De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 18 december pagina 9

18 december 1937 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

r Pool onaise I^8^B^^^ ^^R ?3* /^ A EDUARD VETERMAN IK heb spleen, al dagen lang. Er giert een koude mistral om mijn huis, rammelt aan de luiken die angstig piepen. Van den azuren hemel is niets te zien; een dik, gedeukt, violetgrijs gordijn hangt over de zee en de bergen, slokt den horizon op en de toppen. Af en toe scheurt er een flard van het gordijn omlaag, en klettert in pijperégen neer. Als over eenige dagen het mooie weer terug komt, zullen de alpentoppen een sneeuwhoed dragen, als een besuikerd kerstbrood. Sneeuw aan de Middellandsche Zee, dat is zoo'n onwaarschijnlijk gezicht; bijna een fata morgana. En tóch heb ik spleen, al knappert het vuur in den haard. Het is hier heusch niet ongezellig. Nu en dan bijt de vlam in een harsader van de cypresseblokken, en knettert een mitrailleurvuur los van kleine, blauwe tongen. In andere omstan digheden zou dat poëtisch zijn. Nu is het melancholiek. Een eeuw geleden was spleen een modekwaal. Het stond chic. Alleen burgerlijke menschen hadden geen spleen, zooals werkvrouwen en bankiers. Kunstenaars waren er groot in. Zij maakten elkander het leven zuur en schreven daar dan boeken over. Of ze namen deel aan vrijheidsoorlogen, met de bedoeling een heldendood te vinden. Meestal stierven ze dan aan griep. Nu is spleen uit de mode, al lang. Het staat thans elegant krachtig en energiek te doen, bijvoor beeld in een badbroekje op den tocht te gaan staan. En toch is spleen niet verdwenen uit de wereld. Hier en daar ligt hij opgerold in een gemoed, als een slapende adder, en zijn adem vergiftigt ons. We vinden het leven moeilijk en de men schen slecht, behalve de critici. We lezen voor de vijftiende maal ,,Faust" en ontdekken dat Goethe uitsluitend citaten schreef voor de titel bladen van andere schrijvers. We verlangen een wandeling in 't veld te maken, maar het veld is modderig en we vatten kou. We begeeren dan thuis gezellig te gaan zitten lezen, maar thuis is er visite van een verarmde barones met drie kinderen die alles stuk maken en over keizerin Eugénie praten de barones bedoel ik. Ten slotte vluchten we in een hoekje met een ge smokkelde kruik van dien braven heer Hulstkamp en gaan ons heerlijk vervelen met een stupide kruiswoordraadsel, vol rivieren uit Brazilië. Tot we struikelen over een woord van vier letters, dat horizon taal gelezen een plaats voorstelt waar de aarde niet draait... Mijn blik dwaalt naar de oude globe op m'n boekerij, geel van ouderdom en vergissingen. Ik rek me uit, en draai voorzichtig. Men moet tegenwoordig oppassen met aardbollen. Vier letters? Waar de aarde niet draait? De pool.. Ik schuif naar m'n boekenkast. Het is lang geleden dat ik de globe heb bekeken. De kruik blijft teleurgesteld in 'n hoekje achter. De puzzle dwarrelt op den grond. De eenige plaats waar de aarde niet draait? Interessant. Wannesr ik op de pool ga zitten, precies midden-in als op 't vroolijke rad van een kermis. Nee, dan draai ik natuurlijk wel. Er is slechts een meetkundige plaats die niet draait. Ik ben geen meetkundige plaats. Maar ik draai langzaam, langzaam. Aan den evenaar vlieg ik met een snelheid van 463 nieter per seconde. Daarboven, aan de pool geprikt, haal ik nauwelijks 5 centimeter per uur. Voor den evenaarsmensch raast de dag millioenen malen zoo snel voorbij als voor den eenzame op de pool. En toch is het dezelfde dag. Wie zal mij uit deze puzzle helpen ? Einstein misschien ? Er zit iets fascineerends in die spelbrekerij met alle regels. We lezen telkens en telkens van menschen die worden aangezogen door dit magische punt. We zien ze in de krant, met on-elegante pelzen, allerlei lieden omhelzend. Ze gaan gladgeschoren weg, en komen als Sinterklazen terug. Die teruggang moet verschrikkelijk zijn. Want op dt- heenreis drijft de motor van 't geheimzinnige verlangen door allen tegenslag heen. Maar aan het be reikte doel draait de wind, en begint het heimwee naar huis te knagen. En voor een troebel gemoed zijn de hindernissen altijd twee maal zoo groot. Om dien terugtocht zou ik niet durven meegaan. Wel als ik er kon blijven. In een comfortabele ijsgrot. Met of zonder spleen. ,,De kluizenaar van de noordpool".... geen kwade titel voor een novelle ! Het schrijversinstinct steekt z'n ooren op. De vulpen, die als een struisvo'gel met den kop in 'thoudertje staat, begint te kwispelen; M'n schrijfmachine spint als een poes. Een novelle van de pool? Ik duik in een oude kist, waarin boeken bestuiven die nooit meer worden ingezien. Sommige zijn niet opengesneden: onhandige geschenken van voorbije jaardage n. Maar daar moeten verhalen bij zijn van heel oude poolvaarders ook van latere als Andrée, Amundsen, Mikkelsen, Peary.... De barones is weg. De kinderen hebben een ruïne van scherven achtergelaten. De heer Hulstkamp is leeg. Sneeuw dwarrelt om mij heen en ik glijd uit op het onafzienbare poolijs. Vroeger moet het hier tropisch warm zijn geweest. In den bodem moet steenkool zitten; misschien wel diamant. Ik lees, zooals ik vroeger Jules Verne las, met een rood hoofd, nagelbijtend..'.. Honger en een zaamheid Giftige hondenlever.... Ranzige beren-rollade.... beschuit van teakhout.... en al die ellende .geleden in elegant poolvössenbont waar een Hollywoodsche ster van zou bezwijmen. Het is een heroïsche stof van romantischen moed, van kinderlijk idealisme. Dit is een wereld waarin de zielen, als kleeren, binnenstebuiten worden gekeerd. De ware helden openen een inner lijk vol zuiverheid en noblesse. De ijdelen vouwen een ziel vaneen van dierlijk weefsel. De conferentie-paladijn ontpopt zich als een kannibaal. De simpele tim merman blijkt een heros te zijn, waarbij Victor Hugo zich de handen zou wrijven. Doch de schrijver, die roeren gaat in een maagdelijke stof, weet niet waar zijn speurblik uitkomt. Want niet alleen de dingen die hij vindt zijn boeiend, maar ookhuntegendeelen. En terwijl ik lees van Eskimo's en erwtensoep-in-blik doemt het beeld op van een thuisblijver, zooals ik zelf; een, die niet zijn hachje kan inzetten voor het witte mysterie. Een, die in den tredmolen van iederen-dag zit vastgesnoerd, en wiens verlangen vruchteloos tracht uit te breken. Misschien drijft zijn blik door de vervuilde ruiten van een fabriek; misschien slaan zij zich krom op het matglas van een suffig kantoor. Hij droomt van onbekende wijdten, en weet dat hij niet verder komt dan Rotterdam. Hij brandt dubbel vurig van heimwee, omdat zijn geestdrift niet in evenwicht wordt ge houden door een kille werkelijkheid. Een krantenartikel brengt hem naar Alaska, zonder dat hij de fondsen bijeen hoeft te bedelen. Hij vliegt, voor het naar-bed-gaan, over Franz-Josephs-land met de aeroplaan die hij op den achter kant van een enveloppe ontwierp. Misschien zijn er triester redenen van zijn thuis blijven: een labiele gezondheid of dierbare banden die het leven tot een voortdurenden twijfel maken van doen en nietdoen. En hoe stelliger hij kleeft in de kleine arena van zijn dagelijksche carrousel, hoe heller zijn opgezweepte begeerte de voorstelling opkleurt van wat hij had zullen doen els.... Had willen doen.... als.... Het landschap voor mijn novelle wordt grooter. Witte heuvels golven weg, achter elkander. Ik kneed en knijp de klei van mijn thuisblijver, tot een persoon lijke vorm begint door te komen. En dan opeens besef ik, dat ik niets heb gewrocht. Dat ik slechts opdiepte uit een herinnering. Dat mijn thuis blijver kant en klaar voor mij staat, als in een automatique. Hij heet Petrus Plancius. SOMMIGE menschen worden aan de vergetel heid ontrukt om redenen die niets te maken hebben met hun verdiensten. Wie zou nog den ken aan baron Hop, als er geen hopjes waren? Of aan pater Brugman, wanneer er geen praatgrage buurvrouwen bestonden? Plancius' naam is voor de Amsterdammers bewaard ge bleven, omdat een melkinrichting zich sierde met zijn naam. Mijn arme poolheld, die de pool nooit zag, en zijn leven sleet in de schaduw van de Oudezijdskapel! Die zijn ontdekkingsreizen deed achter zijn schrijftafel, terwijl zijn zilverstift gleed over de blanke kaartnetten, die hij van den vereerden Mercator geërfd had ! Plancius was de thuisblijver onder de veroveraars van het poolsche werelddeel. Een kleine man, met een hoogen rug, die uitstulpte onder het bont van zijn dominé's tabbaard. Een man met droomerige oogen, die konden opvonken tot k len vuur. Een man met de scherpte en de hardnekkigheid, die een liefderijke natuur den lichamelijk misdeelden als schadeloosstelling biedt. De grootsche, woelige tijd dat banbliksems en verweer zich kruisten tusschen Rome en Wittenberg, had van dezen vurigen man een prediker gemaakt. De inquisitie gleed arglistig door het land. Men hoorde haar schuifelen in de blaren. Het rheumatische tijdsgewricht kraakte en kreunde. Het was niet alleen Alva's tiende penning waartegen belastingschuwe Hollanders in opstand kwamen. Uit de neveldrommen van middeleeuwsche massa-menschen was het individu ontwaakt. Het individu vocht voor zijn zelfstandigheid, en zocht ruimte buiten een kleine wereld, die met Chineesche muren van dogma en traditie was om heind. Nieuwe wegen in letterlijken en geestelijken zin. De blik was naar den horizon gericht; het verlangen dreef naar de landen daarachter. Geestelijke en materieele ruirntezucht waren de aspolen waarom het ideeënleven van den zestiend'eeuwschen intellectueel draaide. Daarom is Plancius' dubbel-leven van predikant en geograaf geen zonderlinge combinatie, maar een meetkundig complement. Hij bracht zijn nieuwe licht over den geest en over de aarde. De aarde, die geen legendarische Hnze meer was, gesteund door reuzen of olifanten, doch herkend als een globe, dienstwillig zwevende rondom de zon. Hij zamelde onnoemelijk veel gegevens van reizigers en zeevaarders, en gaf zijn voortref felijke kaartenboeken uit. Welk een intelligente critiek was er noodig om koren en kaf te scheiden in die dagen, met hun primitieve middelen en kinderlijkgefantaseerde berichten! Maar Plancius beheerschte zijn stof. Hij doceerde ze van zijn kansel in de Oudezijdskapel. Hij leerde er zeelieden den weg op wateren die hij nimmer had gezien. Op zijn zwarte bord contourde hij den oceaan. Hij trok, van Amsterdam naar China, de lijn over de Noordpool. Aan zijn werktafel reisde de kleine, gebogen man. Aan zijn werktafel was hij de ontdekker van Spitsbergen, dat De Rijp voor hem vond. En toch kon zijn brandend verlangen naar de verte hem niet afbrengen van zijn andere taak, die een plicht was van geestelijke orde. De Thuisblijver offerde zijn evocatie op aan zijn plicht. Het is de diepste tragiek, wanneer leven en roeping niet samenvallen, maar die tragiek wordt heroïsch wanneer desondanks n leven n roeping in het teeken worden geheven van een groote fdee DE roman van den Thuisblijver is een boek van enkele woorden. Op de hoogte van de Ideeënwereld valt het loof der fraaie letteren af. De Ideeën leven op de bergtoppen, zonder groen en zonder bloemen. Ik zie ze thans uit mijn venster, de toppen. De grijze hemel is gescheurd, en de flarden drijven weg. Witbesneeuwd steken de pieken af tegen het diepe blauw. Wit en eenzaam. PAG. 17 PE GROENE N o. 3159 ?k»t -«* M '*"**- " """? "^*-«

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl