De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 25 december pagina 5

25 december 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

l t Waakzaamheid Letterkundig leven w! te< S'' J» Japan en de Chineesche beschaving NIET het minste van Japans roemrijke wapen feiten is het vernietigen of bezetten van verscheidene centra der Chineesche cultuur. De Nan-k'ai universiteit te Tientsin was de eerste die het moest ontgelden: eerst door vliegtuigen gebombardeerd, werd zij vervolgens met olie overgoten en den volgenden dag geheel in brand geschoten. Daarop volgden vele instellingen van middelbaar en hooger onderwijs te Sjanghai, en in Nanking en Canton richtten vliegtuigbommen groote schade aan in de universiteitsgebouwen. De overige universiteiten en Colleges" in Noord-China zijn door de Japanners bezet; daaronder ook de Nationale Universiteit van Peiping, die in velerlei opzicht het hart is van het Chineesche intellectueele leven. Daarmede is het geheele Chineesche hooger onderwijs lam geslagen. De docenten zijn uit het bezette gebied gevlucht; velen van hen stonden zeker op de zwarte lijst, en voor de, in meerderheid sterk 'nationalistische, studenten is het totaal onmogelijk hun studiën onder Japansch toezicht voort te zetten, zelfs al zouden de instellingen worden heropend. Het getal der daardoor getroffenen wordt geschat op 20 tot 30.000. Zeker zijn dit niet allen studenten in onze nogal enge Nederlandsche beteekenis van het woord. Hot omvat een goed aantal leerlingen van m'idflbare scholen en de meerderheid der studenten biuUctren aan een College" in den Amerikaanschen zin van het woord, niet verder gaande dan ongeveer ons candidaats; er zijn er echter ook, vooral in de philologisch-historische, juridische-economische vakken, wier opleiding met een doctorale studie zou kunnen worden vergeleken. MET een open oog voor de noodzakelijkheid maatregelen te treffen tot voortzetting van het hooger onderwijs, tracht men nu in de hoofdstad der provincie Hoenan, Tsj'angsja, ver van het oorlogsterrein gelegen, een tijdelijk universitair centrum in te richten. Dit kost geld, hoe eenvoudig men het ook aanpakt. Aan alles heeft men gebrek: boeken, huisvesting, kleeding, voedsel. Wie hierheen zijn gevlucht hebben vaak alles verloren; de nieuwe omgeving noodzaakt hen tot het maken van groote kosten. Chineesche studenten zijn in den regel zeer arm en gewend in op het terrein der Universiteiten gelegen studentenhuizen te wonen, waar zij tegen .Teer lage prijzen maaltijden kunnen krijgen. Dit alles moet opnieuw worden georganiseerd, terwijl de universiteiten haar bezittingen verloren hebben. Een internationale steunactie is hiervoor georgani seerd, die hier te lande onder verantwoordelijkheid staat van de International Student Service, gevestigd te Leiden. Waarom is het zoo urgent dat het hooger onder wijs voortgang hebfoe in China? Omdat China's toekomst voor een groot deel afhangt van de nu studeerende jeugd. Het land bevindt zich midden in een uiterst critieken, cultureelen overgangstijd. Er is behoefte aan deskundigen op elk gebied. Door de moderne techniek overvallen voor het er geestelijk rijp voor was, was China met koortsachtige haast bezig dien achterstand in téhalen. Voortgezette studie geschiedde nog vaak in het buitenland, doch de grondslagen werden in China zelf gelegd. Voor de hervorming van het geheele bestuursapparaat, van het rechtswezen, het onderwijs, den landbouw, de industrie, de middelen van verkeer, heeft men menschen noodig die met de westersche weten schappen vertrouwd zijn. De overgang waarvoor wij driehonderd jaren hebben gehad, moet in China in n menschenleven worden volbracht. Daarnevens echter is noodig een geestelijke hér-oriëntatie: een nieuwe studie der oude cultuur, getoetst aan het moderne leven, om daaruit te redden wat voor onzen tijd nog waarde heeft, en niet slaafsche navolgers Aan onze Indische abonné's Onzen abonné's in Indi verzoeken wij in hun eigen belang zeer dringend, het abonnementsgeld voor 1938 reeds nu over te maken. Dit in verband met de zér hooge incassokosten -T?.' Prof. Dr. J. J. L. I)uyvendak te worden van het Westen. Uitnemend werk werd op dit gebied gedaan. Ernstige studie werd gemaakt van de Chineesche geschiedenis om na te speuren wat de drijvende krachten zijn geweest, die het mogelijk hebben gemaakt, dat China zooveel eeuwen lang een ongebroken cultuur heeft kunnen bewaren. Sterk ook was de laatste jaren het besef levend geworden, dat men ook bij al de noodzakelijke hervormingen kennis van het oude niet kon missen, omdat men anders bij zijn hervormingspogingen immers groot gevaar liep, mis te tasten in het essentieëele. Zelfs een schijnbaar zuiver technisch werk als rivierverbetering kan men niet uitvoeren zonder grondige kennis der oude boeken, waarin in détail de wisselvallige rivierloopen worden be schreven. EEN dubbele taak derhalve: die van uitdragen der westersche technische en wetenschappelijke kennis en die van aanpassing en voortzetting der oude cultuur, was die der universiteiten. Een derde taak was bovendien op haar schouders gevallen; die namelijk van draagsters te zijn van de nationalis tische gedachte. Dit was begrijpelijk. Wakker geschud door de politieke gebeurtenissen van de laatste decenniën, leeft het nationale bewustzijn vooral sterk, bij de jeugd. Dikwijls heeft zij daaraan op onberaden wijze uiting gegeven door demonstraties, daar waar zij beter had gedaan aan de studie te blijven. In een land, dat zulke lotgevallen te beurt valt als China, is het echter onvermijdelijk dat ook de studeerende jeugd er in betrokken wordt en dat de universiteiten actief deelnemen aan wat het land beroert. Even onvermijdelijk was het, dat zeer veel van die actie in de laatste twintig jaar zich moest keeren tegen Japan. De Japanners beschouwen daarom de universiteiten als de haarden van het geestelijk verzet tegen hun overheersching. Zij zullen zeker alles doen wat in hun vermogen is om ze te ver' nietigen. Indien de universiteiten in het onafhan kelijk" geworden Noord-China weer zullen worden heropend, zullen de leerstoelen bezet zijn door mannen die zich buigen voor den overheerscher, en den studenten, die wellicht uit overwegingen van louter practischen aard geen andere keus zullen hebben dan het bezoeken van die universiteiten, zal men trachten bewondering voor Japan in te stampen. Het staat te bezien of dit mogelijk zal wezen. Het is n ding, politici en generaals te vinden, die uit eigen belang den veroveraar willen dienen; een ander ding is het, de studeerende Chineesche jeugd haar gevoel van eigenwaarde te doen opgeven. Men haat en veracht de Japanners, en de huidige oorlog zal dien haat zeer diep hebben gemaakt. De verachting is die van het oude cultuur volk tegenover de dwergbarbaren", die, eerst bij China te leer gegaan, later hun ziel aan de westersche techniek hebben verkocht en nu, met geleende middelen, een terreur uitoefenen. Vroegere veroveraars, zooals de Mandsjoes, hebben met de Chineesche literaten reeds veel moeite gehad. Zij hebben alles gedaan om hen voor zich te winnen. Zij lieten de Chineesche staats instellingen grootendeels ongemoeid, en ondernamen groote werken ter bevordering der Chineesche cultuur. Slechts wanneer Japan begrijpt, dat China alleen door Chineezen kan worden bestuurd, en den Chineeschen eigen aard respecteert, is er op den duur toenadering mogelijk. Maar de ervaring in dit opzicht in Korea opgedaan stemt niet hoopvol. Vroegere veroveraars zijn op den duur door de hoogere Chineesche cultuur opgezogen, en men hoort soms de verwachting uitspreken dat dit ook wel met de Japanners zal geschieden. Maar de Japanners, sterk verschanst op hun eigen eiland, met een beschaving die althans in technisch opzicht hooger is dan de Chineesche, zijn daarvoor beveiligd. De Chineesche cultuur, door den modernen tijd van haar wortels losgeslagen, heeft ook een veel minder sterk aantrekkende kracht dan vroeger. Wel bezit zij nog in hooge mate die eigenaardige, koppige, lijdzame onbewegelijkheid, die een opmerker eens deed schrijven dat, zooals men met oneindig veel moeite een blok graniet kan omwentelen om te bespeuren dat de onderkant precies gelijk is aan den bovenkant, zoo ook alle pogingen tot hervor ming van den Chinees geen blijvend resultaat hebben. Dit staat vast: China was op den goeden weg naar eenheid en noodzakelijke hervorming. Daaraan heeft Japan onherstelbare schade toegebracht. Wat, buiten het bezette gebied, van een onafhan kelijk China zal overblijven, is een wrokkend China. Militairisme zal ook daarvan -het doel worden om revanche te kunnen nemen, en zoo zal in Oost-Azië, deels in dienst gesteld van de Japansche oorlogs machine, deels zinnend op weerwraak, voor generaties alle werkelijk beschavingswerk on mogelijk zijn. Men kan niet zeggen dat het een vroolijk toekomstbeeld is. ACHTER MASKERS EN ROOK Dr. MElVXO. TER BRAAK Een antwoord OP mijn artikel in dit blad van 4 December j.l. over de verhouding tusschen,, Eenheid door Democratie" en het Comitévan Waakzaam heid heeft het orgaan van E.d.D. gereageerd door zich achter de autoriteiten van de Middelburgsche Courant" te verschuilen en verder (zooals dat ge woonlijk gaat, wanneer men verdachtmakingen niet kan bewijzen) een nietszeggend praatje in plaats van argumenten te geven. Soit; dit zou mij de moeite besparen op de quaestie door te gaan, wanneer het zelfde oorgaan niet een week vroeger (dus op den zelfden dag, dat mijn artikel in De Groene verscheen) met een nieuwe onthulling" ware gekomen. Prof. Pos, voorzitter van het Comitévan Waakzaamheid, heeft n.l. aan het Volksdagblad" een interview toe gestaan, waarin hij de overigens bekende opvattin gen van het Comitéover zijn doelstelling uiteen zette. Dit geeft het orgaan van E.d.D. aanleiding om het Volksdagblad" te qualificeeren als de spreek trompet der Waakzamen". Bij deze belachelijke en misleidende phrase behooren natuurlijk nog eenige andere phrasen: het masker valt"; de rook is op getrokken"; voor iedereen zijn de figuren thans duidelijk zichtbaar", etc. Men lette op de logische consequenties van deze redeneering; want waarom zouden die tot voor kort nog zoo listig geachte man telorganisatoren" nu plotseling hun masker laten vallen? Om zichzelf te kijk te zetten als echte" communisten? Of om E.d.D. een, pleizier te doen? Ik had tot dusverre altijd gedacht, dat mantelorga nisaties in het duister wroetten, en zónder mantel (subs. masker) in hun hemd stonden.... In zijn ijver om het Comitépolitiek verdacht te maken of politiek onnoozel te verklaren heeft het PAS 8 DE GROENE blad dus zijn doel weer precies voorbijgeschoten. Men zou er zeker over kunnen discussieeren, of prof. Pos tactisch handelde, door in zijn functie van voor zitter van een organisatie, die aan verdachtmakin gen blootstaat, een interview toe te staan aan een communistische krant; ik voor mij zou het niet gedaan hebben, omdat ik gaarne zelfs den schijn vermijd van iets uitstaande te hebben met de Volks front-acrobaten uit de school van Stalin. Men kan echter ook een andere redeneering volgen, en den interviewer, wie hij ook zijn moge, beschouwen als een persoon, die meeningén registreert van anderen en wiens eigen overtuigingen er dus niet toe doen, zoolang hij waarheidsgetrouw registreert; en boven dien was het bewuste interview van prof. Pos er n uit een reeks van vraaggesprekken van het Volks dagblad" met links georiënteerde intellectueelen, waaronder reeds compareerden prof. dr. P. H. van Moerkerken, Jan Sluyters, dr. Garmt Stuiveling (voorzitter van het kunstenaarscentrum voor Gees telijke Weerbaarheid) en.... Anton van Duinker ken ! Zijn deze heeren voor het orgaan van E. d. D; nu plotseling ook communisten met afgerukte mas kers en opgetrokken rook? Men kan uit dit tweede voorbeeld van verdacht making, dat ik gedwongen ben recht te zetten, nog maals opmaken, hoezeer de rol van duivelbanner de geesten kan verblinden; dat een integere per soonlijkheid, die alom bekend staat als een humanis tisch geleerde, aldus weer klakkeloos als communist gedoodverfd wordt, schijnt het orgaan van E. d. D. niet te interesseeren. Men zal mij ten goede houden dat deze onthulling" het laatste argument" is van dit gehalte, waar ik op in ga. w l HENRIETTE ROLAND HOLST H* Marsman Dr. K. F. Proost: Henriëtte ItolanüHolst in haar MtrIJd om gemccnwhup (Van Logtium Slateruw, Arnhem) IK geloof, dat Proost zich vrijwel de moeilijkste taak heeft gesteld, die men als schrijver op zich kan nemen: het schrijven van een biografisch essay, waarbij men bovendien nog vooral de bespro ken figuur zelf laat spreken en zich onthoudt van critiek. Sterker kan men zich bezwaarlijk binden, en eigenlijk is binden nog een zwak woord voor zooveel onderwerping en bescheidenheid. Hij heeft Henriëtte Roland Holst vooral willen schetsen als socialiste, als de strijdster voor het proletariaat, als de strijdster voor een gelukkiger samenleving". Maar daarnaast moest hij haar wetenschappelijk werk bespreken, en zelfs haar poëzie: ,,wat in haar strijd niet naar voren kwam, in haar wetenschap pelijke studies geen plaats kon krijgen, openbaart zij in haar dichtwerken" gelijk een economische huisvrouw zegt: wat te slecht is voor de huis kamer en te goed voor de keuken, kan nog heel goed mede voor de logeerkamer". Ik moet bekennen, dat alles in mij zich tegen een dergelijke zienswijze verzet zelfs als ik toegeef, dat Henriëtte Roland Holst noch in den unieken, noch, zelfs in den centralen zin van het woord dichteres is. Maar reeds in die kwestie schuilt voor een dichter een levens probleem. Iets van dit vraagstuk heeft Proost gelukkig gezien; het is voor ondichterlijke naturen het eeuwige struikelblok als zij tegenover kunste naars staan en het is voor een kunstenaar vrijwel ondoenlijk dit een niet-kunstenaar duidelijk te maken. Maar de meening: voor ons zal haar dichtwerk veeleer illustratie zijn van haar strijd en van de ontwikkeling harer denkwijze" is toch ongetwijfeld, in een zoo eerbiedige beschouwing, een weinig respectueus, en voor de grootste Holland sche dichteres, voor de kunst berhaupt beleedigend minimum. Onmiddellijk daarop in zijn inleiding zegt de schrijver: Natuurlijk is haar dichterschap niet los te maken van haar dagelijkschen strijd en van haar denkwijze, ook bij deze beide voelen wij vaak het dichterlijke. Het is de dichteres in haar die menschen en dingen idealiseert en uittilt boven de gewone werkelijkheid, die haar liefde zoo groot maakt, dat wat zij omvangt, omhoog gedragen wordt in haar subjectieve visie". Hoezeer dit de op vatting is van den leek, die de functie der dichtkunst denkt te begrijpen, hier blijkt Proost althans een andere notie daarvan te hebben dan in het hier boven geïncrimineerde citaat maar uit de tegen spraak blijkt dat hij zich de werkelijke verhouding der factoren in de vrouw waarover hij schrijft, niet duidelijk bewust is geweest, en alleen met een klaar, volledig en genuanceerd, psychologisch begrepen en in de verbeelding gesynthetiseerd portret voor oogen had hij zijn uiterst moeilijke taak goed kunnen volbrengen. Hij schrijft met volledige kennis van zaken óver de phasen die H. R. H. als socialiste heeft doorgemaakt, hij begrijpt haar denkbeelden, de verschuivingen daartusschen, den innerlijken en uiterlijken- strijd, hij beheerscht het geheele mate riaal, noodig om het boek, dat men over deze vrouw zou willen lezen, te schrijven, maar, als men niets mér van haar wist, als men haar verzen niet kende, als men de vier portretten niet had, die dit boek illustreeren, zou men eenvoudig niet weten in welk wezen alles wat Proost hier beschrijft, heeft plaats gehad. De grondslag voor ieder biografisch essay dient een beeld te zijn van de besproken persoonlijkheid, anders hangt alles in de lucht en is, met kleine feitelijke wijzigingen, ook toepasselijk op andere figuren. Deze vervangbaarheid maakt de lectuur van dit boek tot een teleurstelling. Het levert bouwstof, maar het werk, dat over Henriëtte Roland Holst geschreven moet worden, is er nog niet. DE beschouwing van Proost werpt voor de zooveelste maal de vraag op naar de ook sociale beteekenis der (dicht)kunst. De aestheten hebben de neiging die te ontkennen en het leven van een schrijver te zeer als iets van secundair belang te zien; de anderen, wien het vuur der dichtkunst nooit door merg en been is gegaan, zien het dichtwerk als illustratie". Daar in de beschouwing van Proost het laatste standpunt verdedigd wordt, hier alleen over deze vergissing nog een enkel woord. Ik betwijfel, of de bezieling die H. R. H. heeft gewekt meer van haar leven, haar persoon lijke aanwezigheid, haar spreken, haar brochures, haar Wetenschappelijk werk is uitgegaan dan van t ' haar dichtkunst, maar in ieder geval, alles wat niet haar poëzie is, werkt slechts zoolang zij leeft; het verzwakt en vergaat enkele jaren, enkele tientallen jaren na haar dood; haar gedichten daarentegen zijn over achthonderd jaar nog een onmiddellijke bron van bezieling. Haar brochures zijn voor drie kwart verouderd, omdat zij bewust staan en vallen met een eenmaal actueele situatie; haar weten schappelijk denken, een getuigenis van haar enorme werkkracht en groot, veel-omvattend ver stand, haar overtuigende woorden, de fascineerende kracht van haar menschelijke tegenwoordigheid, het leeft, en het dankt zelfs een deel van zijn levens kracht aan de vehementie van het kortstondige, maar het gaat spoedig voorbij. Levend, in den menschelijken en scheppenden zin van het woord, blijft van een dichter allén het dichtwerk; wie ook voor de lateren een boek wil schrijven dat dit werk verklaart, toegankelijk maakt en aanvult, wie het wil plaatsen in zijn tijd en begrijpen uit een per soonlijke ontwikkeling, die moet niet alleen aan het dichtwerk minstens evenveel aandacht besteden als aan de rest, maar door alles heen het leven, het ne, onvervangbare leven, voelbaar maken in een onvergetelijk beeld. HOE moeilijk dat is, kan men zeer goed zien in enkele boeken van Henriëtte Roland Holst zelf: in haar studies over Rosa Luxemburg en over Roüsseau; een criterium voor het bepalen der waarde van zulke geschriften, ligt steeds in de mate waarin zij, ook met de kleinere feiten, nawerkend beslag leggen op het geheugen. Van geen lectuur blijft ons minder bij dan van onvol waardige biografieën. Maar wat men bereikt, als men slaagt, kan men constateeren na het lezen van het meesterlijkste biografisch essay dat ik in het Nederlandsch ken: de studie van H. R. H. over Tplstoi. Doch ook op bescheidener schaal zou een boek over haar reeds van groote beteekenis zijn. Ik hoop dat een jong socialist, door en door marxis tisch, doch ook psychologisch geschoold, dit werk spoedig zal schrijven. Maar nogmaals, hij moet een beeld kunnen geven, een gestalte, een stroomend menschelijk bestaan. Anders blijft alles materiaal, referaat, illustratie en commentaar; en hij moet er geheel van doordrongen zijn, dat liefde en schep pende kracht onafscheidelijk is van critiek. Alleen hysterie en verkeerde bescheidenheid onthoudt een beminde figuur haar critiek en blijft onvolwaardig, juist in haar genegenheid. Wie der jonge socialisten het boek, dat wij over H. R. H. willen lezen, kan schrijven is voor mij nog een duistere vraag. Stuiveling? Wolters? Het is een geweldige taak. Het nut der onbescheidenheid C. van Wessem Haniucl Pepys' In woelige daeen; bewerkt door J. l'. Nollema (TJevnk Willink, Haarlem) DE aanteekeningen in dagboekvorm, die Samuel Pepys gedurende negen jaren van zijn leven (1660?'69) bijhield, werden zoo kennelijk voor eigen genoegen, als een zelf uitlaat, geschreven reeds het kiezen van een geheim schrift duidt op den wensen van verborgenheid", dat het bijna vermakelijk aandoet, dat hij het koopje" snapte van na twee eeuwen toch nog ontdekt" te worden. Maar hoewel hier ongetwijfeld van onbescheidenheid onzerzijds" gesproken mag worden, met dergelijke documenten, en pantoufles" vervaardigd, is onze kennis van historie" die ons door Historiegeleerden zoo bar wordt tegengemaakt gebaat, zooals ook de kennis van onze 17e eeuw" gebaat werd met de onverbloemd-waar geschilderde menschen op de Haarlemsche Frans Hals-tentoonstelling, een psychologisch buiten kansje voor wie altijd geloofd heeft, dat de Hol lander" onsterfelijk is en dat er slechts een rang verschuiving van standen in de eeuwen heeft plaats gehad, geen verandering in wezenlijken zin: Frans Hals' gezeten burgers staan thans net zoo achter de kruidenierstoonbank of gaan als bode of kwitantielooper rond. De babbelgrage communis opinio" bestond in PAG, 9 DE GROENE Ne. 3IW J l -.... de iye eeuw al evenzeer als thans, en de groote gebeurtenissen van een tijd" wat wij, lateren, thans als de groote gebeurtenissen van een tijd" zien waren toen al evenzeer aanleiding tot klets, hekeling, of protest als tegenwoordig, d. w. z. tot gemier of tot een gekruide grap. Pepys houdt van beide. Hij is zichzelf het naast, zijn kwalen en zijn buikpijn en zijn scharrelpartijen zijn voor hem belangrijker dan de pest van Londen of de ver brande schepen op de Medway, en God's recht vaardigheid" strafte hem met een. verkoudheid vanwege onkuisch gestoei met Miss Lane", erkent hij berouwvol. Want Pepys is geen hypocriet en pent onbekommerd, enfant terrible", zoowel voor zichzelf als voor anderen, zich veilig wanend achter zijn geheimschrift, neer wat hem lust neer te pennen, alles pêle mêle door elkaar, ordeloos, nieuwtjes en rampen en kwalen, een bonte staalkaart van de indrukken van den dag". Maar omdat Pepys een origineelere, d. w. z. een minder klein-burgerlijk pedante kerel was dan b.v. bij ons Bicker Raye, die ons ook zulk een kroniek des dagelijkschen levens" in zijn dagboek (uit de i8e eeuw) naliet, blijft alles wat hij opschrijft juist door de wijze waarop hij het opschrijft, hoogst onderhoudend en springlevend. Hij geeft graag zijn Engelschen medemenschen, met een waarlijk Shaw'sche ironie voor hun gebreken, een veeg uit de pan, roemt de Hol landers, de vijanden toch, op momenten, dat hij de pest aan zijn eigen landgenooten heeft hij gunt ze graag een afstraffing voor hun eigenwijsheid, het spijt hem zelfs als hij het, overigens onjuiste, bericht verneemt, dat De Ruyter dood is en smaalt en giert om de koplooze verwarring bij de Chathamgeschiedenis en om de doellooze drukte van de Hooge Lords, die met pistolen en dergelijke mallig heid" (waarom schrapte de Hollandsche bewerker deze kostelijke tirade?) een blokhuis gingen ver dedigen, dat het nog geen half uur kon houden. Erg vaderlandslievend betoont Pepys zich niet, het schijnt dat deze ondeugd" in de xye eeuw niet enkel bij ons gevonden werd en dat het beroemde ,,right or wrong my country", dat van lateren datum is, bottere koppen dan den zijne verlangde. LAATSTE BOEK j. Nlanerhoff: I»e opstand van Guadalajara (Mjffb en van Dltmnr. Rotterdam) PIJNLIJK een jaar na Slauerhoff's dood over dit boek te moeten schrijven. Ik zal er kort over zijn. De geschiedenis is spoedig verteld: een mislukt glazenmaker wordt door een priester gebruikt als lang-verwacht Messias. De Maxicaansche Indianen gelooven een tijdlang in hem. Politieke intriganten trachten de religieuse be weging in hun banen te leiden, de zaak verloopt, de pseudo-verlosser eindigt in dienst van een groot grondbezitter. Er waren twee wegen geweest om dit thema te behandelen: de parodistische en de serieuse. Voer den laatste was een groote suggestieve macht noodig geweest, die het ongeloofwaardig verzinsel leven had ingeblazen; het geloof der Indiaansche bevol king aanvaardbaar gemaakt; de rol van den glazen maker ook in hem zelf verantwoord, de politieke intrige tot een boeiend spel. Slauerhoff koos voor het grootste gedeelte den anderen weg. Maar alles wat anders zijn boekïn sterk, grillig-bezwerend en levend maakte, ontbreekt hier. Geen enkele ver rassing, geen levende, donkere onderstroom, geen grootsche sfeer, geen gedreven naturen. Alleen in het begin even een groots-aandoend landschap. Zijn hoofdthema, het zwerver-zijn tegen wil en dank en tevens uit roeping, vormt ook hier de kern van het boek. De glazenmaker moet het duur be talen dat hij zijn vrijheid prijs geeft. Maar Verder, wat een ontstellende leegte, wat een grenzenloos triviale verveling, wat een armzalig gesol met poppen. Alle zwakke kanten van Slauerhoff's overigens zoo ongemeen en fascineerend talent vindt men hier bij elkaar, met als kroon op dit alles een z.g. ironie, zoo bot en plat, dat vooral die plaatsen een kwelling zijn om te lezen. Hij moet het in zijn zwakste maanden geschreven hebben, toen hij al uitgeput was. Laat ons dit boek spoedig vergeten. De exceptioneele rijkdom van zijn andere werk stelt er zonder eenige moeite toe in staat. H. MARSMAN champaqnekruq r «~% t i KI i: c urn 7f-^r~iki ^-* /~. O^KJIMr^FKI *?* f. O N N E S &" ZOON \

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl