Historisch Archief 1877-1940
De eerste autostrada in ons land, tusschen Sassenheim en Amsterdam
WEL EN WEE DER NEDERLANDSCHE WEGEN
Van voetpad tot autostrada
T TIJFTIG jaar geleden moest de fietser
y hij heette toen nog: vélocipèdist in
Noord-Brabant, krachtens de provinciale ver
ordening, afstappen, als -hij paarden tegenkwam,
voordat deze op tien meter genaderd waren. Vijftig
jaar geleden moest de Groningsche vélocipèdist
in dat geval zijn machine" verlaten en zich
tusschen deze en het paard plaatsen. Vijftig jaar
geleden moest de vélocipèdist in Noord-Holland
den voerman, dien hij achterop reed, waarschuwen
door een luidklinkende bel, fluit of trompet."
Vijftig jaar geleden waren de bruggen in de
Achterhoeksche wegen zoo slecht, dat zij bij
eenigszins zware vrachten, aldus een klacht uit
dien tijd, rezen en dalen als een weegschaal."
Vijftig iaar geleden was het in Limburg geoorloofd
om het water uit huizen, stallen en mestvaalten op
de buurtwegen te laten uitloopen, mits men een
vergunning had van B. en W. In tal van provin
cies mocht men bij invallenden dooi de kunst
wegen" niet berijden met wagens, waarvan de
vracht meer dan vijfhonderd kg bedroeg. Dan
bleef er niets van de wegen over. Maar er is op
wegengebied veel veranderd in die vijftig jaar tijd,
sinds 1888, meer misschien dan in de twintig
eeuwen die daaraan voorafgingen .... .
VIJFTIG jaar voor Christus: de Romeinen
in ons land. Veel hebben de lage landen bij
de zee aan hen te danken gehad laten wij
hen hier uitsluitend herdenken als voortreffelijke
wegenbouwers. Voordat hun legioenen uit het
Zuiden aanmarcheerden, waren er hier wel enkele
verbindingspaden, bestaande uit karrensporen of uit
lagen rijshout met boomstammet j es er boven op
tusschen haakjes: de rijshout-fundeering wordt
nu, duizenden jaren later, nog gebruikt, maar
het zijn de Romeinen geweest die als eersten behoor
lijke, op keien of steenstukken gefundeerde wegen
hebben aangelegd. Toen de Romeinsche soldaten
en kooplieden verdwenen, bleven de wegen en
bruggen liggen. Nieuwe werden niet aangelegd en
de oude werden steeds slechter. Gevolg is, dat men
geen middeleeuwsche reiskroniek kan opslaan of
zij wemelt van klachten over de slechte verbindingen.
Met de groote, logge wagens vorderde men niet
sneller dan drie kilometer per uur. Des zomers
waren de wegen zandverstuivingen, des winters
onbegaanbare modderpoelen. Dat men in Nederland
betrekkelijk laat tot het aanleggen van behoorlijke
wegverbindingen kwam, had overigens zijn natuur
lijke oorzaak: waar ter wereld vond men zulke
veilige binnenwateren? Het duurde dan ook tot in
het midden der zeventiende eeuw, eer men overging
tot het bestraten van enkele zandwegen. Zeeland
is de andere gewesten hierin voorgegaan met de
wegen van Goes naar Kapelle, van Tholen naar
Poortvliet, van Zierikzee naar Nieuwerkerk en van
Middelburg naar Vlissingen en Veere. In Holland
maakte Constantijn Huyghens zich verdienstelijk
voor het aanleggen van den Zeeweg van Den Haag
naar Scheveningen. Is het overigens geen typeerende
bijzonderheid wij ontleenen haar aan het door
de Nederlandsche Vereeniging van Wegenbouwers
zoo juist uitgegeven, aardige boekje van Ir. R. Tijken:
Eenige grepen uit de ontwikkelingsgeschiedenis
van het Nederlandsche wegennet" dat de straat
weg van Delft naar Rotterdam, nu een der drukste
wegen van ons land, pas in de jaren 1806 tot 1807
tot stand is gekomen? Toen koning Willem I in 1813
aan het bewind kwam, bedroeg de totale lengte van
de verharde wegen in ons land ongeveer
vierhonderdvijftig kilometer. Hoeveel deze totale lengte op het
oogenblik bedraagt, is niet met absolute nauw
keurigheid te zeggen. Het getal ligt naar alle waar
schijnlijkheid dichter bij de vijf-en-twintig dan bij
de twintigduizend kilometer. Honderdvijftig jaar
geleden voldeden trekschuit en trekvaart in de
verkeersbehoeften. Vandaar wellicht, dat de eerste
verharde weg tusschen Amsterdam en Utrecht eerst
in 1813 gereed was. Vandaar ook, dat er in het jaar
1814 in de provincies Groningen, Friesland, Drente
en Overijsel tezamen nog geen kilometer straatweg
te vinden was.
DE inschakeling van Nederland in het
wereldverkeer, de industrialisatie, de zich uitbreidende
handelsbetrekkingen, de verbouw van landbouw
producten voor de markt het maakte alles een
behoorlijk wegennet tot een onmisbaar iets. In de
jaren tusschen 1813 en 1850 heeft de Nederlandsche
regeering dan ook niet stil gezeten. Jaarlijks werden
honderdduizenden aan de wegen besteed. De ont
wikkeling werd kort onderbroken door de spoor
lijnen. Men verwachtte nl. niet meer of minder dan
dat de spoorwegen vrijwel het geheele personen- en
goederenverkeer tot zich zouden trekken. De ver
hardingsbreedte voor nieuw aan te leggen wegen
die in de vijftiger jaren vier-en-een-halve meter
bedroeg, werd dan ook merkwaardig feit in
verschillende|streken|tot op drie-en-een-halvenjneter
teruggebracht. Auto en fiets revolutionneerden
echter de verkeers-werkelijkheid. Het wegverkeer
steeg met kolossale sprongen omhoog. Toen in 1908
hier te lande de eerste verkeerstelling werd gehouden,
telde men tusschen Amsterdam en Haarlem twaalf
auto's per dag en tusschen Haarlem en Leiden
ongeveer vijftien; alleen op de trajecten Den Haag
Wassenaar, Utrecht?Zeist en Arnhem?Velp pas
seerden per dag meer dan veertig auto's. Geheel
terecht concludeert Ir. Tijken hier uit, dat de
auto toendertijd nog een zuiver luxe-vervoer
middel was. Vóór den wereldoorlog konden de ge
wone straatwegen het verkeer dan ook nog wel
aan ! In de mobilisatie-jaren geschiedde weinig op
het gebied der wegen. Slechts werd de nieuwe
betonnen weg Breda?Tilburg door de zware
kanonnen aan puin gereden. De ontzaggelijk snelle
stijging van het aantal auto's sinds 1920 (van vijftien
duizend tot honderdvijftigduizend) maakte een
radicale verbetering in den bestaanden toestand
dringend noodzakelijk. Niet alleen het personen-,
ook het goederenvervoer leed onder het slechte
wegennet. Een enkel voorbeeld: tijdens het eerste
seizoen, dat de Barendrechtsche weg bij Rotterdam
van een modern dek was voorzien, brachten de
aardbeien, die in groote hoeveelheden over dit
traject vervoerd werden, op de veilingen vijf cent
meer per slof op, omdat zij zooveel minder te lijden
hadden van het schokken der wagens. Dat beteekende
voor de belanghebbenden een meerdere winst van
? 60.000 in n seizoen, terwijl de heele
wegverbetering ? 90.000 had gekost. De verbindingswegen
tusschen de groote steden waren een aanfluiting.
Wie herinnert zich niet den smallen, gevaarlijken en
h obbeligen Haarlemmer-en Muiderstraatweg ? Wie
herinnert zich niet den draaibrug in het
Merwedekanaal, die elf uren per etmaal geopend was?
den bouw van de bruggen over de groote rivieren
niet meetelt, is toch jaarlijks van 1927 tot en met
1934 twaalf millioen besteed voor den aanleg van
nieuwe en het verbeteren van bestaande Rijkswegen.
In 1927 werd een uitgebreid Rijksplan opgesteld,
dat in 1932 en in 1938 aan een ingrijpende revisie
is onderworpen. Het plan dat de Centrale
Wegendienst van den Rijkswaterstaat nu heeft opgemaakt
en dat uitgaat van den eisch, dat ons wegennet over
vijftien jaren geschikt moet zijn voor een verkeer
dat tweemaal zoo druk is als het huidige, vergt naar
raming een bedrag van ? 225 millioen. Dergelijke
bedragen zijn noodzakelijk. Niet alleen aan de
quantiteit, ook aan de qualiteit van het wegennet
worden immers hooge, neen steeds hoogere eischen
gesteld. Toen men in 1927 de eerste plannen ont
wierp voor den rijksweg Amsterdam?Sassenheim,
die Zaterdag jl. feestelijk werd geopend, had men,
gelijk de genoemde uitgaven van de Nederlandsche
Vereeniging van Wegenbouwers mededeelt, een
rijbaan ontworpen van zes meter breed, met
parallelwegen er naast voor langzaam autoverkeer
sindsdien een contradictio in terminis ! Op twee
na waren alle kruisingen gelijkvloers gedacht. Eerst
vervielen de parallelwegen. Toen werd besloten
alle kruisingen ongelijkvloersch te maken en ten
slotte, om twee gescheiden verkeersbanen aan te
leggen. En aldus heeft Nederland zijn eerste
,,auto-strada" gekregen. Gelukkig het volk, dat
aan zijn toekomst bouwt" !
V
EEL is er in de laatste tien jaar verbeterd en
geen wonder. Wanneer men de kosten voor
De Oude Scheveningsche weg, naar aan
leiding waarvan Constantijn Huyghens
schreef:
Kan ick door bergen sien en sonder
[sand in d'oogen,
En sien ick Schevening, en ben ick
[niet bedrogen,
En sien ick 't door een' Iaën ten
[einde van sijn' straet?
O edel onderwind, o eer van stadt
[en staet,
Waer vind ick woorden uyt om u
[voluyt te prijsen?"
PAG. 5 DE GROENE No. 3187