Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
een leemte voorzien
Conwtant van Wennen: De Ituyter
?lohan van der Woude: t'oen. conse
quent Koopman
Theun dr Vries: Vnii
Oldrnhnrncveldt. Leopold ~ l»en Hang
ONZE literatuur is arm aan bio
grafieën, zeker aan goede bio
grafieën en het is wel opmerke
lijk, dat, nu men dat tekort gaat be
seffen, en wil herstellen, het initiatief
van de uitgevers uitgaat, in dit geval
van een uitgever, die meende de beste
kans van slagen te hebben door het
schrijven van een reeks historische
biografieën niet aan historici op te
dragen, maar aan romanschrijvers.
Het is mogelijk, dat de vakhistorici
een beetje mcesmuilen bij dit hoog
houden van htt dilettantisme. O. i. ten
onrechte. De geschiedscArtyufng is nu
eenmaal een handwerk, dat tussen de
wetenschap van de geschiedoorming
en de kunst van het schrijven in staat.
Vandaar dat de historiografie voor
beelden oplevert, verre van goede, ja,
klassieke geschiedschrijvers, voor er
van zo iets als een geschiedwetenschap
sprake was en dat ook in later eeuwen
en dat geldt in het bijzonder op het
terrein van de biografie de histo
risch geïnteresseerde leek met literaire
gave een waardige plaats inneemt
naast den goed-schrijvenden historicus.
Wij denken b.v. aan Jörgensen's Sint
Franciscus, Maurois' Disraëli, sommige
biografieën van Zweig, het historische
werk van Busken Huet of het werk
van geschiedschrijvende politici als
Macaulay. Aangezien men naast deze
met tal van voorbeelden aan te vullen
reeKS, een stoet van vak-historici kan
plaatsen, die uitstekende stylisten wa
ren of zijn: Mommsen, Burchhardt,
Pirenne, Fruin, Huizinga, om er maar
een paar te noemen, is het duidelijk,
dat van weerszijde geen pretentie past
en de waarheid in het midden en zo
vlak voor de hand ligt, dat men zich
verbaasd afvraagt, of er juist daarom
zo vaak overheen gekeken wordt: Een
goed geschiedwerk kin het product zijn
van een belletrist, die de aanleg en
de toewijding heeft om zich historisch
te oriënteren of van een historicus,
die de aanleg en de toewijding heeft
om goed te schrijven. En zo streng is
deze wet.dat de veronachtzaming ervan
zich dubbel wreekt: de
slecht-schrijvende historicus brengt de geschied
wetenschap niet verder tenzij hij
zich tot voorbereidend archiefwerk
beDr. Annie Romein
paalt de historisch
slecht-voorbereide schrijver zal ook literair falen.
TOETSEN wij aan deze wet" de
hierboven genoemde drie histori
sche biografieën, dan doet een vluchtige
lezing ons reeds vermoeden, dat Theun
de Vries met zijn Van Oldenbarneveldt
de enige is, die de vuurproef goed door
staan heeft. Bij de beide anderen ver
raadt al dadelijk de stylistische en com
positorische zwakte hun historisch
tekort.
In zijn opdracht had De Vries een
paar kleine voordelen boven de beide
anderen: ie. bestaat er over Van
Oldebarneveldt geen jonger boek dan dat van
Motley en Groen van Prinsterer's
Maurice et Barnevelt, die beide van
1875 zijn, zodat De Vries' boekje in
een behoefte voorziet"; 2e. was zijn
held niet een van die figuren, die door
een al-te-eng nationalisme tot de" va
derlandse hel den gestempeld zijn. Tegen
over dergelijke figuren toch, waarvan
de roep zo met tradities beladen is,
vindt de schrijver zonder brede histo
rische scholing en inzicht moeilijk een
eigen houding en hij blijft zweven tus
sen een naïeve of ondoordachte ver
ering voor ,,ons" grote verleden, waar
aan hij zich niet wezenlijk genoeg ver
want toont, om die voortdurende eerste
persoon meervoud te rechtvaardigen,
en een veroordeling van den held of zijn
tijdgenoten maar al te modern
noemen.
Het boekje van Theun de Vries zit
goed in elkaar, het getuigt van een
degelijk inwerken in zijn onderwerp op
een ruime basis en het is intelligent,
met begrip voor verhoudingen en goed
geschreven. Het is mogelijk, dat een
in het onderwerp gespecialiseerd his
toricus er kleine fouten in ontdekt van
nog iets ernstiger aard dan de drukfout
in het jaartal op bladzijde 31, maar het
zullen geen fouten zijn, die het beeld
ingrijpendverschuiven, het is misschien
mogelijk een andere opvatting van de
figuur van Van Oldenbarneveldt hier
tegenover te stellen, maar dat bewijst
slechts dat we hier inderdaad met een
historisch en psychologisch verant
woorde opvatting te doen hebben.
?OEN" vertoont stylistisch niets
van de kwal iteiten, die de voorkeur
voor den belletrist als biograaf kunnen
rechtvaardigen. Ik citeer uit het Na
schrift dit monstrum: Vanzelfsprekend
is Coen, de ruiter op het gouden kalf,
in welks buik de heeren bewindhebbers
der Compagnie behaaglijk rustten, geen
held en is dit boekje geen geglazuurd
afgietsel van een tot in den hemel ge
stegen legende."
Compositorisch is het rommelig,
onoverzichtelijk (het noemen van jaar
tallen is blijkbaar opzettelijk vermeden)
en zo vol van zinneloze herhalingen,
dat het schijnt, alsof de auteur alleen
op die wijze de gestelde maat heeft
kunnen vullen. Welgeteld acht maal
wordt ons verteld, dat gouverneur
generaal Both een vermoeid man was,
die naar rust verlangde en hetzelfde
geldt van de karakteristieken van
Reael en van Coen zelf. Het boekje we
melt van tegenstrijdigheden; bepalen
we ons tot de figuur van Coen, die zich
afwisselend onderscheidt door zijn
flegmatisme en zijn basalthoed fanatis
me" (op pagina 125 heet hij weer gén
fanaticus), door ijzige koelbloedigheid
en roodgloeiende driftbuien, die tel
kens weer als discipel van Calvijn"
wordt aangeduid, zonder dat uit iets
zijn geloofsovertuiging noch het be
grip van den schrijver voor het
176eeuwse calvinisme blijkt.
Uit allerlei grote en kleinere mis
vattingen zien we, dat de schrijver zich
al te vluchtig en zonder wezenlijke
belangstelling in de meest
noodzakeijke literatuur over zijn onderwerp
heeft ingewerkt, en daar buiten om
zijn kennis sinds de lagere school aan
merkelijk verschaald is- Op pagina 124
wordt van de Bandanezen ( in 1621)
gezegd, dat zij, de eigen bodem, de
eigen vrijheid, het eigen levehsrecht
even hardnekkig verdedigen als de
Hollanders het in later jaren zouden
doen". De tegenstelling tussen Coen
en de heren X\ II, zoals de schrijver die
voorstelt, is historisch niet te verant
woorden. Die welke hij op pagina
104?105 maakt tussen Engelsen en
Hollanders ener-, Portugezen en Span
jaarden anderzijds is pour besoin de
la cause van de romantische profetie"
bedacht en raakt kant noch wal. De
Spaanse koopvaarders, die n.b. overal
door de Jezuïeten vergezeld waren, die
uit Japan werden geweerd, omdat zij
het bekeren niet laten konden, zouden
niet over geloof spreken" ! En wie
hadden dan de 8000 gekerstenden be
keerd, die Schotte volgens pagina 52
op Solon aantref?
X?ENOEG over dit boekje, dat geen
Vj andere indruk maakt dan van
een lusteloos af geroffel de taal.
Wanneer ik het boekje van De Ruyter
van Constant van Wessem iets minder
slecht noem, is dat niet veel, maar
meer is niet de bedoeling. Wij weten,"
lezen wij op het omslag, dat Michiel
de Ruyter onze grootste zeeheld was,
doch Constant van Wessem beschrijft
hem in dit boek als meer, als een
geniaal vlootvoogd, als een trouw
dienaar van zijn vaderland en bovenal
als een eerlijk, vroom en zuiver
mens." Dat alles wisten we echter al
sinds Gerardt Brandt het ons in 1687
vertelde in beter proza dan dat van den
heer Van Wessem, want ook deze
letterkundige, specialist in monster
zinnen, zou op dat gebied een lesje
kunnen nemen bij onze grote historici.
Ook Van Wessem maakt de indruk
naar vulling van zijn verhaal te hebben
uitgezien, hij zoekt het niet in de her
haling, maar in al te uitvoerig klakke
loos uitwerken over krijgskunde,
nageschreven verslagen van zeegevechten
waar geen leek wij hopen de auteur
zelf wel?een touw aan vast kan knopen.
Ook Van Wessem toont al te zeer
een voor de gelegenheid vluchtig ver
worven kennis. Zie zijn mededeelingen
over vlijt en zuinigheid, waaruit onze"
vrachtvaart ontstaan zou zijn, over de
politieke verhoudingen tussen Enge
land en de Republiek op pagina 51,
91 en 93, over onze" speculerende
Danken in de eerste helft van de
176 eeuw of over de
Renaissancegeest"; die.... omstreeks 1670 lang
zamerhand in ons land begon op te
komen en de Fransche beschaving tot
,,bon ton" maakte".
Het was een goede gedachte, van den
Uitgever Leopold ons al te schaarse
fonds nationale biografie wat aan te
vullen, al getuigt de weinig verzorgde
uitgave niet van zijn grote toewijding
voor het plan.
Op zich zelf was zijn gedachte dit
werk aan letterkundigen en niet aan
historici te moeten toevertrouwen, niet
noodzakelijk foutief, maar de uitkomst
laat zien, dat hierbij zelfs de kans op
een goed-geschreven en prettig lees
baar boek niet veilig gesteld was. Ten
slotte bewijst n het geslaagde boekje
van Theun de Vries en de het laat
zich niet anders zeggen misluk
kingen der beide andere heeren, dat in
de geschiedschrijving zo goed als in de
roman een aanmerkelijk niveauver
schil tussen vorm en inhoud onbe
staanbaar is.
SPEL VAN VRIJE GEZICHTSPUNTEN
S. Vestdijk
A. Defresiie : De wonderlijke familie (De
Spie«hel, Amsterdam)
EEN man, die voor korten tijd in een stad ver
blijf houdt, wordt door een twijfelachtig indi
vidu meegenomen naar de hoeve, die hij met
zijn familie bewoont; de man wordt in
Adamscostuum door een van de dochters verrast, hij wordt
ziek, men verpleegt hem, en tenslotte, in de meening
verkeerend dat hij haar vroeger al eens bezeten"
heeft, op zijn kamer, in het donker, verlooft hij zich
met de dochter, uit verant
woordelijkheidsbesef,
ziehier het pirandelleske
gegeven, dat Defresne met
de vaardigheid van den
tooneelschrijver tot een
wel niet smetteloozen, maar toch uiterst
merkwaardigen roman verwerkt heeft. Pirandellesk is
dit gegeven, niet zoozeer door een relativisme van
personages, als wel door een relativisme van gezichts
punten, dat de eigenlijke en waardevolle kern uit
maakt van het boek. De vraag is hier niet: wie zijn
wij? maar: hoe zien wij de wereld? In de hoeve,
waar zich het verhaal verder afspeelt, eenheid
van plaats, die aan de tooneeltechniek herinnert,
is het leven als een vexeertheater, waar een in 'wezen
vrij simpele realiteit zich zoo veelvuldig vermomt,
dat de machteloosheid van den hoofdpersoon er haast
aannemelijk door wordt. Zoo zijn er vier mogelijk
heden van interpretatie alleen al met betrekking tot
hem en de verloofde: of hij is door den oom van het
meisje, die dat wel meer doet, geheel toevallig mee
genomen, of er was een complot tusschen het meisje
en den oom, die haar eerherstel wilde verschaffen,
of de familie is krankzinnig, of, tenslotte, het zijn
misdadigers. In de relaties der talrijke familieleden
onderling heerscht dezelfde dubbelzinnigheid. Daar
de familie, zoo niet krankzinnig, dan toch gede
genereerd" blijkt te zijn, ligt de algemeene ineen
storting, waarmee het boek besluit, min of meer
voor de hand; sommigen plegen zelfmoord, een
dochter verlaat het huis in zwangeren staat, de oom
wordt spiritist, de hoeve stort in.
Nu lijdt het geen twijfel of van dit thema, dat
beurtelings aan Pirandello, Kafka, Emily Brontëof
Julien Green doet denken, zonder nochtans zijn
eigen cachet te verloochenen, was veel meer te
maken geweest bij een andere behandeling. In de
eerste plaats is de roman wat lang: 400 compres
gedrukte bladzijden zijn rijkelijk veel voor een histo
rie, die slechts geloofwaar
dig is als groteske. Voor
eengedeelte wordtdeze uit
voerigheid bepaald door de
golven populaire natuur
wetenschap, die Defresne
door oom Andries heeft meenen te moeten leiden,
voor een ander gedeelte door een overmaat van be
schrijving en overweging in een goeden, maar
omslachtigen stijl. Onder de verdere bezwaren kan men
nog rekenen: de luidruchtige, wel humoristische,
doch sterk sfeerverstorende familieruzies, en de
idealistische'' noot, die aan dit helsch concert ten
slotte nog ontwoekerd wordt: geen degeneratie zonder
opgang", althans niet in een Hollandschen roman!
Het is jammer van de onmiskenbare schrijversta
lenten en inventieve vermogens, die dan toch nog
in velerlei opzichten tot hun recht gekomen zijn,
hier in een Uitstekend uitgewerkte scène (het hoofd
stuk De familieraad "b.v.), daar in enkele psycho
logisch verantwoorde portretten, waaronder ik de
schizoïde" Constance en den oom Jules als de
best geslaagde dien te noemen. Ondanks alle tekort
komingen onderscheidt dit boek zich in elk geval
gunstig van de doorsneeproductie; en men leest het
met een nieuwsgierigheid, die niet geheel beloond
wordt, maar die de kennismaking toch tot een ge
noegen maakt.
SHAKESPEARE EN DE FILM
. C. van der Poel
Homeo en Julla (Alhanibra-Theater, A"dam)
DE verfilming van Shakespeare's werk is wel
eens gemotiveerd met de gedachte, dat
Shakespeare gezien zijn populariteit in
de zin van schrijver voor een breed publiek zo
hij in onze tijd leefde, stellig voor de film zou schrij
ven. Indien men bereid is, deze gedachte te aan
vaarden, zal men daaraan toch noodzakelijk moeten
toevoegen, dat hij dan zeker ook anders zou schrij
ven.
Ik wil hiermede niet eens en voor altijd de on
mogelijkheid van een Shakespeare-film aantonen,
wél de moeilijkheden en m. i. onvermijdelijke tegen
stellingen, welke hierbij op te lossen zijn.
Zijn deze in Cukor's Romeo and Julia" opgelost?
Ondanks de grote kwaliteiten van deze film m. i.
niet. Uitgangspunt was hier een grote eerbied voor
het werk van Shakespeare, een groot respect voor
de teks'. Dit is zonder restrictie te waardeeren en
dit heeft geleid tot een film, die inderdaad boven de
tot nog toe vertoonde Midsumrnernightsdream"
en As you like it" uitsteekt.
Cukor heeft van dit uitgangspunt uit een schone
film willen maken en daartoe geen middelen ge
spaard. En weer moet worden geconstateerd, dat de
rijkdom, welke hiervan het resultaat is, in het al
gemeen het werk dient en niet er tegen in gaat.
Inderdaad is hier een zeer schone film ontstaan,
die m. i. desondanks of daardoor? altijd nog
tussen de beide in wezen tegenstrijdige?
polen Shakespeare en film in staat.
WANNEER de correspondent van de N. R. Ct.
naar aanleiding van de wereldpremière van
Romeo and Juliet" te Salzburg schrijft, dat het
een film geworden is, die zijn herkomst uit Shakes
peare's toneel alleen door de dialoog verraadt" en
Ra^o-stethoscoop
daarmede op een slagen in de richting van de film
doelt, dan is daarmede onbedoeld de innerlijke
tegenstelling in de kern geraakt. Shakespeare's
tekst is niet los te maken van het toneel. Deze woor
den behoeven de warmte van het levende gesproken
woord en deze tekst, geschreven voor toneelspel,
wordt gestoord door de onvermijdelijke tendens
naar realiteit, welke de film ik zeg niet speciaal
deze film aankleeft. Het noodzakelijk zichtbaar
maken van oorspronkelijk verhaalde gebeurtenissen
werkt dit nadeel in de hand, omdat het een vertaling
betekent van woord in beeld en een vertaling boven
dien meestal een verzwakking is. En men weet van
de werkelijke schone aankleding, naar authentieke
voorbeelden van de oude Italiaanse meesters ten
slotte niet met zekerheid, of zij de uiteindelijke
balans pro of contra beïnvloeden. Merkwaardig is
in dit verband, dat de grootste kracht van deze film
ondanks alle toegepaste middelen, juist ligt bij de
meest intieme scènes, waar een enkele maal spel
en camera elkaar werkelijk ontmoeten".
TEGENOVER deze overwegingen en beden
kingen wil ik ten slotte de mening stellen van
een onverdachten Shakespeare-kenner en bewon
deraar, Eduard Verkade, zoals hij die in De Groene
van 15 Mei van dit jaar naar aanleiding van de
Haagsche première van Romeo and Juliet" for
muleerde:
,,.. . .doordat de tekst met zooveel meer piëteit
behandeld is, de geest van het treurspel niet ver
haspeld, komt het treurspel ook in filmvorm tot zijn
recht. Wij gelooven aan de liefde van Romeo en
Julia; het zijn menschen gebleven en zij spreken
de taal van Shakespeare. Zoodra men den Engelschen
tekst kan volgen, werken de Nederlandse onder
titels door het beeld storend. Want het ..gedrukte"
woord kan het gesproken" niet vervangen".. . .
De toeschouwer moge nu, niet eenzijdig beïnvloed.
oordelen.
arthur van sehendel:
JEttllffEIKEU"
f 1.2.90 ing. f 1.3.90 geb.
Een eenvoudig, mailijk en wijs verhaal met een zoo
doardrin^enden, waaracht gen taon. dat de eeuwige
raadselen van lot en leven in hun wezenlijken
kracht voelbaar worden." Groot Neder/and."
NIET iedere luisteraar is ge
zegend met het mild ge
moed, dat een ons bekende
radiovriendin jegens den omroep
kenmerkt. Zij is n.l. lid van alle
Nederlandsche
omroepvereenigingen. ,,A1 onze omroepen", aldus
redeneert zij, dragen naar ver
mogen bij tot hetgeen Nederland
in den aether presteert. Ik wil
dus de eene niet voortrekken;
steun ik den eenen, dan moet ik het
ook den anderen doen. Het is wel
jammer, dat ik niet kan volstaan
met aan n omroep te
contribueeren, maar zoolang er meer dan
n organisatie is, kan ik dat niet
zonder de anderen te benadeelen.
En als ik ze geen van alle steun,
voel ik mij een klaploopster, want
ik luister graag en veel." ,
De veronderstelling lijkt ge
rechtvaardigd, dat er onder de
radio-luisteraars heel wat van die
klaploopers" zijn. Uw onderda
nige dienaar, de ondergetekende,
schroomt niet te bekennen, dat hij
er zoo een is en zelfs het sympa
thieke voorbeeld van onze vrien
din kan hem van zijn verstokte
abstinentie als contribuant aan den
Nederlandschen radio-omroep niet
genezen. Wil men geen partij kie
zen in de bonte verscheidenheid
Van standpunten, die de verschil
lende organisaties ten opzichte van
den radio-omroep huldigen, dan
ziet men zich onontkoombaar
verwezen naar een der uiterste
posities: die van contribuant aan
alle omroepverenigingen of die
van klaplooper". ,
HET lijdt geen twijfel of in
laatstgenoemde positie be
vindt men zich in verrreweg het
talrijkst gezelschap. De nog immer
niet overwonnen verdeeldheid in
onze omroep-organisatie kost haar
heel wat aan bijdragen, waarop zij
recht heeft voor hetgeen zij pres
teert en waarvan iedere luisteraar
kan genieten. Zijn genot of zijn
ergernis krijgt hij thans gratis aan
huis bezorgd.
Maar er is een voorloopige
oplossing: als wij klaploopers"
zelf eens naar redelijken maat
staf onze contributie bepaalden
om dit geld nu reeds opzij te
leggen voor den eenigen
vereenigdtn Nederlandschen omroep, die
er vroeg of laat toch zal moeten
komen om aan de ongehoorde
verspilling van kapitaal en energie
een eind te maken, dan zou het
aldus gekweekte kapitaal, naar
men wel mag vreezen, een
prachtigen spaarpot voor dien vernieuw
den omroep vormen.
De betrokken organisaties
toonen zich er wel van bewust, dat
den omroep door deze klaploo
pers" een aardige duit onthouden
blijft. Zij trachten deze derving
van bijdragen te compenseeren
door allerlei collecten en zij schij
nen hiermede succes te hebben,
naarmate zij erin slagen in haar
bedelspeeches den juisten toon aan
te slaan. Doch evenals voor de
menigvuldige straatcollecten, die
langzamerhand tot een obsessie
worden, stompt het aether-publiek
af voor de talrijke beroepen, die
van alle kanten op den luisteraar
worden gedaan.
f Guus Weitzel heeft den
honingzoeten bedeltoon van zijn baas al
aardig aangeleerd en dan zijn we.
nog niet eens toe aan de perio
dieke campagne voor Giro
128000" met de belofte van
het gebruikelijke geschenk, dat
iederen gevangen radio-wilde"
evenals boter bij het
luistervinkdiploma" in uitzicht wordt
gesteld. Ook de V.P.R.O., wiens
omroeper in verleidelijkheid van
intonatie voor zijn collega van de
A.V.R.O. niet onderdoet, weet op
dit terrein van wanten en is onuit
puttelijk in het verzinnen van
bedel-acties. De N.C.R.V. en de
K.R.O. wedijveren om strijd naar
de twijfelachtige eer, het psycho
logisch meest geschikte moment
te vinden om de luisteraars te be
wegen hun penninkskens in de
aether-kerkebusjes te laf'*", glij
den.
Het brutaalste staaltje op dit ge
bied ervoer men echter verleden
week van de V.A.R.A., die aan
haar omroepers en conférenciers
blijkbaar nog niet genoeg heeft
om een beroep te doen ten bate
van het V.A.R.A.-bouwfonds,
waaruit de verbouwing van haar
studio moet worden bekostigd.
Want zelfs de verzorger van haar
pol.tiek radiojournaal ontzag zich
niet, zijn wekelijksche uiteenzet
ting van het politiek wereldwee af
te wisselen met een in
anecdotevorm gekieede opwekking ter ge
denk ng van de roode busjes.
Dat de omroepvereeningen zich
aangewezen achten op zulke on
waardige methoden ter vulling van
haar blauwe, roode of hoe ook
gekleurde busjes, is niet zoozeer
haar euvel te duiden dan wel den
genen, die zijn aangewezen om
onzen bontgekleurden
omroepchaos nu eindelijk eens efficiënt te
ordenen. Wie deze ordening weet
door te zetten, zal ervaren, hoe
veel offervaardigheid van klap
loopers", die thans nog verre staan
van inlijving in het regiment der
radio-contribuanten, ongeëxploi
teerd is gebleven.
G. K. KROP
Les/ie Howord en Norma Shearer m Romeo and Juliet'
Kunsttentoonstellingen van deze u eek
Kunsthandel De ronde Brug", Reguliers
gracht 74. Tentoonstelling van schilderijen en
teekeningen door Jan Sluijters (tot en met 20
December).
Kunsthandel Frans Buffa en Zonen.
Kalverstraat 39. Expositie van werken door den schilder
Theodule Ribo.t (tot 15 December).
Kunstzaal van Lier, Rokin 126. Tentoonstelling
van plastieken van den Zwitserschen beeldhouwer
Hermann Halier en werken van de Italiaansche
schilderes Margherita Toppi (tot ló December).
Kunstzaal Santee Landweer, Keizersgracht
463. Tentoonstelling van schilderijen en aquarellen
door Antoon Kruysen en G. Gallibert (tot 24
December).
/
Fa. E. J. van Wisselrngh, Rokin 78. Ten
toonstelling van teekeningen door Dr. Lcuis
Raemaekers (tot en met 24 December).
Fa. J. S. Fetter en Co., Weteringschans 79.
Eeretentoonstelling van nagelaten werken van
L. W. R. Wenckebach (tot en met 24 December).
Stedelijk museum, Paulus Potterstraat 3. Na
jaarstentoonstelling van schilderijen enz. van leden
van de vereeniging St. Lucas" (tot 12 December).
\
i
j
f
l
v*.
PAG. 12 DE GROENE No.3157
PAG. 13 DE GROENE No. 3157