Historisch Archief 1877-1940
Twee ster-correspondenten
Engeland oordeelt over Europa
Douglas Reed, Insanity Fair (Jonathan Cape)
F. A. Voigt, Unto Caesar (Constable)
MEN kan zeggen, dat sinds de annexatie van
Oostenrijk, de Engelsche publieke opinie
voorgoed ontwaakt is en tot het besef is
gekomen, dat ze nu met het geweer aan den voet
moet wachten op de dingen, die komen zullen. De
beide bovengenoemde schrijvers, beide ster-corres
pondenten", zien de zaken echter niet zóó zwart als
. de Australiër Roberts wiens House that Hitler built
onlangs in deze kolommen is behandeld. Niet, dat
zij optimistisch zijn, of ook maar in de geringste
mate ontbloot van zin voor critiek of realiteit
geenszins. Maar zij zien een nieuwen wereldbrand
niet als iets dat totaal onvermijdelijk is. Deze visie,
en vanzelf ook de behandelde onderwerpen uit de
politieke geschiedenis van de allerlaatste jaren, zijn
het eenige dat deze boeken gemeen hebben, die
alleen al naar bouw en opzet op alle punten met
elkaar verschillen.
REED is jarenlang correspondent van de Times
geweest, reizend verslaggever en, sinds 1927,
correspondent te Berlijn, waar hij tot '35 bleef. Hij
was het, die de reis van Simon en Eden naar
Duitschland meemaakte, waarbij het historische
bezoek plaats vond dat de Britsche ministers bij die
gelegenheid aan Hitler brachten. Wanneer er iets
tot het begrip heeft bijgedragen, welke gevaren er
langzamerhand voor den Europeeschen vrede dreig
den, dan is dat dit bezoek geweest. Hitler heeft zich
bij deze gelegenheid niet in toom kunnen hou
den. Achteraf blijkt dat een zegen te zijn geweest.
Reed heeft ook de verdere reis van Eden
alleen meegemaakt. Naar Warschau, Praag en
Moskou. En later naar Stresa. Zoo wordt dit boek
vanzelf tot een autobiografie, tot een beschrijving
van een stuk van Reed's eigen leven, met als
achtergrond telkens politieke tafereelen.
Zijn kennis van zaken, zijn oordeel over den
toestand, in aanmerking genomen de korte tijd
dien hij telkens heeft om zich te oriënteeren, zijn
ongelooflijk goed gefundeerd. Daardoor toont hij
zich een ster-journalist, dat hij uit bepaalde feiten
en uit vertrouwelijke mededeelingen (een ver
trouwen, dat een goed journalist nooit beschaamt)
met bijna onfeilbare exactheid een politieke situatie
weet te schetsen of het karakter van een diplomatiek
gesprek weergeeft. Een aardig voorbeeld daarvan
naar aanleiding van Eden's onderhoud met Stalin:
Reed heeft door een Russischen vriend den
nauwkeurigen inhoud van deze gedachtenwisseling ver
nomen, 's Avonds ontmoet hij Eden in den salon
van het Engelsche gezantschap. Mr. Eden, ik kan
u moeilijk vragen, mij te vertellen wat Stalin u
gezegd heeft, maar uit een andere bron heb ik het
een en ander gehoord. Ik zal u vertellen wat ik
gehoord heb. Wilt u me dan zeggen of ik iets onjuist
weergeef?"
Dat is niet minder dan fair. Begint u maar."
Men zei mij, dat Stalin u vroeg of u meende dat
de kans op oorlog nu grooter of kleiner was dan in
'14; dat u zei: kleiner. En dat hij van tegenover
gestelde meening was en zijn meening toelichtte
met de woorden, dat er in '14 maar n mogendheid
was, die de eerzucht had zijn gebied te willen
vergrooten ten koste van anderen, terwijl er nu meer
mogendheden zijn, die dergelijke ambities koesteren
nietwaar?"
Zeker, gaat u door."
Hij was vol bewondering voor de eigenschappen
van het Duitsche volk. En naar zijn meening is
iedere poging, om een dergelijke natie in het
midden van Europa te isoleeren, ijdel. Maar hij
zei, dat Duitschland op dit oogenblik, geestelijk
gesproken, in een gevaarlijke conditie was en dat
veiligheidsmaatregelen voor den vrede in Europa
absoluut noodzakelijk waren."
Eden knikte.
Verder hoorde ik, dat hij op een gegeven oogen
blik tijdens dit gesprek naar een wereldkaart keek
en wees op het kleine eiland in den Atlantischen
Oceaan, dat Engeland is, en op de geweldige uit
gestrektheid van Rusland, en dat hij daarbij op
merkte dat de beslissing over oorlog en vrede in
de handen van zoo'n klein land lag."
Dat is zwarte kunst", zei Eden, hoe doet u
dat? Kruipt u soms onder de tafel?"
Zoo wordt Nieuws geboren.
Maar het is niet alleen het Nieuws, dat Reed
interesseert. Hij kiest partij. Van huis uit conserva
tief (kan het anders bij den correspondent van de
Times f), komt hij tot de overtuiging dat Engeland
onder Baldwin in de war is gekomen. Hij voelt zich
tot dat deel van de oppositie aangetrokken, dat
sneller bewapening en gedecideerder optreden eischt.
Hij is in Weenen, wanneer het misgaat. Door de
radio hoort hij hoe Hitler op Eden schimpt, hoe
Eden het kabinet verlaat. Het is alsof de grond
onder hem wegzakt. Kan Engeland dan niet tot
het inzicht komen, dat het zich niet langer afzijdig
mag houden, dat het wereldgebeuren het Britsche
Rijk óók aangaat, dat Europa een gekkenhuis is
geworden, en een gevaarlijk gekkenhuis bovendien?
Insanity fair.
Zooals reeds opgemerkt: dit boek heeft er het
zijne toe bijgedragen, dat de publieke opinie ont
waakt is.
VOIGT's boek, intusschen, gaat veel dieper.
Unto Caesar (geef den keizer wat des keizers
is....) treedt buiten de eigenlijke journalistiek.
Veeleer is het een filosophisch en misschien zelfs
religieus tractaat. Het is een te boek gestelde en
met de feiten van vandaag gestaafde overtuiging.
Een credo, dat naast de groote werken uit de histo
rische literatuur staat. Wanneer al die andere
boeken op zijn hoogst nog curieuze relazen uit
bewogen tijden zullen zijn geworden, zal Unto
Caesar hoogstwaarschijnlijk nog levende literatuur
zijn.
Niet, dat het niet óók journalistiek is. Actueele
journalistiek. De diplomatieke correspondent van
de Manchester Guardian kan zijn journalist-zijn
nooit verloochenen. In zijn beschouwing over den
politieken toestand ontbreken de gebeurtenissen
dan ook niet. En evenmin zijn eigen visie daarop.
Hij heeft vroeger reeds een boek over Hindenburg
geschreven, dat ten onzent veel te weinig bekend is.
In dit laatste boek komt hij opnieuw op de
Hindenburg-legende terug. Hij laat de voosheid van alle
legenden en ideologieën zien.
Het Leitmotiv dat door zijn boek loopt (daaraan
ontleent hij ook den titel), is zijn verwerping van
de vergoddelijking van het Stelsel", onverschillig
of dit stelsel sowjet-communisme is, of fascisme of
nationaal-socialisme. Hij ziet hierin een dreigend
gevaar dat evenzeer geestelijk is, als materieel
politieke machtsmiddelen daarbij als materie"
ziende.
Het is de taak van Engeland om, tezamen met
Amerika en den Volkenbond, dit gevaar te keeren.
Een ideaal, dat niet onbereikbaar is. Geestelijk en
materieel. Dus: bewapening ! Maar bewapening,
eenerzijds zóó zwaar, dat geen macht ter wereld
het zal wagen den vrede te verstoren, anderzijds
moreel zóó sterk, dat het niet aan twijfel onderhevig
kan zijn, dat zij het Recht dient. Niet een subjectief
recht, zooals dat van de totalitaire staten, niet de
tot seculaire religie verheven ideologieën" of de
eerzucht van een land of een partij, maar de
.bescherming van de beschaving en de menschheid.
Zijn conclusie is dat Engeland derhalve zóó
sterk hoort te worden, dat het niet bevreesd hoeft
te zijn voor een aanval van de machtspolitiek en
dat het zelf de machtspolitiek kan blijven verwerpen.
M. K.
De organisatie der politie
Mr. G. T. J. de Jongh
H
l OE lang is men in ons land bezig de politie
te organiseeren ?
In den regel is er een jaar of 25 voor
noodig om hier een wettelijke regeling tot
stand te brengen, maar over de politie praktiseeren
wij nu ruim 80 jaren en wij zijn nog weinig of niet
opgeschoten.
Geen eenheid, geen samenhang, geen systeem.
Wij hebben rijksveldwachters, gemeentepolitie,
marechaussee, rijksrechercheurs, militaire politie
en wat nog al meer.
Maar het ergste is, dat er in de plaatsen, waar deze
verschillende corpsen vertegenwoordigd zijn, de
afgunst veelal zoo groot is, dat er eerder van tegen-,
dan van samenwerking gesproken kan worden.
Er is brand geweest. De gemeentepolitie is er
achter gekomen dat de eigenaar eenige dagen
tevoren vermoedelijk iets in den grond heeft
verstopt; de marechaussee heeft vernomen, dat er
een poging is gedaan het pand hooger te verzekeren;
de rijksveldwacht weet iets van petroleumlucht;
tezamen een prachtig stel aanwijzingen, maar de
een verzwijgt zijn wetenschap voor den ander en zoo
komt er niets van terecht. De geroutineerde
grootestadsdieven en inbrekers stroopen met een auto
gemakkelijk het geheele land af, zij gebruiken de
meest moderne werktuigen en methodes en de
dorpspolitie en de plattelandsburgemeester slaan de
handen in de lucht en staan voor een onoplosbaar
raadsel. Wat weten zulke menschen er berhaupt
van, hoe zij bij vergiftiging, bij moord of een inbraak
moeten handelen, daar elke ervaring op dat stuk
hun ontbreekt.?
OF is ervaring niet de beste leerschool, hoe een
dergelijk geval aangepakt moet worden om
het onderzoek in de juiste richting te leiden ?
Zelfs de rechter van instructie en de officier van
justitie zijn niet altijd de menschen, die in een
duistere geschiedenis den weg kunnen vinden, want
ook in hun loopbaan is het zelden of nooit voor
gekomen, dat zij een dergelijk raadsel moesten
oplossen. Bovendien is er voor het recherchewerk,
als het doelmatig wil geschieden, nog iets meer
noodig dan een zekere scholing, want aanleg spreekt
ook een ernstig woordje mee.
In de bestrijding der misdaad is een voortreffelijke
opsporingsdienst, die niet aan een enkele gemeente
is gebonden, maar zoo noodig haar netten over het
geheele land uitzet, het beste wapen. Met strenge
straffen zal men er niet komen, want de dief, die
aan broodgebrek lijdt, zal allicht hopen en ver
wachten, dat hij slimmer is dan degene, die hem
besluipt en de groote kans, dat hij niet gepakt wordt,
doet hem het risico nemen.
EEN over het geheele land verspreide een en
ondeelbare politiedienst, waarbij men elkaar
ter zijde staat en aan n plan arbeidt, zal oneindig
meer bereiken dan het huidige versnipperde stelsel.
Een systeem met enkele groote centra, waar
het beste materiaal voor den opsporingsdienst te
vinden is, met de kopstukken, die in ernstige ge
vallen zich snel verplaatsen kunnen met auto en
motorfiets, die telephonisch over hun geheele
district of het geheele land hun instructies kunnen
verspreiden en hun inlichtingen kunnen ontvangen,
zou de veiligheid in hooge mate bevorderen.
Voor de dagelijksche rust en orde en de veldpolitie
dient er natuurlijk een plaatselijke dienst over te
blijven, doch de opsporing van de daders van mis
drijven van eenige beteekenis dient in handen te
worden gesteld van een enkel corps, dat over het
geheele land is verspreid en onder commissarissen
en inspecteurs of hoe men ze noemen wil, samen
komt in een of meer hoofden van dienst, van waar
uit alles wordt verspreid en binnengehaald.
Eenvoudigheidshalve zou de organisatie in de
groote steden, die aan redelijke eischen voldoet,
tot voorbeeld kunnen strekken en alle bruikbare
krachten uit de tegenwoordige rijksveldwacht,
marechaussee en wat er verder aan de markt is,
zouden in dit nieuwe groote lichaam de plaats
kunnen krijgen, die hun toekomt naar hun positie
en vooral naar hun capaciteit. Aan een opperleiding
van een lid van de rechterlijke macht is m.i. geen
behoefte. Bij relletjes en opstootjes zou gemakkelijk
ter plaatse een concentratie van macht kunnen
plaats vinden om dit euvel te bestrijden.
In het centrum van het net zou onder deskundige
leiding een verzameling van de meest moderne
instrumenten ter opsporing aangelegd moeten
worden, waarvan het geheele district voordeel
zou kunnen putten.
Radio en vliegmachine zouden eventueel ten
dienste moeten staan.
Het vuur zal de inbrekersbende zoo na aan de
schenen moeten worden gelegd, dat het bedrijf
nagenoeg geen kans van succes overblijft en de
heeren zich nolens volens op een anderen tak van
bestaan zullen moeten toeleggen. Ook zal valsche
munters, internationale booswichten, spionnen en
dergelijke hier te lande het leven zoo zuur moeten
worden gemaakt, dat zij hun tenten naar elders
moeten overplaatsen.
Indien ook maar de helft waar is van hetgeen
de Bossche Procureur-Generaal over de onbekwaam
heid der marechaussee heeft medegedeeld, dan is
er reden te over om deze oude, ruim Sojarige koe
bij de horens te vatten en deze zaak eindelijk tot
een behoorlijke oplossing te brengen.
PAG. M DE GROENE No. 3189