De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 16 juli pagina 17

16 juli 1938 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

Financiën en economie DE NEW-YORKSCHE BEURS C. A. Klaasse IN een vorig artikel kwamen wij tot de conclusie, dat beurs noch bedrijfs leven in Amerika een verbetering in de situatie voorzagen op grond van de pump-priming-plannen van Rooscvelt, en wij noemden de gronden waarop men tot die opvatting was gekomen. Intusschen is de stemming in Wallstreet reeds eenige weken lang uitermate willig geweest, zij het dan ook gevolgd door reacties. En meer en meer hoort men commentaren die deze verbetering niet als voorbij gaand aanmerken, maar gewagen van een duurzaam herstel. Begint men dan toch zijn opinie ten aanzien van Roosevelt's kamferinjecties te wijzigen, of is er slechts sprake van een parallelbeweging tusschen deze projecten en het beursherstel ? OVER het algemeen kan men zeggen dat een zoo belangrijke verbetering van het koerspeil nimmer zonder verwachting van een econo mische opleving plaats vindt. Een zuiver technische reactie duurt meestal niet zoolang, terwijl bovendien de contramineposities zwaarder moeten zijn dan voor den recenten ommekeer aan de beurs het geval was. Men heeft beweerd dat de koersdaling, die het vorig jaar intrad, aanvankelijk ook nog niet vergezeld, althans niet vooraf gegaan was door een achteruitgang in de bedrijvigheid. Dit laatste is een misvatting. Het moge waar zijn, dat verschillende bedrijfstakken nog geen achteruitgang vertoonden, waaronder zelfs basisondernemingen, maar een voor het Amerikaansche economisch leven zeer belangrijke groep: de spoorwegen leden toen reeds onder irrendabiliteit, de consequenties daar van wierpen hun schaduwen vooruit. Nog belangrijker was wellicht dat men voor een groot aantal andere bedrijfstakken een soortgelijke ont wikkeling van de spanning tusschen bruto- en netto-inkomsten verwachtte als bij de spoorwegen, en wel op den zelfden grond nl. den invloed van de sociale overheidsmaatregelen op de kostprijsverhoudingen. Het zwaartepunt van de inzinking der New-Yorksche beurs lag bij de rendabiliteitscrisis, die niet primair veroorzaakt was door verminderde afzetkansen, maar die haar oorsprong vond aan de kostenzijde. Dat was het voornaamste kenmerk van de depres sie-1937. Daarom was zij dan ook in haard en uitwerking grootendeels geconcentreerd op de V.S. terwijl elders alleen de uitloopers merkbaar waren. Natuurlijk waren er factoren die dit beeld verscherpten. In den aanvang van 1937 waren de grondstofprijzen te sterk gestegen (mede in verband met de bewapeningsplannen die toen vasten vorm aannamen), en die stijging had sterke voorraadvorming in de tweede hand uitgelokt. Toen een reactie volgde, mede gestimuleerd door de goldscare, trad de omgekeerde baweging in; men ging voorraden interen. Toen de beurs als reactie daarop, en als gevolg van de boven bedoelde situatie een gevoeligen terugslag onderging, had dat op zichzelf ook weer de bekende psycho logische uitwerking op de conjunctuur. Maar de bereikte diepte en de lange duur van de depressie zijn ongetwijfeld in de eerste plaats het gevolg van de kostprijscrisis. Om die reden konden wij ook ver leden jaar zeggen dat er betrekkelijk weinig noodig was om de stemming weer te doen omslaan. Een afzetcrisis is niet te bestrijden; die moet vanzelf uitzieken, al kan men natuurlijk door overheidsmaatregelen de scherpe kant jes er wat afslijpen. Maar wanneer de oorzaak van de irrendabiliteit van het bedrijfsleven ligt in invloeden die met n pennestreek te veranderen zijn, dan ziet het er gunstiger uit. Mits dan maar wordt ingezien waar de oorzaak ligt en als men van goeden wille is kan herstel spoedig intreden, wanneer het kwaad althans nog niet te ver is doorgevreten. MOET men wellicht de recente op leving in dit licht bezien ? Inder daad heeft men voor het eerst ernstig over loonsverlaging hooren spreken. In de eerste plaats bij de spoorwegen, en in de tweede plaats in de staal industrie. En nu is het opvallend dat juist voor die categorieën aandeelen de stemming zeer vast is, ondanks het feit dat zonder loonsverlaging de voor uitzichten allesbehalve rooskleurig zijn. Wat de spoorwegen betreft zal zelfs een belangrijke vooruitgang in het vervoer zonder loonsverlaging de ren dabiliteit nog niet herstellen. En in de staalnijverheid zou de doorgevoerde prijsverlaging toch eerder een reden voor pessimisme moeten zijn, wan neer men niet op kostenverlaging re kende. Natuurlijk zijn er daarnaast ook andere .factoren die op een verbetering wijzen. Zooals verleden jaar de in zinking werd voorafgegaan door een daling der goederenprijzen (na een te scherpe stijging daarvan), zoo zijn nu sedert eenigen tijd de goederenmarkten vast. Dit verschijnsel is niet het gevolg, zelfs waarschijnlijk niet de voorbode van een conjunctuuropleving, maar voornamelijk het uitvloeisel van het uitgeput raken der voorraden in de tweede hand. Had de sterke prijs stijging in begin 1937 geleid tot ver grooting der voorraden in de tweede hand, en dus tot een vraag grooter dan het verbruik, zoo is sedert de daling die daarop volgde, het omgekeerde gebeurd: men liet de voorraden tot op het minimumpeil dalen met als resul taat: minder vraag dan verbruik. In dat licht bezien kan de vraagvermeerdering die dan moet intreden, zonder dat nog van een grooter verbruik sprake is, een zelfstandige oorzaak worden van verbetering in den economischen toestand. Wanneer nu deze beweging samenvalt met het vertrouwen dat het bedrijfs leven de rendabiliteitscrisis zal kunnen overwinnen door de kosten aantepassen aan de prijzen, dan kan dat een totalen ommekeer in de stemming verklaren. En wanneer als gevolg daarvan dan een belangrijke verbetering in prijzen en bedrijfsbezetting intreedt, is het zeer goed denkbaar dat de remedie waarnaar men dacht te moeten grij pen: kostenverlaging, maar in uiterst geringe dosis behoeft te worden toe gediend. Juist omdat de inzinking wat de voornaamste oorzaak betrof afweek van den regel (dat vermindering van den afzet primair was) kan een herstel binnen relatief zoo korten tijd ver klaarbaar zijn. Maar het doorzetten van de beweging is dan ook afhankelijk van het uitkomen der verwachting, dat de kostprijscrisis tot het verleden gaat behooren. Dat is het wankele element in de recente ontwikkeling; elk oogenblik kan de rozige toekomst wreed verstoord worden wanneer er in dat opzicht een kink in den kabel komt. Dat is weer het verschil met de op leving uit een langdurige natuurlijke" depressie. Die breekt zich heel lang zaam, maar onweerstaanbaar baan, zij hangt niet zoo aan een zijden draad als nu. DE AARDE STAAT STIL EN DE ZON DRAAIT! DE twee eerste geschapene li chamen der werelt, de eerste genoemt in de heylige Schrift ure ende de eerste in 't wesen der Nature, dat zijn: den Hemel ende de Aerde; den Hemel dat is het Firmament des Hemels, het groote opperrondt van de goddelijcke struckture, het hemelsblauw Verwulf overal in de hooghte; De Aerde: dat is den klomp der aerde, een grove sware massa, van harde en vaste materie, eenen steen-block sonder fatsoenlijcke gedaente, hebbende bultige klippen, opsteygende bergen, hooge heuvelen, ongrondige kuylen, dieppe holligheden en seer ruyme openingen dewelcke ledigh waren". In dezen he mel schiep God een glantsigh Licht": de zon. En wie van beide, zon en aarde, staat nu stil en wie beweegt ? Copernicus had reeds in 1507 beweerd, dat de zon om de aarde draaide. Neen zei J. J. Liefhebber der waerheyt", en hij schreef in het jaar 1688 uitvoerige Bewijsrede nen, verthoonende door onfeylbare gronden, dat niet den Aerdtkloot door den Hemel loopt maar de Sonne, ende dat niet de Sonne in 't Centrum der werelt leyt, maar den Aerdtkloot; krachtelijck bewesen door de heylige Schrifture, door de wercken der Nature, ende ons eygen gesicht". Uitgegeven te Dordrecht, gedruckt bij Jacob van Dalen, woonende in de Vriese-straat, In den Boom der Kennisse". GELIJK van een tijd, waarin de Bijbel zoo al niet voor de eenige, dan toch wel voor de hoogste open baring der waarheid werd gehouden, verwacht kan worden, begint de schrijver den aanval op de leer van Copernicus en Galileïmet een groote menigte bijbelcitaten, ontleend aan Exodus en Jesaja en vooral aan Gene sis. Nergens kan hij vinden dat God een hemelsch Licht" in het centrum der wereld heeft geplaatst. Soo en kan dan de Son in 't Centrum der Werelt niet wesen". Trouwens, de zon zou in de leegte des hemels niet op zijn plaats kunnen blijven, want al wat Hemels is, sweeft na de hoogte door sijne lightigheyt". Maar deze bewijsredenen door de Heylige Schrifture" zijn nog niet voldoende, hoezeer zij ook on feylbare waarheden" bevatten. Immers, datselve wert oock door de nature bevestight waerachtigh te zijn". De natuur toont namelijk aan, dat het heelal een halve bol is. Op den bodem van die bol ligt de aarde: die is het zwaarst. En daarboven verheft zich de hemel. Dat de aarde de bodem van het heelal is, spreekt vanzelf. Want, alwaer men altijt en overal is, blijft men recht midden boven op de Aerde, sonder een onderzijde te erkennen van het lichaem des Aerdtkloots". Boven de aarde wordt de lucht steeds reiner, hoe hooger men komt. In het topje der wereld is het alderreynste reyn van de hemelsche drift, het aldersuyverste suyver van de Wereltsche substantie". Zou de aarde in die substantie draaien rond de zon, dan zou zij toch volgens de nature van alle sware lichamen moeten vallen uyt de hooghte des Hemels" ! Dat zware lichamen altijd vallen, toont de natuurlijcke experientie" aan. De hooge eer, de grondtbodem der werelt" te zijn, kan de zon moeilijk genieten: de oppervlackte van de Son en kan niet rondtomme bewoont, bereyst ende gefrequenteert worden; uien kan op de Son geene Steden noch Kasteelen bouwen. Maar den grontbodem der Werelt moet vast ende onbeweeghlijck zijn, om vastigheyt te geven aen alles wat vastigheyt van noode heeft in de Werelt." IN de derde plaats volgen dan de bewijsredenen door ons eygen gesichte". De zaak is volgens den schrij ver zeer eenvoudig: kijk maar naar de aarde, en ziet haar onbeweeghlijcken stilstant". Er is niet de minste bewe ging in te bespeuren. En kijk dan naar boven, waar ge hemel, zon en sterren ziet draaien. Ook de polen bewijzen dat de hemel draait: zij ontstaan slechts daar, waar van beweging sprake is: het sijn de asch-punten der Werelt, de uytterste Centerpunten van den gestadigen ommeloop der hemelsche lichten". Gezichtsbedrog is uitgesloten. Den Godt der waerheyt heeft geen bedrogh in de nature gestelt gelijck als sommige voorgeven ende seggen dat den schijn van de bewegingen in den Hemel gesien wort maer de beweginge selve is in den Aerdtkloot: dit bedrog en is in de nature niet". Het argu ment is eerder sentimenteel dan steek houdend. . . . DE Autheur" herhaalt tot slot zijn verschillende argumenten op elegante wijze in dichtvorm: Den Hemel is een driftigh wesen, Die niet kan stille sijn in desen, Een luchten vloedt die snel en rasch Daar heen vlieght om des Werelts asch. Maar zijt gij curieus om weten, Of d'Aerdtkloot loopt of is geseten, Soo let maer op sijn opper-rondt, Dat overal is bovengrondt. Wilt gij hem in den Hemel stallen, Hij zal na 't onderpunct afvallen, Want hij en kan niet leyden wis, Dat onder hem een leeghte is. Daer is geen sonsvloet oyt so machtig, Geen perssing van lucht oyt so krachtig Die d'Aerdkloot aan den Hemel hoog Kan houden aen den Sonneboogh. Daerom soo laat den Aerdtkloot leggen In 't Centerpunct en wil niet seggen Dat hij loopt door den Hemel klaer, lek segh u rechtuyt: 't is niet waer. Nieuwe uitgaven Een herinneriiH>~sall)iim voor schoolkinderen De Vereenigde Fotobureaux te Amsterdam hebben een Herinnerings album samengesteld ter gelegenheid van het veertigjarig regeeringsjubileum van H.M. de Koningin. Het album bestaat uit twee-en-dertig met zorg gekozen foto's u'.t het leven van onze Vorstin, waaronder er zijn die nog nooit werden gepubliceerd. De uitgave die be doeld is om als herinneringsalbum aan schoolkinderen te worden uitgereikt, mag alleszins geslaagd heeten. PAG. 17 DE GROENE No. 3189

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl