Historisch Archief 1877-1940
Financiën en economie
DE NEW-YORKSCHE BEURS
C. A. Klaasse
IN een vorig artikel kwamen wij tot
de conclusie, dat beurs noch bedrijfs
leven in Amerika een verbetering
in de situatie voorzagen op grond van
de pump-priming-plannen van
Rooscvelt, en wij noemden de gronden
waarop men tot die opvatting was
gekomen. Intusschen is de stemming
in Wallstreet reeds eenige weken lang
uitermate willig geweest, zij het dan
ook gevolgd door reacties. En meer
en meer hoort men commentaren
die deze verbetering niet als voorbij
gaand aanmerken, maar gewagen van
een duurzaam herstel.
Begint men dan toch zijn opinie ten
aanzien van Roosevelt's
kamferinjecties te wijzigen, of is er slechts
sprake van een parallelbeweging
tusschen deze projecten en het
beursherstel ?
OVER het algemeen kan men
zeggen dat een zoo belangrijke
verbetering van het koerspeil nimmer
zonder verwachting van een econo
mische opleving plaats vindt. Een
zuiver technische reactie duurt meestal
niet zoolang, terwijl bovendien de
contramineposities zwaarder moeten
zijn dan voor den recenten ommekeer
aan de beurs het geval was. Men heeft
beweerd dat de koersdaling, die het
vorig jaar intrad, aanvankelijk ook nog
niet vergezeld, althans niet vooraf
gegaan was door een achteruitgang in
de bedrijvigheid. Dit laatste is een
misvatting. Het moge waar zijn, dat
verschillende bedrijfstakken nog geen
achteruitgang vertoonden, waaronder
zelfs basisondernemingen, maar een
voor het Amerikaansche economisch
leven zeer belangrijke groep: de
spoorwegen leden toen reeds onder
irrendabiliteit, de consequenties daar
van wierpen hun schaduwen vooruit.
Nog belangrijker was wellicht dat
men voor een groot aantal andere
bedrijfstakken een soortgelijke ont
wikkeling van de spanning tusschen
bruto- en netto-inkomsten verwachtte
als bij de spoorwegen, en wel op den
zelfden grond nl. den invloed van de
sociale overheidsmaatregelen op de
kostprijsverhoudingen.
Het zwaartepunt van de inzinking
der New-Yorksche beurs lag bij de
rendabiliteitscrisis, die niet primair
veroorzaakt was door verminderde
afzetkansen, maar die haar oorsprong
vond aan de kostenzijde. Dat was het
voornaamste kenmerk van de depres
sie-1937. Daarom was zij dan ook in
haard en uitwerking grootendeels
geconcentreerd op de V.S. terwijl
elders alleen de uitloopers merkbaar
waren.
Natuurlijk waren er factoren die dit
beeld verscherpten. In den aanvang
van 1937 waren de grondstofprijzen te
sterk gestegen (mede in verband met
de bewapeningsplannen die toen vasten
vorm aannamen), en die stijging had
sterke voorraadvorming in de tweede
hand uitgelokt. Toen een reactie volgde,
mede gestimuleerd door de goldscare,
trad de omgekeerde baweging in; men
ging voorraden interen. Toen de beurs
als reactie daarop, en als gevolg van
de boven bedoelde situatie een
gevoeligen terugslag onderging, had dat op
zichzelf ook weer de bekende psycho
logische uitwerking op de conjunctuur.
Maar de bereikte diepte en de lange
duur van de depressie zijn ongetwijfeld
in de eerste plaats het gevolg van de
kostprijscrisis.
Om die reden konden wij ook ver
leden jaar zeggen dat er betrekkelijk
weinig noodig was om de stemming
weer te doen omslaan. Een afzetcrisis
is niet te bestrijden; die moet vanzelf
uitzieken, al kan men natuurlijk door
overheidsmaatregelen de scherpe kant
jes er wat afslijpen. Maar wanneer de
oorzaak van de irrendabiliteit van het
bedrijfsleven ligt in invloeden die met
n pennestreek te veranderen zijn,
dan ziet het er gunstiger uit. Mits dan
maar wordt ingezien waar de oorzaak
ligt en als men van goeden wille is kan
herstel spoedig intreden, wanneer het
kwaad althans nog niet te ver is
doorgevreten.
MOET men wellicht de recente op
leving in dit licht bezien ? Inder
daad heeft men voor het eerst ernstig
over loonsverlaging hooren spreken.
In de eerste plaats bij de spoorwegen,
en in de tweede plaats in de staal
industrie. En nu is het opvallend dat
juist voor die categorieën aandeelen
de stemming zeer vast is, ondanks het
feit dat zonder loonsverlaging de voor
uitzichten allesbehalve rooskleurig
zijn.
Wat de spoorwegen betreft zal zelfs
een belangrijke vooruitgang in het
vervoer zonder loonsverlaging de ren
dabiliteit nog niet herstellen. En in de
staalnijverheid zou de doorgevoerde
prijsverlaging toch eerder een reden
voor pessimisme moeten zijn, wan
neer men niet op kostenverlaging re
kende.
Natuurlijk zijn er daarnaast ook
andere .factoren die op een verbetering
wijzen. Zooals verleden jaar de in
zinking werd voorafgegaan door een
daling der goederenprijzen (na een te
scherpe stijging daarvan), zoo zijn nu
sedert eenigen tijd de goederenmarkten
vast. Dit verschijnsel is niet het gevolg,
zelfs waarschijnlijk niet de voorbode
van een conjunctuuropleving, maar
voornamelijk het uitvloeisel van het
uitgeput raken der voorraden in de
tweede hand. Had de sterke prijs
stijging in begin 1937 geleid tot ver
grooting der voorraden in de tweede
hand, en dus tot een vraag grooter dan
het verbruik, zoo is sedert de daling
die daarop volgde, het omgekeerde
gebeurd: men liet de voorraden tot op
het minimumpeil dalen met als resul
taat: minder vraag dan verbruik. In
dat licht bezien kan de
vraagvermeerdering die dan moet intreden, zonder
dat nog van een grooter verbruik
sprake is, een zelfstandige oorzaak
worden van verbetering in den
economischen toestand.
Wanneer nu deze beweging samenvalt
met het vertrouwen dat het bedrijfs
leven de rendabiliteitscrisis zal kunnen
overwinnen door de kosten
aantepassen aan de prijzen, dan kan dat een
totalen ommekeer in de stemming
verklaren.
En wanneer als gevolg daarvan dan
een belangrijke verbetering in prijzen
en bedrijfsbezetting intreedt, is het
zeer goed denkbaar dat de remedie
waarnaar men dacht te moeten grij
pen: kostenverlaging, maar in uiterst
geringe dosis behoeft te worden toe
gediend.
Juist omdat de inzinking wat de
voornaamste oorzaak betrof afweek
van den regel (dat vermindering van
den afzet primair was) kan een herstel
binnen relatief zoo korten tijd ver
klaarbaar zijn. Maar het doorzetten
van de beweging is dan ook afhankelijk
van het uitkomen der verwachting, dat
de kostprijscrisis tot het verleden gaat
behooren. Dat is het wankele element
in de recente ontwikkeling; elk
oogenblik kan de rozige toekomst wreed
verstoord worden wanneer er in dat
opzicht een kink in den kabel komt.
Dat is weer het verschil met de op
leving uit een langdurige natuurlijke"
depressie. Die breekt zich heel lang
zaam, maar onweerstaanbaar baan,
zij hangt niet zoo aan een zijden draad
als nu.
DE AARDE STAAT STIL EN DE ZON DRAAIT!
DE twee eerste geschapene li
chamen der werelt, de eerste
genoemt in de heylige Schrift
ure ende de eerste in 't wesen der Nature,
dat zijn: den Hemel ende de Aerde;
den Hemel dat is het Firmament des
Hemels, het groote opperrondt van de
goddelijcke struckture, het hemelsblauw
Verwulf overal in de hooghte; De
Aerde: dat is den klomp der aerde, een
grove sware massa, van harde en vaste
materie, eenen steen-block sonder
fatsoenlijcke gedaente, hebbende bultige
klippen, opsteygende bergen, hooge
heuvelen, ongrondige kuylen, dieppe
holligheden en seer ruyme openingen
dewelcke ledigh waren". In dezen he
mel schiep God een glantsigh Licht":
de zon. En wie van beide, zon en aarde,
staat nu stil en wie beweegt ? Copernicus
had reeds in 1507 beweerd, dat de zon
om de aarde draaide. Neen zei J. J.
Liefhebber der waerheyt", en hij schreef
in het jaar 1688 uitvoerige Bewijsrede
nen, verthoonende door onfeylbare
gronden, dat niet den Aerdtkloot door
den Hemel loopt maar de Sonne, ende
dat niet de Sonne in 't Centrum der
werelt leyt, maar den Aerdtkloot;
krachtelijck bewesen door de heylige
Schrifture, door de wercken der Nature,
ende ons eygen gesicht". Uitgegeven
te Dordrecht, gedruckt bij Jacob van
Dalen, woonende in de Vriese-straat,
In den Boom der Kennisse".
GELIJK van een tijd, waarin de
Bijbel zoo al niet voor de eenige,
dan toch wel voor de hoogste open
baring der waarheid werd gehouden,
verwacht kan worden, begint de
schrijver den aanval op de leer van
Copernicus en Galileïmet een groote
menigte bijbelcitaten, ontleend aan
Exodus en Jesaja en vooral aan Gene
sis. Nergens kan hij vinden dat God een
hemelsch Licht" in het centrum der
wereld heeft geplaatst. Soo en kan
dan de Son in 't Centrum der Werelt
niet wesen". Trouwens, de zon zou in
de leegte des hemels niet op zijn plaats
kunnen blijven, want al wat Hemels
is, sweeft na de hoogte door sijne
lightigheyt". Maar deze bewijsredenen
door de Heylige Schrifture" zijn nog
niet voldoende, hoezeer zij ook on
feylbare waarheden" bevatten. Immers,
datselve wert oock door de nature
bevestight waerachtigh te zijn". De
natuur toont namelijk aan, dat het
heelal een halve bol is. Op den bodem
van die bol ligt de aarde: die is het
zwaarst. En daarboven verheft zich
de hemel. Dat de aarde de bodem
van het heelal is, spreekt vanzelf. Want,
alwaer men altijt en overal is, blijft
men recht midden boven op de Aerde,
sonder een onderzijde te erkennen
van het lichaem des Aerdtkloots".
Boven de aarde wordt de lucht steeds
reiner, hoe hooger men komt. In het
topje der wereld is het alderreynste
reyn van de hemelsche drift, het
aldersuyverste suyver van de
Wereltsche substantie". Zou de aarde in die
substantie draaien rond de zon, dan
zou zij toch volgens de nature van
alle sware lichamen moeten vallen
uyt de hooghte des Hemels" ! Dat
zware lichamen altijd vallen, toont
de natuurlijcke experientie" aan. De
hooge eer, de grondtbodem der
werelt" te zijn, kan de zon moeilijk
genieten: de oppervlackte van de Son
en kan niet rondtomme bewoont,
bereyst ende gefrequenteert worden;
uien kan op de Son geene Steden
noch Kasteelen bouwen. Maar den
grontbodem der Werelt moet vast ende
onbeweeghlijck zijn, om vastigheyt
te geven aen alles wat vastigheyt van
noode heeft in de Werelt."
IN de derde plaats volgen dan de
bewijsredenen door ons eygen
gesichte". De zaak is volgens den schrij
ver zeer eenvoudig: kijk maar naar de
aarde, en ziet haar onbeweeghlijcken
stilstant". Er is niet de minste bewe
ging in te bespeuren. En kijk dan naar
boven, waar ge hemel, zon en sterren
ziet draaien. Ook de polen bewijzen
dat de hemel draait: zij ontstaan
slechts daar, waar van beweging sprake
is: het sijn de asch-punten der Werelt,
de uytterste Centerpunten van den
gestadigen ommeloop der hemelsche
lichten". Gezichtsbedrog is uitgesloten.
Den Godt der waerheyt heeft geen
bedrogh in de nature gestelt gelijck als
sommige voorgeven ende seggen dat
den schijn van de bewegingen in den
Hemel gesien wort maer de beweginge
selve is in den Aerdtkloot: dit bedrog
en is in de nature niet". Het argu
ment is eerder sentimenteel dan steek
houdend. . . .
DE Autheur" herhaalt tot slot
zijn verschillende argumenten op
elegante wijze in dichtvorm:
Den Hemel is een driftigh wesen,
Die niet kan stille sijn in desen,
Een luchten vloedt die snel en rasch
Daar heen vlieght om des Werelts asch.
Maar zijt gij curieus om weten,
Of d'Aerdtkloot loopt of is geseten,
Soo let maer op sijn opper-rondt,
Dat overal is bovengrondt.
Wilt gij hem in den Hemel stallen,
Hij zal na 't onderpunct afvallen,
Want hij en kan niet leyden wis,
Dat onder hem een leeghte is.
Daer is geen sonsvloet oyt so machtig,
Geen perssing van lucht oyt so krachtig
Die d'Aerdkloot aan den Hemel hoog
Kan houden aen den Sonneboogh.
Daerom soo laat den Aerdtkloot
leggen
In 't Centerpunct en wil niet seggen
Dat hij loopt door den Hemel klaer,
lek segh u rechtuyt: 't is niet waer.
Nieuwe uitgaven
Een herinneriiH>~sall)iim
voor schoolkinderen
De Vereenigde Fotobureaux te
Amsterdam hebben een Herinnerings
album samengesteld ter gelegenheid
van het veertigjarig regeeringsjubileum
van H.M. de Koningin. Het album
bestaat uit twee-en-dertig met zorg
gekozen foto's u'.t het leven van onze
Vorstin, waaronder er zijn die nog nooit
werden gepubliceerd. De uitgave die be
doeld is om als herinneringsalbum aan
schoolkinderen te worden uitgereikt,
mag alleszins geslaagd heeten.
PAG. 17 DE GROENE No. 3189