De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 11 december pagina 6

11 december 1937 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

?*? » C5-«* « .* 'f PAULUS, de dichter Gods Teixelra ile Pawoaess uitliet l»ortiiSH'«'«<'liv«*rtaal<I door A. V. Thrlf n «>n II. Marsman (J. M. Moulenhoff, Amsterdam) DE kleine Jood Paulus, apostel van Jezus Christus, met zijn door de zon verzengd, kaal hoofd, ontstoken oogen en erbarme lijke gestalte", heeft in de wereld een vuur ontsto ken waarbij alle schipbreukelingen zich kunnen wartnen. Op het zandige strand hurken zij om de vlammen die flakkeren in den schreienden wind en steken de bleeke handen uit naar het knappende vuur." Schipbreukelingen zijn er velen: Augustinus en Thomas, Luther, de Romeinsche hoofdman bij het kruis, de vrouw met vloeiing des bloeds, de moderne boekenetende theoloog en de naar ziel en lichaam verschrompelende werklooze. Wanneer zij om het vuur van Paulus plaats nemen dan wijkt de dood; nieuw leven word; gewekt. Nu is het vuur overgeslagen naar het Iberische schiereiland. De Portugeesche dichter Teixeira de Pascoaes verwarmt zijn vermoeide ziel aan deze eeuwige vlammen. Wanneer een dichter tot nieuw leven wordt gewekt, dan gaat dat anders dan bij een denker als Karl Barth. Karl Barth verhulde zijn nieuwe leven in lange, moeizame zinnen, die in elkaar gedraaid en verwrongen tegenover de lichtende klare Eeuwigheid niet zonder humor zijn. Het is moeilijk maar mogelijk het nieuwe lied dat hij zingt in deze woordwoestijn te ontdekken. De dichter Pascoaes verheft zijn stem, meesleepend en vervoerend, zonder de ballast van het kerkelijke denken, maar ook zonder de tucht van dat denken. Hij zingt zóó, dat de verhevenheid van eeuwig leven en loutere sterrennachten ook lichamelijk in den luisteraar ingaan. In doode menschen leven wekken is geen gemak kelijke zaak. Ook dan wanneer het leven overwint in den dood, dan blijft vergankelijkheid en ont binding in lichaam en ziel van den nieuwen mensen voortwoekeren. Karl Barth, trachtend te ontkomen aan de verleidelijke, doodelijke kracht van de alles-willende-omvatten menschelijke rede, blijft tot op zekere hoogte verstrikt in de loodzware moeizaamheid van de van woord tot woord intel lectueel verantwoorde zinnen. Hoe vér staat hij in deze vertolking niet af van het zingende scheppen de woord van Paulus I Bij Pascoaes staat alles geheel anders. Hij was niet de jager naar de alles omvattende rede, maar hij begeerde het leven, zooals het fonkelend in de sterrennachten, krachtig en lieflijk in de lente, in verrukking bloeiend in het menschelijke lichaam tot uiting komt. Zijn ziel hijgde naar de volheid van het veelkleurige en beweeglijke leven. Wel kent hij de verzoeking van de wetgeleerdheid vooral door de ,,versteende oehoes" in Jeruzalem bedreven, van de toegespitste redeneerkunst van de geplukte leeuweriken" in Athene, maar zijn gróóte verzoeking was de aanbidding van het leven zooals dat in zijn aardsche vergankelijkheid lokt. De mensen die zich over geeft aan de verrukkende krachten van Flora, aan de verschroeiende omarming van Venus, geeft zich over aan den dood. Want aardsche Lente en Liefde zijn ingebed in de vergankelijkheid. Paulus heeft Pascoaes de mogelijkheid van een nieuw leven getoond, dat zoo al niet losgemaakt van het natuurlijke leven, het toch zoo belangrijk in intensiteit en heerlijkheid overschrijdt, dat de mensch die aan dit leven deel heeft zich herboren" weet. ,,De geboortegrond is onze moeder, maar wij hebben nog andere moeders. Wij worden geboren of wedergeboren van o ogenblik tot oogenblik, altijd verwisselen wij van schoot en nooit slagen wij erin daarbuiten te treden en op vier voeten in de zon te weiden." De wedergeboortevan Paulus berust op de tranen van het berouw. Zou ook de smart niet de wekker van het nieuwe leven zijn bij Pascoaes ? Indien iemand als Pascoaes de verzoeking beleeft in de verrukking van de natuur, dan zal hij ook in het ,,nieuwe leven" niet vrij zijn van een zeker naturalisme aan den eénen kant, een hang naar ascese aan den anderen kant. -Hij zal in theologisch opzicht de neiging hebben de verlossing in Christus los te maken van eri zelfs te plaatsen tegenover de schepping van God. Dat is niet alleen begrijpelijk, maar ook een waardemeter voor den ernst waarmee de dichter met het Levenwekkende woord van Pauhis heeft geworsteld. ZOO is Pascoaes de geloovige dichter, die ons het leven van Paulus, ,,de universeele mensch", .doet zien in een grootsch visioen. Een visioen dat zich bindt aan de historie van stap tot stap, aan den vorm en de materie ook van het aardsche leven. Maar de historie, de menschen, de dingen, worden verlicht met het inwendige licht des Geestes. Zij ANTON M. BROUWER worden transparant en raken de eeuwigheid. Zij zijn de verlossing uit tijd en ruimte nabij, zonder hun vaste omtrekken te verliezen. Het is niet doenlijk de ontzagwekkende schoonheid van dit visioen duidelijk te maken. Waar men ook dit prachtige boek opslaat, van bladzijde tot blad zijde wordt de armzalige mensch opgetrokken in de werkplaats Gods, waar een nieuwe wereld wordt geboren uit de puinhoopen eener oude. Mannen en vrouwen zijn teekenen van het komende rijk. De purperverkoopster Lydia is ,,de Christin, die God vreest, de nieuwe zuster, niets dan reinheid en deemoed en nieuwe ondefineerbare bekoring." De schoone Berenice, de koningin der bloedschande is ,,koude nuchtere légance, onrustig en bleek, lichaam en zonde, ziel en vermomde gewetenswroeging: brandende wonden onder parelsnoeren, die op door trots gestolde tranen lijken. Alles in haar is gewetenswroeging en masker, een kreet onder het oppervlak van het water. Allen bezitten wij in ons diepste binnenste een plek waar wij heimelijk weenen, maar wij kunnen het niet bekennen. Doch weenen is spreken met God." Nero, de moedermoordenaar, de beul van de Christenen is de monsterlijke dubbelganger" van Paulus, den moordenaar van Stephanus. Nero zingt op tooneel na tooneel zijn fantas tische elegie, dien nacht zonder dageraad, een zwart gevoel van het leven, waarin tranen uit modder bestaan, een giftig louterend vocht. Zingend trekt hij door Italië, voortgedreven door schimmen, evenals Paulus. En evenals deze draagt hij het verlangen in zich, overal te zingen". Zooals vrouwen en mannen medespelers zijn in dit adembeklemmende gebeuren, zoo ook is de geschiedenis zelve doorzichtig. De brand van Rome loopt parallel met het vuur dat Paulus ontsteekt. Eigenlijk weet men niet of de aardsche brand van de keizerstad niet aangestoken is met het eeuwige vuur des geestes. ,,Er zijn momenten waarin stof en geest samengaan en branden in hetzelfde vuur... . De haat der Christenen tegen Rome werkt in de balken, de latten en de droge planken, die hunkeren naar de vlammen waardoor zij zullen opgaan in licht en vrijheid. Ieder vuur is bevrij ding van onderdrukte krachten. Met welk een vreugde gaat een oude tronk niet in licht op. Het is een geheimzinnige vreugde, ver voorbij elk menschelijk gevoel, een vreugde als cosmische schrik, het lachen van God in den Chaos." ZOO trekt de dichter Gods als een wervelwind van vuur en geest door Klein-Azië, alles om zich heen dwingend, de menschen en de natuur. Zoo gaat hij naar Rome, en het keizerrijk pleegt zelfmoord, zooals Lucretius, het steekt zichzelf in brand en straks, als de Christenen branden als levende fakkels in de tuinen van Nero, dan is het de schreeuw van deze martelaren die het nieuwe in den ondergang wekt. De kleine jood Paulus, met zijn ontstoken oogen en erbarmelijke gestalte, wierp het aardsche keizerrijk om; hij stichtte een nieuw rijk, dat der hoop, reikend ver achter tijd en ruimte. Grootsch als heel dit visioen van de werkelijke werkelijkheid, is de taal, de stijl en de dramatische weergave van Pascoaes. Dit boek is adembenemend schoon en waarachtig. De vertalers A. V. Thelen en H. Marsman, hebben in de Hollandsche vertaling iets prachtigs bereikt. Toch leze men dit boek niet om zijn schoonheid; immers zegt Pascoaes: ,,De Paulinische liefde is een engel, die zich met tranen voedt. Ook de Platonische liefde is een engel, maar hij is verblindend en abstract en voedt zich met licht. Hij betoovert maar ontroert niet. En de mensch stelt de ontroering boven de schoonheid en de warmte boven het licht." uiiitniiitiiiiuiiii IIIIBIIHMMfMill>llllft>l>ilfl IIHIUIHIIIIIIUIIIIIIIIIIUIIIIIIUIUIIIIIIIIIUIIIIUIIIII GETUIGEN IS NOG NIET BEWIJZEN Het voorontwerp van wet van lllnlstor Romme Inzake den beroepsarbeid van de gehuwde vrouw A LS een donderslag uit een reeds tamelijk yLJ bewolkten hemel komt het laatste wetsont?^ ?*? werp van minister Romme, waarmee hij, dunkt mij, zoowel de stoutste verwachtingen als de ergste vreezen heeft overtroffen. Het uitgangspunt is door den minister duidelijk uitgesproken, niet het verbieden van bepaalden arbeid of arbeid in een bepaald milieu, maar ver bod van arbeid voor de gehuwde vrouw als zoo danig, terwille van de bescherming van het gezin. Het is naar zijn zeggen den minister voorts be kend, dat het aantal gehuwde vrouwen, dat in loonarbeid werkt, betrekkelijk gering is, maar bij de huidige nog altijd groote mannen-werkloosheid verdient het ook uit dit oogpunt aanbeveling de gehuwde vrouw te beletten zich op de arbeidsmarkt mede een plaats te veroveren. Ten slotte moet de vrouw leeren inzien, dat door het enkele feit, dat zij een huwelijk aangaat, haar arbeid sterre in ligt in het gezin en dat zij haar recht op betaalden arbeid daarbuiten verliest. Dit gaat zelf s nog iets verder dan de katholieke opvatting omtrent de zgn. plichten van staat der gehuwde vrouw. OAMENGEVAT- beteekent dit dus dat: *3 i. de bescherming van het gezin eischt dat de moeder thuis is, 2. mocht deze reden niet opgaan (bijv, omdat er in het gezin geen kinderen (meerJ te verzorgen zijn, hetgeen het geval is voor ongeveer 25 % van alle gezinnen J, de gehuwde vrouw toch plaats moet maken voor den werkzoekenden man, 3. voor het geval dat motief ook niet van toe passing is (bijv. doordat er van de zijde van den man weinig vraag is naar de betrekking van schoonmaakster in gebouwen), dan nog haar de .arbeid verboden zij omdat de minister ertegen is. Een dergelijke serie van argumenten wordt in onze Nederlandsche litteratuur eens gekenschetst door den slagzin: Barbértje moet hangen". Het is wellicht vruchtbaarder de motiveering van den minister niet verderop,,innerlijke redelijkheid" te onderzoeken, maar het voornaamste argument eruit te lichten en wat nader te bezien. Dit is niet moeilijk, want volgens minister Romme zelf, is het feit, dat de vrouw door beroepsbezigheden wordt verhinderd de gezimbelangen naar behoor e n te behartigen, een sociaal euvel van zoodanige be teekenis, dat hij optreden daartegen van overheids wege volkomen op zijn plaats acht. JLfET is den minister misschien ontgaan, dat, ?*?* de goede vervulling van de gezinstaak een der oudste programpunten van de Nederlandsche vrouwenbeweging is geweest en nog is. Het is dan ook sedert geruimen tijd de wensch van vele voor uitstrevende vrouwen een grondig onderzoek te zien instellen of de beroepsarbeid van de gehuwde vrouw voor- of nadeelen voor het gezin mee brengt. Ik ben ervan overtuigd, dat Zijne Excel lentie de hulp van tal van Nederlandsche vrouwen zou kunnen verkrijgen, indien hij ertoe wilde over gaan de juistheid van zijn uitgangspunt in de werkelijkheid te onderzoeken. Indien de uitkomsten van een dergelijke enqu'te zouden aantoonen, dat naar verhouding de kin deren uit gezinnen waar de moeder werkt, inder daad physiek, op school, geestelijk of moreel ten achter staan bij kinderen uit gezinnen waar de moeder geen beroepsarbeid verricht, dan zou het mij verbazen, indien niet alle vrouwenvereenigingen van Nederland bereid waren maatregelen te beramen om aan de achteruitzetting van deze kin deren een eind te maken. Op het oogenblik ontbreekt echter nog elke aan duiding dat de aantijging van den minister op waarheid berust, ff ij moge bedenken, dat, hoe diep ook zijn verlangen om een getuigenis te geven, ,,getuigen nog niet is bewijzen". In ieder geval zou de minister door het instellen van een voldoend representatief onderzoek naar dit door hem zoo gevreesde maatschappelijke euvel de publieke opinie en in het bizonder de vrouwen beweging een grooten dienst bewijzen door met objectieve voorlichting klaarheid te brengen in een materie, waar tal van vooroordeelen thans vrucht bare discussie vrijwel uitsluiten. Hoe erkentelijk de Nederlandsche vrouwen den minister ook zouden zij n, indien hij tot dit onder zoek zou overgaan, de medewerking aan het tot stand komen van een algemeen arbeidsverbod voor de gehuwde vrouw moet hij niet van haar ver wachten. Daarvoor gaat dit voorontwerp van wet te veel in tegen een nuchtere beschouwing van de economische en sociale wereld om ons heen, waar wij een der gel ij ken reactionairen maatregel niet eens voorgesteld zien in landen als Bulgarije en Oostenrijk. Bovenal druischt dit verbod echter regelrecht in tegen het nationale gevoel voor individueele verantwoordelijkheid en den historischen zin voor vrijheid en rechtvaardigheid, die de Ne derlandsche vrouwen met de meerderheid der Ne derlandsche mannen deelen. W. H. POSTHUMUS-VAN DER GOOT. Letterkundig leven leven, buiten Giacomo Antonini Georgvs Bernanog: Nouvelle Histoi re de Mouchette (Pion edlt.. Parijs) HET zoo juist verschenen Nou velle Histoire de Mouchette brengt ons opnieuw een bewijs dat Georges Bernanos een der meest persoonlijke en der meest begaafde schrijvers is die Frankrijk heden telt. Zoodra men een boek van hem ter hand neemt, is men geboeid door zijn stijl, door de kracht die er van hem uitgaat, door zijn overtuiging die ook daar treft waar men het niet met hem eens is, door zijn absolute zekerheid die iets ruigs en iets echts heeft en onwillekeurig ook bij den tegenstander respekt afdwingt. Georges Bernanos is een katholiek schrijver, maar een katholiek sui generis" zooals vroeger Leon Bloy dat was. Zijn polemisch temperament, dat hij o.a. in dat som bere en indrukwekkende ,,La Grande Peur des Bien-Pensants" heeft uit geleefd, verhindert hem niet een ver teller te zijn die zelfs daar waar hij zich door zijn pathos laat meeslepen, de werkelijkheid sober en treffend weet weer te geven. Sous Ie Soleil de Satan heeft hem ongeveer tien jaren geleden op eenmaal beroemd gemaakt; de eigenaardige wereld waar Bernanos zijn hoofd personen en zijn inspiratie vindt, heef t hij reeds in dezen roman zoo krachtig en op zulk een eigen wijze in het leven geroepen, dat men hem niet meer heeft kunnen vergeten. De hoofdpersonen van Bernanos zijn meestal arme, be scheiden dorpspriesters, die tevergeefs strijden tegen het onrecht, de hard vochtigheid en de misdadige onver schilligheid die zij overal om zich heen zien heersenen. Hun geloof wordt er door geschokt, tusschen den Geest van het Kwade en de Genade woedt in hen een verbitterde strijd, des te moeilijker te voeren of te verduren waar zij geen enkele hulp van buiten ontvangen, geen enkele waardeering in hun dagelijksch leven. Journal d'un Curéde Campagne, de roman waarin Bernanos dezen strijd tusschen het menschelijke en het bovenmenschelijke het sterkst geteekend heeft, is tot heden zijn meester werk gebleven. Nouvelle Histoire de Mouchette behoort schijnbaar tot een andere wereld. Geen priester is hier te vinden, terwijl het woord God niet nmaal wordt genoemd. Maar dat betreft slechts het uiterlijke, de zin van dit sombere, wrange verhaal ligt juist in het feit dat Mouchette leeft in een wereld waar God niet meer bestaat; dat zij, als het Noodlot zich tegen haar richt, geen steun vindt en geen hoop noch om zich heen noch in zichzelve. Weinig geschiedenissen zijn daarom zoo schrijnend en zoo wanhopig als de geschiedenis van Mouchette. Ber nanos weet er bovendien een bijzonder relief aan te geven door de wijze waarop hij het buitengewone, het verschrikkelijke en het meest gewone tezamen verbindt. MOUCHETTE, de eenzelvige, door het leven reeds geharde veertien jarige dochter van een armen daglooner, wordt door een hevige regenbui overvallen, terwijl zij laat in den na middag uit school terugkomt. Om spoediger thuis te komen heeft zij den weg door het bosch gekozen, maar de regen, de wind, de invallende duisternis verwarren haar. Zij verliest den weg, glijdt languit in een kleinen sloot en wordt daar gevonden door Arsène, een jongen, beruchtenstrooper die voort durend de veldwachters achter zich aan heeft. Arsène neemt haar mee naar zijn hut, om haar te beschermen tegen den cycloon, die, naar hij zegt, vreeselijk woedt. Maar hij is dronken, hij weet niet goed meer wat hij zegt of wat hij doet. Hij bekent Mouchette dat hij zoo juist Mathieu, den veld wachter, vermoord heeft en als zij, de eenzame en steeds vertrapte, die hem heimelijk bewondert, hem tracht te troosten, maakt hij plotseling met geweld misbruik van haar. Na dit gebeuren blijft voor Mouchette slechts de dood als uitkomst over. Bernanos, die geen naturalistische trance de vie" heeft willen geven, ontwikkelt echter met een bewonderens waardige psychologische intuïtie den gevoels- en gedachtengang van Mou chette van af het oogenblik dat zij als een gewond dier uit Arsène's hut vlucht tot op het oogenblik waarop zij enkele uren later vrijwillig den dood ingaat. Hij laat zien hoe aan Mouchette, die haar tragisch lot zou hebben kun nen dragen, iedere reden van bestaan langzaam ontnomen wordt. Als zij thuiskomt vindt zij haar zieke moeder stervende, de biecht die haar zou hebben kunnen verlossen wordt hier door onmogelijk. Zij verneemt later dat zoowel de cycloon als de moord op den veldwachter verzinsels zijn van des dronkemans verbeelding en zij realiseert zoo dat zij het slachtoffer is geweest niet van een man, maar van een droom", dat er niets bijzonders gebeurd is gedurende den nacht, maar dat zij alleen op een zinlooze wijze dupe is geworden van een onbewusten dronkaard. Mouchette voelt zoo dat zij volkomen overbodig is en dat haar leven zinloos is, dit is het dat haar tenslotte den dood in drijft: de hopelooze eenzaam heid van een mensch die buiten God leeft en de volkomen nutteloosheid van het leven gepeild heeft. Het proza van Bernanos, kleurig, gespierd, steeds aangepast aan den gang van het verhaal, verhoogt nog de waarde van dit boek. Bernanos, wiens buitengewone begaafdheid door vriend en tegenstander erkend wordt, kan heden met en naast Mauriac als de beste katholieke schrijver van Frankrijk worden beschouwd, een schrijver van Europeesche beteekenis. Een sterk lyrisch talent RAYMOND BRULEZ Bert de Corte: Germinal, (?Uilen spiegel", Hoogstraten) SINDS jaren heeft zich in de Vlaamsche poëzie geen zoo opmerkelijk debuut voorgedaan als dit van Bert de Corte. Bij het ver schijnen van zijn eerste gedicht in het tijdschrift Forum werd de naam van Rimbaud opgeworpen. Deze on middellijke beïnvloeding geeft onze jonge Vlaamsche dichter trouwens toe; maar deze, zijn eerste verzenbundel, bewijst dat hij thans met eigen krach ten boven deze leerschool is uitgegroeid. Als alle teekens niet bedriegen is hier een personaliteit zich aan het ontwik kelen, die wellicht eens met die van een Karel van de Woestijne zal kunnen worden vergeleken. Wij aarzelen dan ook niet de begroeting te herhalen, waarmede deze laatste destijds door Pol de Mont verwelkomd werd: ,,Tu Marcellus eris !...." Zooals ook het geval was bij den dichter van Eros en Adonis", blijkt het nogmaals dat een diepe, sensualistische aanleg de vruchtbaarste groeibodem is voor een sterk lyrisch talent. Bij Bert de Corte uit deze lyrische levensdrang zich in een rijke symboliek, die niet alleen ,,stout", maar soms ook wel heel ondeugend wordt, daar waar, zooals in zijn ,,Liedje voor Iris", een bepaalde liefdesbetuiging bezongen wordt, waarvoor sexologen liefst maar een latijnsche terminologie gebruiken. I s dit speelsch en luchthartig vers, dat den achttiende-eeuwschen abbéVoisenon stellig een glimlach zou ontlokt hebben, spijts zijn dubbelzinnigheid, duidelijk genoeg, hetzelfde kan niet steeds be weerd worden van de grootere gedichten als Dode Vuren", Zwanger Schip", Arion," waarvan de ideëele inhoud soms haast verstikt geraakt onder den last eener overrijke plastiek. Wij kunnen onze reserve niet beter formu leeren dan met een vers van den dichter zelve: Gij mint de rijmen van de regens die me rouwen...." Uit de allitereerende klankengolven van een woelige, visionnaire fantasie wordt niet de enkelvoudige, onberispe lijke gestalte van Aphrodite geboren, maar wel een héele drom onrustige Meerminnen en Tritonen, die even opduiken en even snel verdwijnen. Maar dat Bert de Corte's Sturm und Drang ook eens zal bezinken tot een . serene klassieke kunst bewijzen reeds enkele volmaakte verzen, zooals deze verrukkelijk aanminnige evocatie van Het wit en wankel kind weemoedig als de meeuwen...." UITEN DEN TIJD H. Marsman Albreoht Schaeffer: Cara (Rütten und Loening, Potsdam) ALBRECHT Schaeffer, voortgekomen uit de sfeer van Stefan George n Hugo von Hofmannsthal, heeft pas na den wereldoorlog werk gepubliceerd, dat in de mate en omvang die het verdiende, aandacht en weerklank vond en dat hem een eerste plaats liet innemen onder de Duitsche prozaïsten. Vooral zijn Helianth", en daarvan met name, zoo niet uitsluitend, het eerste deel is een rijke en breede schildering geworden ook van intellectueel leven, in langzaam, sterk, waarlijk superieur proza, een majestueus gobelin, in donkere, verzadigde kleuren. De groepeering der menschen, het beschrij ven hunner stemmingen, de visie op de natuur, dit alles verraadt een uiterst bekwaam prozaïst. De waarde van dit boek als roman is zeker minder. Schaeffer vermag slechts zelden een bevredigende oplossing te vinden voor de psychologische situaties die hij in het leven riep en schrikt dan voor geen drakerigheid terug om tot een einde te komen. Men excuseert dit veelal met een beroep op de barokke natuur van zijn kunstenaarschap, doch het ligt juist in het wezen van den barok om uit een schijnbaren wirwar van verhoudingen, lijnen en massaliteiten een desnoods labiel, maar grandioos evenwicht te scheppen, dus dit excuus gaat' niet op. De onafwijsbare associatie met een gobelin, door den Helianth" bij zeer uiteenloopende lezers ge wekt, wijst er reeds op, dat de figuren en hun ver houdingen onmiddellijk ten volle en als een voldongen heden gegeven zijn, zoodat het element tijd, en de ontwikkeling binnen dien tijd, die Schaeffer in zijn kapittel-opschriften" hoogst nauwkeurig aanduidt, vrijwel niet tot zijn recht komt, en mede de mislukking bepaalt, die wij hierboven hebben genoemd. Zijn vrouwenfiguren vooral, oer-duitsch, statisch-schrijdend, verdienen bijzondere vermelding. Slechts enkelen hunner zijn scherp omlijnd eigen lijk verkreeg in den Helianth" alleen een oude tante, een bijfiguur, in een kort bestek een volmaakt eigen, onverwisselbaar silhouet doch allen omhult een persoonlijke, suggestieve, dikwijls ongemotiveerd-mysterieuse atmosfeer. De auteur stelt verschillende zijner vrouwelijke personnages voor als verheven, superieure wezens, doch realiseert die suggestie te zelden door hun woorden en hun gedrag. OOK Cara" heeft op een lager plan dezelfde qualiteiten en fouten. Cara beschrijft haar man in een brief hun beider leven en huwelijk, die ook hem uiteraard in vele feiten en reacties be kend moeten zijn. Deze vorm zou alleen gerecht vaardigd zijn, wanneer zij hem een geheel verborgen leven vertelde, dat hem, door wat dan ook, was ontgaan. Dit is slechts zoo miniem het geval, dat deze opzet er niet door gedekt wordt. Hoogstens kan men zeggen dat Cara haar man krenkend duide lijk maakt hoe traag, onzeker en secundair hij is en wellicht heeft zij hierbij de verborgen bedoeling hem onafhankelijker te maken en hem te brengen tot een eigen initiatief. Dit zou dan in zooverre bereikt zijn, toen de man in 1914, tegen Cara's uit drukkelijk pacifistische overtuiging in, vrijwillig dienst nam. Terwijl hij in het veld is, krijgt zij van een ander zeer terloops optredend, zeer toevallig, zou men zeggen, hoewel Schaeffer vooral de onverantwoord* raadselachtige toevallen in zijn werk gaarne de sug gestie van voorbeschiktheid" meegeeft?een kind. De verwijdering, hierdoor ontstaan, wordt over wonnen en hun huwelijk eindigt harmonisch. De natuur is als steeds uitstekend beschreven; de com positie en de opzet, de psychologie schiet tekort; vooral daar waar Schaeffer door uiterlijkheden (hou dingen, standen, soms onvoorstelbaar, en meer houding dan reactie inderdaad) innerlijketoestanden aanduidt, wordt hij dikwijls grotesk. Toch heeft dit boek, en niet alleen in zijn schriftuur, duidelijke qualiteiten; het wordt gedragen door een onder stroom, die den prozist van zuiver gehalte verraadt. LEYSIN ZWITSERLAND (HOOGTE: iaeo-i4ao m) BEHANDELING VAN ELKEN VORM | VAN TUBERCULOSE | INUCHTIGEN: STÉDE DÉVÊLOPPEMENT. LEYSIN FAO. 10 N CROINE N» ma PAG. M DE GROENE No.3158

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl