplantte. Deze hypothese
beleefde haar grootste triomphen, toen
in het laatst van de ige eeuw de
electromagnetisehe theorie van Max
well door de experimenten van Hertz
bevestigd en de identiteit" van het
licht en electriciteit bewezen werd.
Maar reeds het werk van den genialen
Engelschen natuurkundige Faraday,
had in de vooronderstellingen van de
theorie van Maxwell en Hertz een bres
geslagen. Deze berustte namelijk op de
voorstelling vanstatische verschijnselen,
terwijl de arbeid van Faraday over
electrolyse de brug sloeg naar een
toentertijd streng van de natuurkunde
gescheiden en volledige atomistische
theorie der chemie, die reeds met de
atoomstructuur van de materie en
met zekerheid van haar materieel
bestaan werkt. De chemie zelf had
zich reeds zoover ontwikkeld, dat
Mendelejev, een Russische chemicus,
te zelfder tijd dat de statische physica
haar triomphen vierde, een tabel van
chemische elementen opstelde. Met
deze tabel, die hij na zuiver theoretische
overwegingen had opgesteld, beweerde
hij alle (92) materieel mogelijke
elementen (dus atoomformaties) van
onze aarde te hebben vastgelegd. De
triomph van deze theorie was geweldig:
want in zijn periodieke systeem"
dat op beschouwingen over atoom
gewichten was opgebouwd kregen
elementen een plaats, die toentertijd
nog nooit een mensch had gezien; zij
werden later gedeeltelijk op de zon,
door spektraalanalyse, ontdekt (helium,
dat men tegenwoordig ook op aarde
zeer goed kent), gedeeltelijk eerst veel
later, toen men de verschijnselen der
radioactiviteit leerde kennen. Dit sys
teem is volkomen houdbaar gebleken.
DE bovengenoemde moeilijkheid
der klassieke electriciteitsleer
het dualisme tusschen vastheid en de
atoomleer bleef langen tijd bestaan,
De golventheorie van het licht maakte
het mogelijk vele verschijnselen te
verklaren, die anders zonder verklaring
bleven. Aan den anderen kant heeft
de groote natuurkundige, H. A. Lorentz,
getracht, door het uitwerken van een
electronentheorie, de wetten van Max
well te verfijnen en bij deze po
gingen stootte men op nieuwe tegen
strijdigheden.
Maar de grootste revolutioneerende
prestatie van de zoogenaamde klas
sieke natuurkunde volbracht Max
Planck. Hij vernietigde namelijk, in
het begin van onze eeuw, een eeuwen
oud vooroordeel, dat Leibnitz had ge
formuleerd: natura non facit saltus",
de natuur maakt geen sprongen. Het
is geoorloofd op de diepe, innerlijke
tegenstrijdigheid te wijzen, die deze
stelling van Leibnitz met zijn eigen
wereldopvatting had: de denkwereld
van Leibnitz bestond uit monaden",
die men zich eigenlijk slechts als in
het geheel niet statisch verdeelde
eehcellige wezens kon voorstellen na
tura facit saltus, de natuur maakt
wel sprongen, tenmin
ste van het eene ondeel
bare deel op het andere.
Maar bij Planck ging
het niet om
philosophie, doch om een
diepgaand onderzoek
van datgene, wat men
in de physica straling
noemt. Men weet, dat
licht, ontleed zoowel
als niet ontleed, straalt.
Bij de berekening van
de energie der straling
stiet men, toen men
bij de klassieke voor
stellingen van het con
stante opnemen en af
geven van energie
bleef, op onoplosbare
tegenstrijdigheden.
Zorgvuldige
experimenteele metingen
toonden, dat het niet
ging cm theoretische,
doch om reëale,
practische moeilijkheden.
Daarom was de toen
maals ongehoord stout
moedige hypothese van
Planck waarachtig re
volutionair: dat men
moest aannemen, dat
stralingsenergie niet constant geab
sorbeerd en uitgezonden wordt, maar
sprongsgewijze. Energie wordt afge-.
geven en opgenomen in veelvouden
van heele getallen van een zeker
elementair quantum energie. Dezr
hoeveelheid wordt sedertdien ge
karakteriseerd door de zoogenaamde
constante van Planck. De hypothese
van Planck heeft zich echter sedert
dien van het gebied der hypothese tot
in het gebied der zekerheid ontwikkeld:
zonder de quantumtheorie is heden
geen physica meer mogelijk.
ZOU men de vraag stellen, waarom
het zoo lang duurde, tot men op
een zoo eenvoudig" idee kwam, dan
is daarop op dritërlei wijze te ant
woorden. Ten eerste: bekijkt men een
zeer blank gepolijsten spiegel met het
bloote oog, dan schijnt het dat iets
gladders, regelmatigers",
eenvoudigers niet kan bestaan. Maar bekijkt u
eens dezelfde oppervlakte met een
sterken microscoop ! hij ziet er bijna
uit als een ruw gebergte met toppen
en dalen. Evenzoo scheen alles glad"
en bijna eenvoudig toe, zoolang men
de stoffelijke wereld in het groot
bekeek. Maar de onderzoekingen van
Planck betroffen den stralingsdruk
en dat is een gebied, waarin men met
zeer kleine massa's heeft te doen;
daar houdt de eenvoudigheid en glad
heid op. Het mechaniek van Newton
is ook tegenwoordig zeer goed, zoo
lang het gaat om verschijnselen in het
groot en zoo te zeggen grove; de
theorie van Maxwell-Hertz over het
electromagnetisme is volkomen toe
reikend, wanneer men zich aan het
groote en grove houdt. Beide worden
verkeerd, wanneer men tot zeer kleine
deeltjes komt, die men ondertusschen
gedwongen is te bestudeeren. Want de
voortgang der chemie, der (bij gebrek
aan een beteren term zoo genoemde)
physische chemie en voor alles de
verschijnselen der radioactiviteit, die
practisch tot het vraagstuk der atomen
leidde (omdat de elementen van
Mendelejev in elkaar overgingen en
daardoor de-oude droom der alche
misten werkelijkheid werd), dat alles
noodzaakte tot verfijnde onderzoe
kingen, die dus geen gril meer waren,
doch ook practisch noodzakelijk.
Ten tweede: de totale rekenkundige
E.nste n
ontwikkeling der mathematisch theo
retische physica belemmerde iedere
andere beschouwing, dan die, die
op constantheidshypothesen berustte.
Wanneer ook de fraaie beschouwingen
van Maxwell en Boltzmann over de
kinetische gastheorie geheel en al van
de statistische en atomistische be
schouwingswijze uitgingen en dan in
de resultaten van de statische mecha
nica van Gibbs en voor alles van
Einstein buitengewoon nuttige beves
tigingen vonden, toch bleef dit gebied
gescheiden van de overige
bestendigheidsnatuurkunde, en de rekenkundige
methoden waren (en zijn het sedert
Newton nog heden) geheel en al op
constantheidsbeschouwingen opgebouwd.
Ten derde : de ,,eenvoudige" idee
was, zelfs begripsmatig, geweldig ge
compliceerd, daar zij met voorstellingen
brak, die ingeworteld waren en
abscluut zeker schenen. Geen wonder, dat
Planck zelf steeds weer trachtte, zijn
revolutioneerende hypothese, later theo
rie, met de klassieke beschouwingen
in harmonie te brengen. Deze synthese
is niet gelukt en vandaar stamt de
tegenwoordige diepe crisis van de totale
theoretische physica.
MEN moet het me niet kwalijk
nemen, dat deze opmerkingen
tamelijk lang en misschien gedeeltelijk
abstract schijnen; ik vrees dat het zich
niet korter liet zeggen. In werkelijkheid
gaat het toch om een schetsmatig bekorte
beschrijving van een hoogst zwaren
denk- en experimenteelen arbeid, waar
aan zich vooraanstaande geesten van
onzen tijd hebben gewijd. En wanneer
men tenminste een klein voorgevoel
heeft van den grond der moeilijkheden,
zal men weinig geneigd zijn, uit de
tegenwoordige theoretische moeilijk
heden der tegenwoordige physica pessi
mistische gevolgtrekkingen te maken.
Ruwe huid
Ruwe handen
PU ROL
verzacht en geneest
Dooi 30-60 (t Slj ApotH *1 OrogiK.n
f
'il
vi
PAO. 10 Dl GROENE N». li»7
PAG. II DE GROENE Na.MS7