Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór 1 December, worden beëindigd.
2 JULI
1938
STORM OVER AZI
IN September en October van het jaar 1856 maakte
de Nederlandsche kapitein-luitenant ter zee
Fabius met een korvet een reis naar de Japansche
haven Hakodate. Hoffelijk als hij was, bood hij
den. plaatselijken gouverneur aan, saluutschoten te
lossen bij zijn bezoek. Tot zijn verbazing sloeg deze
het voorstel haastig af met te zeggen zulks niet
te kunnen of te mogen aanvaarden, aangezien hij
bevreesd was, dat het schieten met kanonnen de
visschen uit de baai zoude verjagen". Sindsdien
zijn de Japanners gewend geraakt aan het gebruik
van vuurwapenen. Alleen al bij Sjanghai heeft,
vorig jaar, een half millioen Chineesche soldaten
het leven verloren en laten wij ons er geen
illusies over maken het aantal slachtoffers dat het
huidige conflict in het Verre Oosten zal kosten,
moet met den droevigen maatstaf van den wereld
oorlog gemeten worden. Hetgeen trouwens in over
eenstemming is met de belangrijkheid van genoemd
conflict. China, het dichtbevolkte boerenland, slechts
aan de randen aangetast door de Westersche be
schaving, aangevallen door het energieke, agressieve
Japan, dat in zeventig jaar tijd tot een van de vijf
grootste mogendheden wist te worden: de bevolking
meer dan verdubbeld; de handelsbeweging ver
zestig-voudigd; met een hoofdstad van bijna zes
millioen inwoners; een handelsmarine die de derde
der wereld is; Kobe op twee na, Osaka op vier na
de drukste haven van alle continenten; een katoen
export die reeds grooter is dan de Britsche. Wanneer
dit volk een aanval doet op een rijk dat bijna een
kwart van de bevolking der geheele aarde herbergt,
rijzen er vragen, meer dan in het bestek van n
artikel beantwoord kunnen worden.
HET is een feit dat de Japansche regeering het
huidig conflict begonnen is met een aarzeling
die uit het inzicht voortsproot dat deze oorlog, indien
hij zich verder uitbreidde dan Noord-China, het
uiterste van het Japansche volk zou vergen. Nu de
gevechten bijna een jaar aan den gang zijn, kan de
buitenlandsche verre toeschouwer slechts
constateeren, dat de Japansche legers er in zijn geslaagd,
China ten Noorden van de Jangtse-vallei zoo al niet
geheel te veroveren, dan toch van Zuid-China af
te snijden. Daarmee heeft Tsjang-kai-Tsjek het
gebied verloren, dat de basis was van de Chineesche
industrie en handel: het is de streek waar de meeste
agrarische en industrieele grondstoffen vandaan
komen. De verovering van de Noord-Chineesche
havens en van Sjanghai kostte Tsjang-kai-Tsjek een
vierde gedeelte van zijn normale inkomsten, bij een
snel stijgend budget. In militair opzicht hebben de
Japanners ongetwijfeld tegenslagen gehad. Over
ziet men de strategische ontwikkeling echter over
langere perioden, dan moet men constateeren, dat
zij er in slagen, deze moeilijkheden na verloop van
tijd alle te boven te komen. Van oorlogsmoeheid is
in Japan minder te merken dan in China. Voor het
buitenland behoeft Japan niet bevreesd te zijn: een
internationale boycot-actie is uiterst onwaarschijn
lijk. Niemand zal verwachten dat, gezien dat alles,
China binnen enkele maanden geheel veroverd is.
Waar het nu om gaat is, of Japan in staat zal zijn,
den oorlog enkele jaren vol te houden. Wat dit
betreft, moge hier de meening weergegeven worden
van een der beste kenners van het Verre Oosten
prof. Gonggrijp , die kort geleden concludeerde:
Alleen dan, wanneer China den strijd in
eenigszins grooten stijl drie jaar en langer zou kunnen
volhouden, zonder dat Japan inmiddels voordeelen
van eenige beteekenis uit Noord-China zou kunnen
gaan trekken, zou ook het huidige conflict waar
schijnlijk een economische uitputting en ineenstor
ting moeten veroorzaken." Hierbij kan worden
aangeteekend, dat de weerstand van China verslapt
het doorsteken der Hoangho-dijken was een wan
hoopsdaad , en dat Japan zoo spoedig mogelijk
de industrialisatie van Noord-China ter hand wil
nemen. Wij dienen dus ernstig rekening te houden
met de mogelijkheid, dat Japan op zijn minst de
Noordchineesche laagvlakte en de Jangtsevlakte ver
overt. Wat dan ?
CHINA is vóór alles een boerenland. In de beide
genoemde laagvlakten leeft een
honderdenL. de Jong
millioenen-bevolking, beschut door soms twintig
meter hooge dijken. Het land wordt bevloeid door
een teer kanalensysteem. Om het in lengte te
evenaren, zou men in de Vereenigde Staten veertig
kanalen van den Atlantischen naar den Stillen Oceaan
en zestig van Mexico naar Canada moeten graven. De
boerderijen zijn klein: gemiddeld n vijfde van de
Hollandsche. Uit den grond wordt het uiterste ge
haald. Op sommige velden kan men tegelijk gerijpt
winterkoren, rijpende boonen en pas geplante katoen
zien staan. Deskundige hebben uitgerekend dat,
machinale, dierlijke en menschelijke energie tezamen
genomen, op een willekeurig stuk land in China,
vier maal meer arbeid wordt besteed dan in de Ver
eenigde Staten. Arbeid, die vrijwel uitsluitend door
menschenhanden wordt verricht. Het levenspeil is
lager,-dan waar ter wereld ook. De agrarische crisis
van de laatste jaren heeft de ellende nog verscherpt.
In Zuid-China wisten de boeren met de zijderupsen,
die een belangrijk exportproduct opleverden, niets
beter te doen dan er de visschen mee te voeden. De
pachten zijn over het algemeen buitengewoon hoog:
meestal moet de boer rond de helft van zijn oogst
aan den landeigenaar afstaan. Komt hij in schulden,
dan is hij reddeloos verloren: de jaarrente is nergens
lager dan zestig pCt. en hier en daar zelfs twee
honderd pCt. Belastingpachters zuigen de toch al
arme bevolking nog verder uit. Er zijn streken waar
het feit van lage belastingen gecompenseerd wordt
doordat men ze tot het jaar 2000 toe vooruit heeft
geïnd. In Midden-China is de armoede zoo groot,
dat regelmatig kinderen gratis weggegeven worden.
Van de achterlijkheid der Chineesche maatschappij
kan men zich moeilijk een voorstelling maken. Zij
vertoont de kenmerkende trekken van het uiteen
vallend feodalisme. Als geheel krijgt men een
soortgelijken indruk als die beschrijvingen van Frankrijk
onder het ancien régime" geven: een
verpauperiseerde boerenbevolking, voor vier-vijfde
analphabeet, met een kleine parasiteerende bovenlaag; een
chaotisch belastingstelsel er zijn in China drie
honderd verschillende zoutbelastingen ; een groote
muntverwarring met binnenlandsche valutaverschil
len van een kwart tot een derde; zeer slechte com
municatie-middelen: de lengte per inwoner van het
spoorwegnet der Vereenigde Staten is honderddertig
maal grooter dan die van het Chineesche. Resultaat
hiervan is, dat er in China zeventien millioen koelies
worden gebruikt, terwijl koeliearbeid tot vijftig maal
duurder is dan trein-transport. En wat het ergste
is ook de productiviteit van den agrarischen arbeid
schijnt terug te loopen. De achterstand van China
in de moderne, gemechaniseerde wereld is boven
dien des te grooter, omdat deze wereld hier en daar
aan de randen het onmetelijk gebied is binnenge
drongen. Reeds exporteert China katoenen garens.
Vijf jaar geleden werd de eerste vliegmachine ge
bouwd. De industrie draagt overigens dezelfde
karaktertrekken die zij ook in de Europeesche lan
den bij haar ontstaan heeft gehad: omstreeks de
helft vrouwenarbeid; veel kinderarbeid; werktijden
van minstens twaalf uur per dag. Summa
summarum: nergens ter wereld wordt wellicht zooveel
aardsche ellende geleden als in het Hemelsche Rijk....
DE grondstoffenreserve van China overigens
een onzeker punt: de hoogste en de laagste
schatting van de steenkoolreserve verhielden
zich tot elkaar als 540 tot i zijn voor Japan zélf
van groot belang: de Noordelijke provincies zijn
rijk aan steenkool en uitstekende ijzerertsen. Thans
komt er reeds meer dan een tiende van den wereld
oogst aan ruwe katoen vandaan. De Chineesche
arbeider zal op den duur niet slechter zijn dan de
Japansche, wiens productiviteit in de laatste tien
jaren sterk is gestegen. Een landelijke industrie
heeft in China zeer groote mogelijkheden: de reser
ves aan arbeidskracht zijn onuitputtelijk. Boven
dien brengt de technische aard van het
landbouwproces met zich mee, dat in groote gedeelten de be
volking niet meer dan honderd dagen per jaar op het
land werkzaam kan zijn. Zal Japan in China een
industrie opbouwen, dan zal het waarschijnlijk zijn
ten behoeve van goedkoope producten voor China
zélf: het Chineesche huisgezin ontbeert ook nog de
simpelste gebruiksvoorwerpen. Japan zou zich zelf
dan op duurdere producten kunnen specialiseeren.
De opmerkelijke tendens der Japansche nijverheid,
om te schakelen van de lichte industrie textiel
producten op de zware bewerking van grond
stoffen en vervaardigen van machines zou ver
sterkt worden. Vóór alles zou Japan streven naar
vergrooting van de agrarische bedrijven in China,
teneinde ze geschikt te maken voor het toepassen
van moderne productiemethoden en productiemid
delen. Een proces, dat de verbetering der communi
catiemiddelen tot voorwaarde heeft, en dat om
volledig tot ontwikkeling te komen, stellig decenniën
zal vergen. Het tempo zal grootendeels hiervan
afhangen of Japan de exploitatie van China met
eigen kapitaal ter hand zal moeten nemen op
zichzelf geen onmogelijkheid , dan wel of de
Japansche regeering de welkome steun zal krijgen
van het buitenlandsch kapitaal, in de eerste plaats
van Engeland en de Vereenigde Staten. Het ver
dient de aandacht dat de redacteur van een der
grootste New-Yorksche financieele bladen reeds
een half jaar geleden betoogd heeft, dat het
Amerikaansche kapitaal met graagte aan de exploitatie
van Noord-China zal deelnemen. De haast waarmee
de anders toch weinig scrupuleuze Japansche regee
ring de rentebetaling en aflossing der Chineesche
staatsleeningen in een voor de buitenlandsche kapi
taalbezitters gunstigen zin heeft geregeld, wijst in
dezelfde richting.
ER heeft zich in de laatste dertig jaar in China
een intelligentsia" ontwikkeld, die de Japan
sche overheersching tot het laatste toe bestrijden zal.
Of hetzelfde gezegd mag worden van de
verpauperiseerde en analphabete Chineesche boerenbevol
king, lijkt ons zeer de vraag. Trouwens, deze bevol
king mist de middelen om zich tegen de indringers
te verweren. Zij is weerloos overgeleverd aan de
Japansche koloniale praktijken, over welker aard
en uitwerking de reeds acht-en-dertig-jarige kolo
niale overheersching van Korea alle opheldering
geeft: de boerenbevolking verkeert daar nog steeds
in jammerlijke ellende. Haar levensstandaard is
ongeveer de helft van de toch al lage Japansche.
De zuigelingensterfte bedraagt omstreeks vijftig
pCt. De industrie geeft het reeds genoemde klassieke
beeld te zien: lange werktijden, vrouwen- en kinder
arbeid, zeer lage loonen. Er is geen enkele reden om
aan te nemen, dat n de Koreaansche n de Chi
neesche bevolking blijvend het juk der Japansche
overheersching zullen dragen. Sterker nog: dezelfde
maatregelen die de Japansche overwinning beves
tigen, zullen de. uiteindelijke Japansche nederlaag
voorbereiden. De industrialisatie van Noord-Chi^a
beteekent naar alle waarschijnlijkheid de opkomst
van een Chineesche arbeidersbeweging, die tegen
de Japansche overheersching in verzet zal komen.
De cultureele afstand tusschen het Japansche en het
Chineesche volk is niet zoo groot, dat het laatste
gedurende zeer langen tijd de methodes en het feit
der Japansche kolonisatie zal dulden. Wat zal dit
alles ten slotte voor het Westen beteekenen ? Verlies
der Pacifische afzetmarkten? Nog sterkere concur
rentie, ook in Europa, van producten der goedkoope
Chineesche en Japansche industrie met als gevolg
een gevoelige daling van het levenspeil? Het zijn
vragen die hier slechts gesteld kunnen worden. Zij
mogen echter de opvatting rechtvaardigen, dat in
politiek opzicht de strijd in het Verre Oosten het
belangrijkste is dat zich op het oogenblik op de
wereld afspeelt. De afloop is rechtstreeks beslissend
voor de rest van deze eeuw.
Er is een
uitstekend
CAFÉRESTAURANT
Ouweliand's
Dierenpark
i'iien. op den 4»reht>ebcrff
PAG. 3 DE GROENE No.3187