De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 4 december pagina 7

4 december 1937 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven een leemte voorzien Conwtant van Wennen: De Ituyter ?lohan van der Woude: t'oen. conse quent Koopman Theun dr Vries: Vnii Oldrnhnrncveldt. Leopold ~ l»en Hang ONZE literatuur is arm aan bio grafieën, zeker aan goede bio grafieën en het is wel opmerke lijk, dat, nu men dat tekort gaat be seffen, en wil herstellen, het initiatief van de uitgevers uitgaat, in dit geval van een uitgever, die meende de beste kans van slagen te hebben door het schrijven van een reeks historische biografieën niet aan historici op te dragen, maar aan romanschrijvers. Het is mogelijk, dat de vakhistorici een beetje mcesmuilen bij dit hoog houden van htt dilettantisme. O. i. ten onrechte. De geschiedscArtyufng is nu eenmaal een handwerk, dat tussen de wetenschap van de geschiedoorming en de kunst van het schrijven in staat. Vandaar dat de historiografie voor beelden oplevert, verre van goede, ja, klassieke geschiedschrijvers, voor er van zo iets als een geschiedwetenschap sprake was en dat ook in later eeuwen en dat geldt in het bijzonder op het terrein van de biografie de histo risch geïnteresseerde leek met literaire gave een waardige plaats inneemt naast den goed-schrijvenden historicus. Wij denken b.v. aan Jörgensen's Sint Franciscus, Maurois' Disraëli, sommige biografieën van Zweig, het historische werk van Busken Huet of het werk van geschiedschrijvende politici als Macaulay. Aangezien men naast deze met tal van voorbeelden aan te vullen reeKS, een stoet van vak-historici kan plaatsen, die uitstekende stylisten wa ren of zijn: Mommsen, Burchhardt, Pirenne, Fruin, Huizinga, om er maar een paar te noemen, is het duidelijk, dat van weerszijde geen pretentie past en de waarheid in het midden en zo vlak voor de hand ligt, dat men zich verbaasd afvraagt, of er juist daarom zo vaak overheen gekeken wordt: Een goed geschiedwerk kin het product zijn van een belletrist, die de aanleg en de toewijding heeft om zich historisch te oriënteren of van een historicus, die de aanleg en de toewijding heeft om goed te schrijven. En zo streng is deze wet.dat de veronachtzaming ervan zich dubbel wreekt: de slecht-schrijvende historicus brengt de geschied wetenschap niet verder tenzij hij zich tot voorbereidend archiefwerk beDr. Annie Romein paalt de historisch slecht-voorbereide schrijver zal ook literair falen. TOETSEN wij aan deze wet" de hierboven genoemde drie histori sche biografieën, dan doet een vluchtige lezing ons reeds vermoeden, dat Theun de Vries met zijn Van Oldenbarneveldt de enige is, die de vuurproef goed door staan heeft. Bij de beide anderen ver raadt al dadelijk de stylistische en com positorische zwakte hun historisch tekort. In zijn opdracht had De Vries een paar kleine voordelen boven de beide anderen: ie. bestaat er over Van Oldebarneveldt geen jonger boek dan dat van Motley en Groen van Prinsterer's Maurice et Barnevelt, die beide van 1875 zijn, zodat De Vries' boekje in een behoefte voorziet"; 2e. was zijn held niet een van die figuren, die door een al-te-eng nationalisme tot de" va derlandse hel den gestempeld zijn. Tegen over dergelijke figuren toch, waarvan de roep zo met tradities beladen is, vindt de schrijver zonder brede histo rische scholing en inzicht moeilijk een eigen houding en hij blijft zweven tus sen een naïeve of ondoordachte ver ering voor ,,ons" grote verleden, waar aan hij zich niet wezenlijk genoeg ver want toont, om die voortdurende eerste persoon meervoud te rechtvaardigen, en een veroordeling van den held of zijn tijdgenoten maar al te modern noemen. Het boekje van Theun de Vries zit goed in elkaar, het getuigt van een degelijk inwerken in zijn onderwerp op een ruime basis en het is intelligent, met begrip voor verhoudingen en goed geschreven. Het is mogelijk, dat een in het onderwerp gespecialiseerd his toricus er kleine fouten in ontdekt van nog iets ernstiger aard dan de drukfout in het jaartal op bladzijde 31, maar het zullen geen fouten zijn, die het beeld ingrijpendverschuiven, het is misschien mogelijk een andere opvatting van de figuur van Van Oldenbarneveldt hier tegenover te stellen, maar dat bewijst slechts dat we hier inderdaad met een historisch en psychologisch verant woorde opvatting te doen hebben. ?OEN" vertoont stylistisch niets van de kwal iteiten, die de voorkeur voor den belletrist als biograaf kunnen rechtvaardigen. Ik citeer uit het Na schrift dit monstrum: Vanzelfsprekend is Coen, de ruiter op het gouden kalf, in welks buik de heeren bewindhebbers der Compagnie behaaglijk rustten, geen held en is dit boekje geen geglazuurd afgietsel van een tot in den hemel ge stegen legende." Compositorisch is het rommelig, onoverzichtelijk (het noemen van jaar tallen is blijkbaar opzettelijk vermeden) en zo vol van zinneloze herhalingen, dat het schijnt, alsof de auteur alleen op die wijze de gestelde maat heeft kunnen vullen. Welgeteld acht maal wordt ons verteld, dat gouverneur generaal Both een vermoeid man was, die naar rust verlangde en hetzelfde geldt van de karakteristieken van Reael en van Coen zelf. Het boekje we melt van tegenstrijdigheden; bepalen we ons tot de figuur van Coen, die zich afwisselend onderscheidt door zijn flegmatisme en zijn basalthoed fanatis me" (op pagina 125 heet hij weer gén fanaticus), door ijzige koelbloedigheid en roodgloeiende driftbuien, die tel kens weer als discipel van Calvijn" wordt aangeduid, zonder dat uit iets zijn geloofsovertuiging noch het be grip van den schrijver voor het 176eeuwse calvinisme blijkt. Uit allerlei grote en kleinere mis vattingen zien we, dat de schrijver zich al te vluchtig en zonder wezenlijke belangstelling in de meest noodzakeijke literatuur over zijn onderwerp heeft ingewerkt, en daar buiten om zijn kennis sinds de lagere school aan merkelijk verschaald is- Op pagina 124 wordt van de Bandanezen ( in 1621) gezegd, dat zij, de eigen bodem, de eigen vrijheid, het eigen levehsrecht even hardnekkig verdedigen als de Hollanders het in later jaren zouden doen". De tegenstelling tussen Coen en de heren X\ II, zoals de schrijver die voorstelt, is historisch niet te verant woorden. Die welke hij op pagina 104?105 maakt tussen Engelsen en Hollanders ener-, Portugezen en Span jaarden anderzijds is pour besoin de la cause van de romantische profetie" bedacht en raakt kant noch wal. De Spaanse koopvaarders, die n.b. overal door de Jezuïeten vergezeld waren, die uit Japan werden geweerd, omdat zij het bekeren niet laten konden, zouden niet over geloof spreken" ! En wie hadden dan de 8000 gekerstenden be keerd, die Schotte volgens pagina 52 op Solon aantref? X?ENOEG over dit boekje, dat geen Vj andere indruk maakt dan van een lusteloos af geroffel de taal. Wanneer ik het boekje van De Ruyter van Constant van Wessem iets minder slecht noem, is dat niet veel, maar meer is niet de bedoeling. Wij weten," lezen wij op het omslag, dat Michiel de Ruyter onze grootste zeeheld was, doch Constant van Wessem beschrijft hem in dit boek als meer, als een geniaal vlootvoogd, als een trouw dienaar van zijn vaderland en bovenal als een eerlijk, vroom en zuiver mens." Dat alles wisten we echter al sinds Gerardt Brandt het ons in 1687 vertelde in beter proza dan dat van den heer Van Wessem, want ook deze letterkundige, specialist in monster zinnen, zou op dat gebied een lesje kunnen nemen bij onze grote historici. Ook Van Wessem maakt de indruk naar vulling van zijn verhaal te hebben uitgezien, hij zoekt het niet in de her haling, maar in al te uitvoerig klakke loos uitwerken over krijgskunde, nageschreven verslagen van zeegevechten waar geen leek wij hopen de auteur zelf wel?een touw aan vast kan knopen. Ook Van Wessem toont al te zeer een voor de gelegenheid vluchtig ver worven kennis. Zie zijn mededeelingen over vlijt en zuinigheid, waaruit onze" vrachtvaart ontstaan zou zijn, over de politieke verhoudingen tussen Enge land en de Republiek op pagina 51, 91 en 93, over onze" speculerende Danken in de eerste helft van de 176 eeuw of over de Renaissancegeest"; die.... omstreeks 1670 lang zamerhand in ons land begon op te komen en de Fransche beschaving tot ,,bon ton" maakte". Het was een goede gedachte, van den Uitgever Leopold ons al te schaarse fonds nationale biografie wat aan te vullen, al getuigt de weinig verzorgde uitgave niet van zijn grote toewijding voor het plan. Op zich zelf was zijn gedachte dit werk aan letterkundigen en niet aan historici te moeten toevertrouwen, niet noodzakelijk foutief, maar de uitkomst laat zien, dat hierbij zelfs de kans op een goed-geschreven en prettig lees baar boek niet veilig gesteld was. Ten slotte bewijst n het geslaagde boekje van Theun de Vries en de het laat zich niet anders zeggen misluk kingen der beide andere heeren, dat in de geschiedschrijving zo goed als in de roman een aanmerkelijk niveauver schil tussen vorm en inhoud onbe staanbaar is. SPEL VAN VRIJE GEZICHTSPUNTEN S. Vestdijk A. Defresiie : De wonderlijke familie (De Spie«hel, Amsterdam) EEN man, die voor korten tijd in een stad ver blijf houdt, wordt door een twijfelachtig indi vidu meegenomen naar de hoeve, die hij met zijn familie bewoont; de man wordt in Adamscostuum door een van de dochters verrast, hij wordt ziek, men verpleegt hem, en tenslotte, in de meening verkeerend dat hij haar vroeger al eens bezeten" heeft, op zijn kamer, in het donker, verlooft hij zich met de dochter, uit verant woordelijkheidsbesef, ziehier het pirandelleske gegeven, dat Defresne met de vaardigheid van den tooneelschrijver tot een wel niet smetteloozen, maar toch uiterst merkwaardigen roman verwerkt heeft. Pirandellesk is dit gegeven, niet zoozeer door een relativisme van personages, als wel door een relativisme van gezichts punten, dat de eigenlijke en waardevolle kern uit maakt van het boek. De vraag is hier niet: wie zijn wij? maar: hoe zien wij de wereld? In de hoeve, waar zich het verhaal verder afspeelt, eenheid van plaats, die aan de tooneeltechniek herinnert, is het leven als een vexeertheater, waar een in 'wezen vrij simpele realiteit zich zoo veelvuldig vermomt, dat de machteloosheid van den hoofdpersoon er haast aannemelijk door wordt. Zoo zijn er vier mogelijk heden van interpretatie alleen al met betrekking tot hem en de verloofde: of hij is door den oom van het meisje, die dat wel meer doet, geheel toevallig mee genomen, of er was een complot tusschen het meisje en den oom, die haar eerherstel wilde verschaffen, of de familie is krankzinnig, of, tenslotte, het zijn misdadigers. In de relaties der talrijke familieleden onderling heerscht dezelfde dubbelzinnigheid. Daar de familie, zoo niet krankzinnig, dan toch gede genereerd" blijkt te zijn, ligt de algemeene ineen storting, waarmee het boek besluit, min of meer voor de hand; sommigen plegen zelfmoord, een dochter verlaat het huis in zwangeren staat, de oom wordt spiritist, de hoeve stort in. Nu lijdt het geen twijfel of van dit thema, dat beurtelings aan Pirandello, Kafka, Emily Brontëof Julien Green doet denken, zonder nochtans zijn eigen cachet te verloochenen, was veel meer te maken geweest bij een andere behandeling. In de eerste plaats is de roman wat lang: 400 compres gedrukte bladzijden zijn rijkelijk veel voor een histo rie, die slechts geloofwaar dig is als groteske. Voor eengedeelte wordtdeze uit voerigheid bepaald door de golven populaire natuur wetenschap, die Defresne door oom Andries heeft meenen te moeten leiden, voor een ander gedeelte door een overmaat van be schrijving en overweging in een goeden, maar omslachtigen stijl. Onder de verdere bezwaren kan men nog rekenen: de luidruchtige, wel humoristische, doch sterk sfeerverstorende familieruzies, en de idealistische'' noot, die aan dit helsch concert ten slotte nog ontwoekerd wordt: geen degeneratie zonder opgang", althans niet in een Hollandschen roman! Het is jammer van de onmiskenbare schrijversta lenten en inventieve vermogens, die dan toch nog in velerlei opzichten tot hun recht gekomen zijn, hier in een Uitstekend uitgewerkte scène (het hoofd stuk De familieraad "b.v.), daar in enkele psycho logisch verantwoorde portretten, waaronder ik de schizoïde" Constance en den oom Jules als de best geslaagde dien te noemen. Ondanks alle tekort komingen onderscheidt dit boek zich in elk geval gunstig van de doorsneeproductie; en men leest het met een nieuwsgierigheid, die niet geheel beloond wordt, maar die de kennismaking toch tot een ge noegen maakt. SHAKESPEARE EN DE FILM . C. van der Poel Homeo en Julla (Alhanibra-Theater, A"dam) DE verfilming van Shakespeare's werk is wel eens gemotiveerd met de gedachte, dat Shakespeare gezien zijn populariteit in de zin van schrijver voor een breed publiek zo hij in onze tijd leefde, stellig voor de film zou schrij ven. Indien men bereid is, deze gedachte te aan vaarden, zal men daaraan toch noodzakelijk moeten toevoegen, dat hij dan zeker ook anders zou schrij ven. Ik wil hiermede niet eens en voor altijd de on mogelijkheid van een Shakespeare-film aantonen, wél de moeilijkheden en m. i. onvermijdelijke tegen stellingen, welke hierbij op te lossen zijn. Zijn deze in Cukor's Romeo and Julia" opgelost? Ondanks de grote kwaliteiten van deze film m. i. niet. Uitgangspunt was hier een grote eerbied voor het werk van Shakespeare, een groot respect voor de teks'. Dit is zonder restrictie te waardeeren en dit heeft geleid tot een film, die inderdaad boven de tot nog toe vertoonde Midsumrnernightsdream" en As you like it" uitsteekt. Cukor heeft van dit uitgangspunt uit een schone film willen maken en daartoe geen middelen ge spaard. En weer moet worden geconstateerd, dat de rijkdom, welke hiervan het resultaat is, in het al gemeen het werk dient en niet er tegen in gaat. Inderdaad is hier een zeer schone film ontstaan, die m. i. desondanks of daardoor? altijd nog tussen de beide in wezen tegenstrijdige? polen Shakespeare en film in staat. WANNEER de correspondent van de N. R. Ct. naar aanleiding van de wereldpremière van Romeo and Juliet" te Salzburg schrijft, dat het een film geworden is, die zijn herkomst uit Shakes peare's toneel alleen door de dialoog verraadt" en Ra^o-stethoscoop daarmede op een slagen in de richting van de film doelt, dan is daarmede onbedoeld de innerlijke tegenstelling in de kern geraakt. Shakespeare's tekst is niet los te maken van het toneel. Deze woor den behoeven de warmte van het levende gesproken woord en deze tekst, geschreven voor toneelspel, wordt gestoord door de onvermijdelijke tendens naar realiteit, welke de film ik zeg niet speciaal deze film aankleeft. Het noodzakelijk zichtbaar maken van oorspronkelijk verhaalde gebeurtenissen werkt dit nadeel in de hand, omdat het een vertaling betekent van woord in beeld en een vertaling boven dien meestal een verzwakking is. En men weet van de werkelijke schone aankleding, naar authentieke voorbeelden van de oude Italiaanse meesters ten slotte niet met zekerheid, of zij de uiteindelijke balans pro of contra beïnvloeden. Merkwaardig is in dit verband, dat de grootste kracht van deze film ondanks alle toegepaste middelen, juist ligt bij de meest intieme scènes, waar een enkele maal spel en camera elkaar werkelijk ontmoeten". TEGENOVER deze overwegingen en beden kingen wil ik ten slotte de mening stellen van een onverdachten Shakespeare-kenner en bewon deraar, Eduard Verkade, zoals hij die in De Groene van 15 Mei van dit jaar naar aanleiding van de Haagsche première van Romeo and Juliet" for muleerde: ,,.. . .doordat de tekst met zooveel meer piëteit behandeld is, de geest van het treurspel niet ver haspeld, komt het treurspel ook in filmvorm tot zijn recht. Wij gelooven aan de liefde van Romeo en Julia; het zijn menschen gebleven en zij spreken de taal van Shakespeare. Zoodra men den Engelschen tekst kan volgen, werken de Nederlandse onder titels door het beeld storend. Want het ..gedrukte" woord kan het gesproken" niet vervangen".. . . De toeschouwer moge nu, niet eenzijdig beïnvloed. oordelen. arthur van sehendel: JEttllffEIKEU" f 1.2.90 ing. f 1.3.90 geb. Een eenvoudig, mailijk en wijs verhaal met een zoo doardrin^enden, waaracht gen taon. dat de eeuwige raadselen van lot en leven in hun wezenlijken kracht voelbaar worden." Groot Neder/and." NIET iedere luisteraar is ge zegend met het mild ge moed, dat een ons bekende radiovriendin jegens den omroep kenmerkt. Zij is n.l. lid van alle Nederlandsche omroepvereenigingen. ,,A1 onze omroepen", aldus redeneert zij, dragen naar ver mogen bij tot hetgeen Nederland in den aether presteert. Ik wil dus de eene niet voortrekken; steun ik den eenen, dan moet ik het ook den anderen doen. Het is wel jammer, dat ik niet kan volstaan met aan n omroep te contribueeren, maar zoolang er meer dan n organisatie is, kan ik dat niet zonder de anderen te benadeelen. En als ik ze geen van alle steun, voel ik mij een klaploopster, want ik luister graag en veel." , De veronderstelling lijkt ge rechtvaardigd, dat er onder de radio-luisteraars heel wat van die klaploopers" zijn. Uw onderda nige dienaar, de ondergetekende, schroomt niet te bekennen, dat hij er zoo een is en zelfs het sympa thieke voorbeeld van onze vrien din kan hem van zijn verstokte abstinentie als contribuant aan den Nederlandschen radio-omroep niet genezen. Wil men geen partij kie zen in de bonte verscheidenheid Van standpunten, die de verschil lende organisaties ten opzichte van den radio-omroep huldigen, dan ziet men zich onontkoombaar verwezen naar een der uiterste posities: die van contribuant aan alle omroepverenigingen of die van klaplooper". , HET lijdt geen twijfel of in laatstgenoemde positie be vindt men zich in verrreweg het talrijkst gezelschap. De nog immer niet overwonnen verdeeldheid in onze omroep-organisatie kost haar heel wat aan bijdragen, waarop zij recht heeft voor hetgeen zij pres teert en waarvan iedere luisteraar kan genieten. Zijn genot of zijn ergernis krijgt hij thans gratis aan huis bezorgd. Maar er is een voorloopige oplossing: als wij klaploopers" zelf eens naar redelijken maat staf onze contributie bepaalden om dit geld nu reeds opzij te leggen voor den eenigen vereenigdtn Nederlandschen omroep, die er vroeg of laat toch zal moeten komen om aan de ongehoorde verspilling van kapitaal en energie een eind te maken, dan zou het aldus gekweekte kapitaal, naar men wel mag vreezen, een prachtigen spaarpot voor dien vernieuw den omroep vormen. De betrokken organisaties toonen zich er wel van bewust, dat den omroep door deze klaploo pers" een aardige duit onthouden blijft. Zij trachten deze derving van bijdragen te compenseeren door allerlei collecten en zij schij nen hiermede succes te hebben, naarmate zij erin slagen in haar bedelspeeches den juisten toon aan te slaan. Doch evenals voor de menigvuldige straatcollecten, die langzamerhand tot een obsessie worden, stompt het aether-publiek af voor de talrijke beroepen, die van alle kanten op den luisteraar worden gedaan. f Guus Weitzel heeft den honingzoeten bedeltoon van zijn baas al aardig aangeleerd en dan zijn we. nog niet eens toe aan de perio dieke campagne voor Giro 128000" met de belofte van het gebruikelijke geschenk, dat iederen gevangen radio-wilde" evenals boter bij het luistervinkdiploma" in uitzicht wordt gesteld. Ook de V.P.R.O., wiens omroeper in verleidelijkheid van intonatie voor zijn collega van de A.V.R.O. niet onderdoet, weet op dit terrein van wanten en is onuit puttelijk in het verzinnen van bedel-acties. De N.C.R.V. en de K.R.O. wedijveren om strijd naar de twijfelachtige eer, het psycho logisch meest geschikte moment te vinden om de luisteraars te be wegen hun penninkskens in de aether-kerkebusjes te laf'*", glij den. Het brutaalste staaltje op dit ge bied ervoer men echter verleden week van de V.A.R.A., die aan haar omroepers en conférenciers blijkbaar nog niet genoeg heeft om een beroep te doen ten bate van het V.A.R.A.-bouwfonds, waaruit de verbouwing van haar studio moet worden bekostigd. Want zelfs de verzorger van haar pol.tiek radiojournaal ontzag zich niet, zijn wekelijksche uiteenzet ting van het politiek wereldwee af te wisselen met een in anecdotevorm gekieede opwekking ter ge denk ng van de roode busjes. Dat de omroepvereeningen zich aangewezen achten op zulke on waardige methoden ter vulling van haar blauwe, roode of hoe ook gekleurde busjes, is niet zoozeer haar euvel te duiden dan wel den genen, die zijn aangewezen om onzen bontgekleurden omroepchaos nu eindelijk eens efficiënt te ordenen. Wie deze ordening weet door te zetten, zal ervaren, hoe veel offervaardigheid van klap loopers", die thans nog verre staan van inlijving in het regiment der radio-contribuanten, ongeëxploi teerd is gebleven. G. K. KROP Les/ie Howord en Norma Shearer m Romeo and Juliet' Kunsttentoonstellingen van deze u eek Kunsthandel De ronde Brug", Reguliers gracht 74. Tentoonstelling van schilderijen en teekeningen door Jan Sluijters (tot en met 20 December). Kunsthandel Frans Buffa en Zonen. Kalverstraat 39. Expositie van werken door den schilder Theodule Ribo.t (tot 15 December). Kunstzaal van Lier, Rokin 126. Tentoonstelling van plastieken van den Zwitserschen beeldhouwer Hermann Halier en werken van de Italiaansche schilderes Margherita Toppi (tot ló December). Kunstzaal Santee Landweer, Keizersgracht 463. Tentoonstelling van schilderijen en aquarellen door Antoon Kruysen en G. Gallibert (tot 24 December). / Fa. E. J. van Wisselrngh, Rokin 78. Ten toonstelling van teekeningen door Dr. Lcuis Raemaekers (tot en met 24 December). Fa. J. S. Fetter en Co., Weteringschans 79. Eeretentoonstelling van nagelaten werken van L. W. R. Wenckebach (tot en met 24 December). Stedelijk museum, Paulus Potterstraat 3. Na jaarstentoonstelling van schilderijen enz. van leden van de vereeniging St. Lucas" (tot 12 December). \ i j f l v*. PAG. 12 DE GROENE No.3157 PAG. 13 DE GROENE No. 3157

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl