Historisch Archief 1877-1940
?*? » C5-«* «
.* 'f
PAULUS, de dichter Gods
Teixelra ile Pawoaess
uitliet
l»ortiiSH'«'«<'liv«*rtaal<I door A. V. Thrlf n
«>n II. Marsman (J. M. Moulenhoff, Amsterdam)
DE kleine Jood Paulus, apostel van Jezus
Christus, met zijn door de zon verzengd,
kaal hoofd, ontstoken oogen en erbarme
lijke gestalte", heeft in de wereld een vuur ontsto
ken waarbij alle schipbreukelingen zich kunnen
wartnen. Op het zandige strand hurken zij om de
vlammen die flakkeren in den schreienden wind en
steken de bleeke handen uit naar het knappende
vuur." Schipbreukelingen zijn er velen: Augustinus
en Thomas, Luther, de Romeinsche hoofdman bij
het kruis, de vrouw met vloeiing des bloeds, de
moderne boekenetende theoloog en de naar ziel
en lichaam verschrompelende werklooze. Wanneer
zij om het vuur van Paulus plaats nemen dan wijkt
de dood; nieuw leven word; gewekt.
Nu is het vuur overgeslagen naar het Iberische
schiereiland. De Portugeesche dichter Teixeira de
Pascoaes verwarmt zijn vermoeide ziel aan deze
eeuwige vlammen. Wanneer een dichter tot nieuw
leven wordt gewekt, dan gaat dat anders dan bij
een denker als Karl Barth. Karl Barth verhulde zijn
nieuwe leven in lange, moeizame zinnen, die in
elkaar gedraaid en verwrongen tegenover de
lichtende klare Eeuwigheid niet zonder humor zijn.
Het is moeilijk maar mogelijk het nieuwe lied
dat hij zingt in deze woordwoestijn te ontdekken.
De dichter Pascoaes verheft zijn stem, meesleepend
en vervoerend, zonder de ballast van het kerkelijke
denken, maar ook zonder de tucht van dat denken.
Hij zingt zóó, dat de verhevenheid van eeuwig
leven en loutere sterrennachten ook lichamelijk
in den luisteraar ingaan.
In doode menschen leven wekken is geen gemak
kelijke zaak. Ook dan wanneer het leven overwint
in den dood, dan blijft vergankelijkheid en ont
binding in lichaam en ziel van den nieuwen mensen
voortwoekeren. Karl Barth, trachtend te ontkomen
aan de verleidelijke, doodelijke kracht van de
alles-willende-omvatten menschelijke rede, blijft
tot op zekere hoogte verstrikt in de loodzware
moeizaamheid van de van woord tot woord intel
lectueel verantwoorde zinnen. Hoe vér staat hij
in deze vertolking niet af van het zingende scheppen
de woord van Paulus I Bij Pascoaes staat alles
geheel anders. Hij was niet de jager naar de alles
omvattende rede, maar hij begeerde het leven,
zooals het fonkelend in de sterrennachten, krachtig
en lieflijk in de lente, in verrukking bloeiend in
het menschelijke lichaam tot uiting komt. Zijn
ziel hijgde naar de volheid van het veelkleurige
en beweeglijke leven. Wel kent hij de verzoeking
van de wetgeleerdheid vooral door de ,,versteende
oehoes" in Jeruzalem bedreven, van de toegespitste
redeneerkunst van de geplukte leeuweriken"
in Athene, maar zijn gróóte verzoeking was de
aanbidding van het leven zooals dat in zijn aardsche
vergankelijkheid lokt. De mensen die zich over
geeft aan de verrukkende krachten van Flora,
aan de verschroeiende omarming van Venus, geeft
zich over aan den dood. Want aardsche Lente en
Liefde zijn ingebed in de vergankelijkheid. Paulus
heeft Pascoaes de mogelijkheid van een nieuw
leven getoond, dat zoo al niet losgemaakt van
het natuurlijke leven, het toch zoo belangrijk in
intensiteit en heerlijkheid overschrijdt, dat de mensch
die aan dit leven deel heeft zich herboren" weet.
,,De geboortegrond is onze moeder, maar wij
hebben nog andere moeders. Wij worden geboren
of wedergeboren van o ogenblik tot oogenblik,
altijd verwisselen wij van schoot en nooit
slagen wij erin daarbuiten te treden en op vier
voeten in de zon te weiden."
De wedergeboortevan Paulus berust op de tranen
van het berouw.
Zou ook de smart niet de wekker van het nieuwe
leven zijn bij Pascoaes ? Indien iemand als Pascoaes
de verzoeking beleeft in de verrukking van de
natuur, dan zal hij ook in het ,,nieuwe leven"
niet vrij zijn van een zeker naturalisme aan den
eénen kant, een hang naar ascese aan den anderen
kant. -Hij zal in theologisch opzicht de neiging
hebben de verlossing in Christus los te maken van
eri zelfs te plaatsen tegenover de schepping
van God. Dat is niet alleen begrijpelijk, maar ook
een waardemeter voor den ernst waarmee de
dichter met het Levenwekkende woord van Pauhis
heeft geworsteld.
ZOO is Pascoaes de geloovige dichter, die ons
het leven van Paulus, ,,de universeele mensch",
.doet zien in een grootsch visioen. Een visioen dat
zich bindt aan de historie van stap tot stap, aan den
vorm en de materie ook van het aardsche leven.
Maar de historie, de menschen, de dingen, worden
verlicht met het inwendige licht des Geestes. Zij
ANTON M. BROUWER
worden transparant en
raken de eeuwigheid. Zij
zijn de verlossing uit tijd en ruimte nabij, zonder
hun vaste omtrekken te verliezen.
Het is niet doenlijk de ontzagwekkende schoonheid
van dit visioen duidelijk te maken. Waar men ook
dit prachtige boek opslaat, van bladzijde tot blad
zijde wordt de armzalige mensch opgetrokken in
de werkplaats Gods, waar een nieuwe wereld
wordt geboren uit de puinhoopen eener oude. Mannen
en vrouwen zijn teekenen van het komende rijk.
De purperverkoopster Lydia is ,,de Christin,
die God vreest, de nieuwe zuster, niets dan
reinheid en deemoed en nieuwe ondefineerbare
bekoring." De schoone Berenice, de koningin
der bloedschande is ,,koude nuchtere légance,
onrustig en bleek, lichaam en zonde, ziel en
vermomde gewetenswroeging: brandende wonden
onder parelsnoeren, die op door trots gestolde
tranen lijken. Alles in haar is gewetenswroeging
en masker, een kreet onder het oppervlak van
het water. Allen bezitten wij in ons diepste
binnenste een plek waar wij heimelijk weenen,
maar wij kunnen het niet bekennen. Doch
weenen is spreken met God."
Nero, de moedermoordenaar, de beul van de
Christenen is de monsterlijke dubbelganger"
van Paulus, den moordenaar van Stephanus.
Nero zingt op tooneel na tooneel zijn fantas
tische elegie, dien nacht zonder dageraad, een
zwart gevoel van het leven, waarin tranen uit
modder bestaan, een giftig louterend vocht.
Zingend trekt hij door Italië, voortgedreven door
schimmen, evenals Paulus. En evenals deze
draagt hij het verlangen in zich, overal te zingen".
Zooals vrouwen en mannen medespelers zijn in
dit adembeklemmende gebeuren, zoo ook is de
geschiedenis zelve doorzichtig. De brand van Rome
loopt parallel met het vuur dat Paulus ontsteekt.
Eigenlijk weet men niet of de aardsche brand van
de keizerstad niet aangestoken is met het eeuwige
vuur des geestes.
,,Er zijn momenten waarin stof en geest
samengaan en branden in hetzelfde vuur... .
De haat der Christenen tegen Rome werkt in
de balken, de latten en de droge planken, die
hunkeren naar de vlammen waardoor zij zullen
opgaan in licht en vrijheid. Ieder vuur is bevrij
ding van onderdrukte krachten. Met welk een
vreugde gaat een oude tronk niet in licht op.
Het is een geheimzinnige vreugde, ver voorbij
elk menschelijk gevoel, een vreugde als
cosmische schrik, het lachen van God in den Chaos."
ZOO trekt de dichter Gods als een wervelwind
van vuur en geest door Klein-Azië, alles om
zich heen dwingend, de menschen en de natuur.
Zoo gaat hij naar Rome, en het keizerrijk pleegt
zelfmoord, zooals Lucretius, het steekt zichzelf
in brand en straks, als de Christenen branden als
levende fakkels in de tuinen van Nero, dan is het de
schreeuw van deze martelaren die het nieuwe in
den ondergang wekt. De kleine jood Paulus, met zijn
ontstoken oogen en erbarmelijke gestalte, wierp
het aardsche keizerrijk om; hij stichtte een nieuw
rijk, dat der hoop, reikend ver achter tijd en
ruimte.
Grootsch als heel dit visioen van de werkelijke
werkelijkheid, is de taal, de stijl en de dramatische
weergave van Pascoaes. Dit boek is adembenemend
schoon en waarachtig. De vertalers A. V. Thelen en
H. Marsman, hebben in de Hollandsche vertaling
iets prachtigs bereikt. Toch leze men dit boek niet
om zijn schoonheid; immers zegt Pascoaes:
,,De Paulinische liefde is een engel, die zich met
tranen voedt. Ook de Platonische liefde is een
engel, maar hij is verblindend en abstract en
voedt zich met licht. Hij betoovert maar ontroert
niet. En de mensch stelt de ontroering boven de
schoonheid en de warmte boven het licht."
uiiitniiitiiiiuiiii
IIIIBIIHMMfMill>llllft>l>ilfl
IIHIUIHIIIIIIUIIIIIIIIIIUIIIIIIUIUIIIIIIIIIUIIIIUIIIII
GETUIGEN IS NOG NIET BEWIJZEN
Het voorontwerp van wet van lllnlstor
Romme Inzake den beroepsarbeid van
de gehuwde vrouw
A LS een donderslag uit een reeds tamelijk
yLJ bewolkten hemel komt het laatste
wetsont?^ ?*? werp van minister Romme, waarmee hij,
dunkt mij, zoowel de stoutste verwachtingen als de
ergste vreezen heeft overtroffen.
Het uitgangspunt is door den minister duidelijk
uitgesproken, niet het verbieden van bepaalden
arbeid of arbeid in een bepaald milieu, maar ver
bod van arbeid voor de gehuwde vrouw als zoo
danig, terwille van de bescherming van het gezin.
Het is naar zijn zeggen den minister voorts be
kend, dat het aantal gehuwde vrouwen, dat in
loonarbeid werkt, betrekkelijk gering is, maar bij
de huidige nog altijd groote mannen-werkloosheid
verdient het ook uit dit oogpunt aanbeveling de
gehuwde vrouw te beletten zich op de arbeidsmarkt
mede een plaats te veroveren. Ten slotte moet de
vrouw leeren inzien, dat door het enkele feit, dat
zij een huwelijk aangaat, haar arbeid sterre in ligt
in het gezin en dat zij haar recht op betaalden
arbeid daarbuiten verliest. Dit gaat zelf s nog iets
verder dan de katholieke opvatting omtrent de
zgn. plichten van staat der gehuwde vrouw.
OAMENGEVAT- beteekent dit dus dat:
*3 i. de bescherming van het gezin eischt dat de
moeder thuis is,
2. mocht deze reden niet opgaan (bijv, omdat er
in het gezin geen kinderen (meerJ te verzorgen
zijn, hetgeen het geval is voor ongeveer 25 % van
alle gezinnen J, de gehuwde vrouw toch plaats
moet maken voor den werkzoekenden man,
3. voor het geval dat motief ook niet van toe
passing is (bijv. doordat er van de zijde van den
man weinig vraag is naar de betrekking van
schoonmaakster in gebouwen), dan nog haar de
.arbeid verboden zij omdat de minister ertegen is.
Een dergelijke serie van argumenten wordt in
onze Nederlandsche litteratuur eens gekenschetst
door den slagzin: Barbértje moet hangen".
Het is wellicht vruchtbaarder de motiveering van
den minister niet verderop,,innerlijke redelijkheid"
te onderzoeken, maar het voornaamste argument
eruit te lichten en wat nader te bezien. Dit is niet
moeilijk, want volgens minister Romme zelf, is
het feit, dat de vrouw door beroepsbezigheden
wordt verhinderd de gezimbelangen naar behoor e n
te behartigen, een sociaal euvel van zoodanige be
teekenis, dat hij optreden daartegen van overheids
wege volkomen op zijn plaats acht.
JLfET is den minister misschien ontgaan, dat,
?*?* de goede vervulling van de gezinstaak een
der oudste programpunten van de Nederlandsche
vrouwenbeweging is geweest en nog is. Het is dan
ook sedert geruimen tijd de wensch van vele voor
uitstrevende vrouwen een grondig onderzoek te
zien instellen of de beroepsarbeid van de gehuwde
vrouw voor- of nadeelen voor het gezin mee
brengt. Ik ben ervan overtuigd, dat Zijne Excel
lentie de hulp van tal van Nederlandsche vrouwen
zou kunnen verkrijgen, indien hij ertoe wilde over
gaan de juistheid van zijn uitgangspunt in de
werkelijkheid te onderzoeken.
Indien de uitkomsten van een dergelijke enqu'te
zouden aantoonen, dat naar verhouding de kin
deren uit gezinnen waar de moeder werkt, inder
daad physiek, op school, geestelijk of moreel ten
achter staan bij kinderen uit gezinnen waar de
moeder geen beroepsarbeid verricht, dan zou het
mij verbazen, indien niet alle
vrouwenvereenigingen van Nederland bereid waren maatregelen te
beramen om aan de achteruitzetting van deze kin
deren een eind te maken.
Op het oogenblik ontbreekt echter nog elke aan
duiding dat de aantijging van den minister op
waarheid berust, ff ij moge bedenken, dat, hoe
diep ook zijn verlangen om een getuigenis te geven,
,,getuigen nog niet is bewijzen".
In ieder geval zou de minister door het instellen
van een voldoend representatief onderzoek naar
dit door hem zoo gevreesde maatschappelijke euvel
de publieke opinie en in het bizonder de vrouwen
beweging een grooten dienst bewijzen door met
objectieve voorlichting klaarheid te brengen in een
materie, waar tal van vooroordeelen thans vrucht
bare discussie vrijwel uitsluiten.
Hoe erkentelijk de Nederlandsche vrouwen den
minister ook zouden zij n, indien hij tot dit onder
zoek zou overgaan, de medewerking aan het tot
stand komen van een algemeen arbeidsverbod voor
de gehuwde vrouw moet hij niet van haar ver
wachten. Daarvoor gaat dit voorontwerp van wet
te veel in tegen een nuchtere beschouwing van de
economische en sociale wereld om ons heen,
waar wij een der gel ij ken reactionairen maatregel
niet eens voorgesteld zien in landen als Bulgarije
en Oostenrijk. Bovenal druischt dit verbod echter
regelrecht in tegen het nationale gevoel voor
individueele verantwoordelijkheid en den historischen
zin voor vrijheid en rechtvaardigheid, die de Ne
derlandsche vrouwen met de meerderheid der Ne
derlandsche mannen deelen.
W. H. POSTHUMUS-VAN DER GOOT.
Letterkundig leven
leven, buiten
Giacomo Antonini
Georgvs Bernanog: Nouvelle Histoi
re de Mouchette (Pion edlt.. Parijs)
HET zoo juist verschenen Nou
velle Histoire de Mouchette
brengt ons opnieuw een bewijs
dat Georges Bernanos een der meest
persoonlijke en der meest begaafde
schrijvers is die Frankrijk heden telt.
Zoodra men een boek van hem ter
hand neemt, is men geboeid door zijn
stijl, door de kracht die er van hem
uitgaat, door zijn overtuiging die ook
daar treft waar men het niet met hem
eens is, door zijn absolute zekerheid
die iets ruigs en iets echts heeft en
onwillekeurig ook bij den tegenstander
respekt afdwingt. Georges Bernanos is
een katholiek schrijver, maar een
katholiek sui generis" zooals vroeger
Leon Bloy dat was. Zijn polemisch
temperament, dat hij o.a. in dat som
bere en indrukwekkende ,,La Grande
Peur des Bien-Pensants" heeft uit
geleefd, verhindert hem niet een ver
teller te zijn die zelfs daar waar hij
zich door zijn pathos laat meeslepen,
de werkelijkheid sober en treffend weet
weer te geven.
Sous Ie Soleil de Satan heeft hem
ongeveer tien jaren geleden op eenmaal
beroemd gemaakt; de eigenaardige
wereld waar Bernanos zijn hoofd
personen en zijn inspiratie vindt, heef t
hij reeds in dezen roman zoo krachtig
en op zulk een eigen wijze in het leven
geroepen, dat men hem niet meer heeft
kunnen vergeten. De hoofdpersonen
van Bernanos zijn meestal arme, be
scheiden dorpspriesters, die tevergeefs
strijden tegen het onrecht, de hard
vochtigheid en de misdadige onver
schilligheid die zij overal om zich heen
zien heersenen. Hun geloof wordt er
door geschokt, tusschen den Geest van
het Kwade en de Genade woedt in hen
een verbitterde strijd, des te moeilijker
te voeren of te verduren waar zij geen
enkele hulp van buiten ontvangen,
geen enkele waardeering in hun
dagelijksch leven.
Journal d'un Curéde Campagne, de
roman waarin Bernanos dezen strijd
tusschen het menschelijke en het
bovenmenschelijke het sterkst
geteekend heeft, is tot heden zijn meester
werk gebleven.
Nouvelle Histoire de Mouchette
behoort schijnbaar tot een andere
wereld. Geen priester is hier te vinden,
terwijl het woord God niet nmaal
wordt genoemd. Maar dat betreft
slechts het uiterlijke, de zin van dit
sombere, wrange verhaal ligt juist in
het feit dat Mouchette leeft in een
wereld waar God niet meer bestaat;
dat zij, als het Noodlot zich tegen haar
richt, geen steun vindt en geen hoop
noch om zich heen noch in zichzelve.
Weinig geschiedenissen zijn daarom
zoo schrijnend en zoo wanhopig als
de geschiedenis van Mouchette. Ber
nanos weet er bovendien een bijzonder
relief aan te geven door de wijze
waarop hij het buitengewone, het
verschrikkelijke en het meest gewone
tezamen verbindt.
MOUCHETTE, de eenzelvige, door
het leven reeds geharde veertien
jarige dochter van een armen
daglooner, wordt door een hevige regenbui
overvallen, terwijl zij laat in den na
middag uit school terugkomt. Om
spoediger thuis te komen heeft zij den
weg door het bosch gekozen, maar de
regen, de wind, de invallende duisternis
verwarren haar. Zij verliest den weg,
glijdt languit in een kleinen sloot en
wordt daar gevonden door Arsène,
een jongen, beruchtenstrooper die voort
durend de veldwachters achter zich
aan heeft. Arsène neemt haar mee
naar zijn hut, om haar te beschermen
tegen den cycloon, die, naar hij zegt,
vreeselijk woedt. Maar hij is dronken,
hij weet niet goed meer wat hij zegt
of wat hij doet. Hij bekent Mouchette
dat hij zoo juist Mathieu, den veld
wachter, vermoord heeft en als zij, de
eenzame en steeds vertrapte, die hem
heimelijk bewondert, hem tracht te
troosten, maakt hij plotseling met
geweld misbruik van haar.
Na dit gebeuren blijft voor Mouchette
slechts de dood als uitkomst over.
Bernanos, die geen naturalistische
trance de vie" heeft willen geven,
ontwikkelt echter met een bewonderens
waardige psychologische intuïtie den
gevoels- en gedachtengang van Mou
chette van af het oogenblik dat zij als
een gewond dier uit Arsène's hut
vlucht tot op het oogenblik waarop zij
enkele uren later vrijwillig den dood
ingaat. Hij laat zien hoe aan Mouchette,
die haar tragisch lot zou hebben kun
nen dragen, iedere reden van bestaan
langzaam ontnomen wordt. Als zij
thuiskomt vindt zij haar zieke moeder
stervende, de biecht die haar zou
hebben kunnen verlossen wordt hier
door onmogelijk. Zij verneemt later
dat zoowel de cycloon als de moord
op den veldwachter verzinsels zijn van
des dronkemans verbeelding en zij
realiseert zoo dat zij het slachtoffer is
geweest niet van een man, maar van
een droom", dat er niets bijzonders
gebeurd is gedurende den nacht, maar
dat zij alleen op een zinlooze wijze
dupe is geworden van een onbewusten
dronkaard.
Mouchette voelt zoo dat zij volkomen
overbodig is en dat haar leven zinloos
is, dit is het dat haar tenslotte den
dood in drijft: de hopelooze eenzaam
heid van een mensch die buiten God
leeft en de volkomen nutteloosheid
van het leven gepeild heeft.
Het proza van Bernanos, kleurig,
gespierd, steeds aangepast aan den gang
van het verhaal, verhoogt nog de
waarde van dit boek. Bernanos, wiens
buitengewone begaafdheid door vriend
en tegenstander erkend wordt, kan
heden met en naast Mauriac als de beste
katholieke schrijver van Frankrijk
worden beschouwd, een schrijver van
Europeesche beteekenis.
Een sterk
lyrisch talent
RAYMOND BRULEZ
Bert de Corte: Germinal, (?Uilen
spiegel", Hoogstraten)
SINDS jaren heeft zich in de
Vlaamsche poëzie geen zoo
opmerkelijk debuut voorgedaan
als dit van Bert de Corte. Bij het ver
schijnen van zijn eerste gedicht in
het tijdschrift Forum werd de naam
van Rimbaud opgeworpen. Deze on
middellijke beïnvloeding geeft onze
jonge Vlaamsche dichter trouwens toe;
maar deze, zijn eerste verzenbundel,
bewijst dat hij thans met eigen krach
ten boven deze leerschool is uitgegroeid.
Als alle teekens niet bedriegen is hier
een personaliteit zich aan het ontwik
kelen, die wellicht eens met die van
een Karel van de Woestijne zal kunnen
worden vergeleken. Wij aarzelen dan
ook niet de begroeting te herhalen,
waarmede deze laatste destijds door
Pol de Mont verwelkomd werd: ,,Tu
Marcellus eris !...."
Zooals ook het geval was bij den
dichter van Eros en Adonis", blijkt
het nogmaals dat een diepe,
sensualistische aanleg de vruchtbaarste
groeibodem is voor een sterk lyrisch talent.
Bij Bert de Corte uit deze lyrische
levensdrang zich in een rijke symboliek,
die niet alleen ,,stout", maar soms ook
wel heel ondeugend wordt, daar waar,
zooals in zijn ,,Liedje voor Iris", een
bepaalde liefdesbetuiging bezongen
wordt, waarvoor sexologen liefst maar
een latijnsche terminologie gebruiken. I s
dit speelsch en luchthartig vers, dat den
achttiende-eeuwschen abbéVoisenon
stellig een glimlach zou ontlokt hebben,
spijts zijn dubbelzinnigheid, duidelijk
genoeg, hetzelfde kan niet steeds be
weerd worden van de grootere gedichten
als Dode Vuren", Zwanger Schip",
Arion," waarvan de ideëele inhoud
soms haast verstikt geraakt onder
den last eener overrijke plastiek. Wij
kunnen onze reserve niet beter formu
leeren dan met een vers van den
dichter zelve:
Gij mint de rijmen van de regens
die me rouwen...."
Uit de allitereerende klankengolven
van een woelige, visionnaire fantasie
wordt niet de enkelvoudige, onberispe
lijke gestalte van Aphrodite geboren,
maar wel een héele drom onrustige
Meerminnen en Tritonen, die even
opduiken en even snel verdwijnen.
Maar dat Bert de Corte's Sturm und
Drang ook eens zal bezinken tot een
. serene klassieke kunst bewijzen reeds
enkele volmaakte verzen, zooals deze
verrukkelijk aanminnige evocatie van
Het wit en wankel kind weemoedig
als de meeuwen...."
UITEN DEN TIJD
H. Marsman
Albreoht Schaeffer: Cara (Rütten und Loening,
Potsdam)
ALBRECHT Schaeffer, voortgekomen uit de
sfeer van Stefan George n Hugo von
Hofmannsthal, heeft pas na den wereldoorlog
werk gepubliceerd, dat in de mate en omvang die
het verdiende, aandacht en weerklank vond en dat
hem een eerste plaats liet innemen onder de
Duitsche prozaïsten.
Vooral zijn Helianth", en daarvan met name,
zoo niet uitsluitend, het eerste deel is een rijke en
breede schildering geworden ook van intellectueel
leven, in langzaam, sterk, waarlijk superieur proza,
een majestueus gobelin, in donkere, verzadigde
kleuren. De groepeering der menschen, het beschrij
ven hunner stemmingen, de visie op de natuur, dit
alles verraadt een uiterst bekwaam prozaïst. De
waarde van dit boek als roman is zeker minder.
Schaeffer vermag slechts zelden een bevredigende
oplossing te vinden voor de psychologische situaties
die hij in het leven riep en schrikt dan voor geen
drakerigheid terug om tot een einde te komen.
Men excuseert dit veelal met een beroep op de
barokke natuur van zijn kunstenaarschap, doch
het ligt juist in het wezen van den barok om uit een
schijnbaren wirwar van verhoudingen, lijnen en
massaliteiten een desnoods labiel, maar grandioos
evenwicht te scheppen, dus dit excuus gaat' niet op.
De onafwijsbare associatie met een gobelin, door
den Helianth" bij zeer uiteenloopende lezers ge
wekt, wijst er reeds op, dat de figuren en hun ver
houdingen onmiddellijk ten volle en als een
voldongen heden gegeven zijn, zoodat het element tijd,
en de ontwikkeling binnen dien tijd, die Schaeffer
in zijn kapittel-opschriften" hoogst nauwkeurig
aanduidt, vrijwel niet tot zijn recht komt, en mede
de mislukking bepaalt, die wij hierboven hebben
genoemd. Zijn vrouwenfiguren vooral, oer-duitsch,
statisch-schrijdend, verdienen bijzondere vermelding.
Slechts enkelen hunner zijn scherp omlijnd eigen
lijk verkreeg in den Helianth" alleen een oude
tante, een bijfiguur, in een kort bestek een volmaakt
eigen, onverwisselbaar silhouet doch allen
omhult een persoonlijke, suggestieve, dikwijls
ongemotiveerd-mysterieuse atmosfeer. De auteur stelt
verschillende zijner vrouwelijke personnages voor
als verheven, superieure wezens, doch realiseert
die suggestie te zelden door hun woorden en hun
gedrag.
OOK Cara" heeft op een lager plan dezelfde
qualiteiten en fouten. Cara beschrijft haar
man in een brief hun beider leven en huwelijk,
die ook hem uiteraard in vele feiten en reacties be
kend moeten zijn. Deze vorm zou alleen gerecht
vaardigd zijn, wanneer zij hem een geheel verborgen
leven vertelde, dat hem, door wat dan ook, was
ontgaan. Dit is slechts zoo miniem het geval,
dat deze opzet er niet door gedekt wordt. Hoogstens
kan men zeggen dat Cara haar man krenkend duide
lijk maakt hoe traag, onzeker en secundair hij is
en wellicht heeft zij hierbij de verborgen bedoeling
hem onafhankelijker te maken en hem te brengen
tot een eigen initiatief. Dit zou dan in zooverre
bereikt zijn, toen de man in 1914, tegen Cara's uit
drukkelijk pacifistische overtuiging in, vrijwillig
dienst nam.
Terwijl hij in het veld is, krijgt zij van een ander
zeer terloops optredend, zeer toevallig, zou men
zeggen, hoewel Schaeffer vooral de onverantwoord*
raadselachtige toevallen in zijn werk gaarne de sug
gestie van voorbeschiktheid" meegeeft?een kind.
De verwijdering, hierdoor ontstaan, wordt over
wonnen en hun huwelijk eindigt harmonisch. De
natuur is als steeds uitstekend beschreven; de com
positie en de opzet, de psychologie schiet tekort;
vooral daar waar Schaeffer door uiterlijkheden (hou
dingen, standen, soms onvoorstelbaar, en meer
houding dan reactie inderdaad) innerlijketoestanden
aanduidt, wordt hij dikwijls grotesk. Toch heeft
dit boek, en niet alleen in zijn schriftuur, duidelijke
qualiteiten; het wordt gedragen door een onder
stroom, die den prozist van zuiver gehalte verraadt.
LEYSIN
ZWITSERLAND
(HOOGTE: iaeo-i4ao m)
BEHANDELING VAN ELKEN VORM
| VAN TUBERCULOSE |
INUCHTIGEN: STÉDE DÉVÊLOPPEMENT. LEYSIN
FAO. 10 N CROINE N» ma
PAG. M DE GROENE No.3158