Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 35S, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd.
I6JULI
1938
EEN MENSCH IN DEN TIJD
Dr. Anton van Duinkerken
HET Nationale Dagblad bevatte op 9 Juli 1938
een Nederlandsche volzin, die mij zeer diep
zinnig toescheen, misschien wel, omdat hij
voor een doodgewone Nederlandsche
proza-volzinuit-de-krant zoo weinig prozaïsch klonk, wellicht
ook omdat hij tot nadenken stemde over een ver
houding, die altijd opnieuw tot nadenken dwingt.
Ik wil de gedachten, welke mij na de lezing van dit
fraaie Nederlandsch in den geest kwamen, niet
openbaar maken zonder te voren hun aanleiding
te hebben overgeschreven. De opmerkelijke volzin
uit het Nationale Dagblad luidt:
In de geschiedenis van Gods wonderbaar
lijke schepping, in zijn ondoorgrondelijke
eeuwigheid, zijn de tweeduizend jaren, waarin
het Duitsche Rijk thans onder Hitler zijn
ontroerende eenwording heeft voltooid, als de
enkele zucht van een wonderschoone geboorte.
De oneerbiedigheid, die een zoo gevoelige uit
spraak wil onderwerpen aan de ontleedzucht van de
letterkundige kritiek, zou mij van nature tegen de
borst zijn, wanneer ik in mijn aesthetischen smaak
niet zoo pijnlijk gekwetst werd door de ongeniet
bare aanwezigheid van het woordje thans in dezen
welhaast oeverloozen baaierd van tijdeloosheden en
duizendjarige voorbereidingen. Volgens de strengste
logica moge dit simpele woordje alle recht van aan
wezigheid opeischen, het staat in dezen volzin op
gericht als een klein clowntje midden in het breede
krijt van een geweldig circus en het beduidt mij,
dat ik lachen moet, ofschoon er verder niets
lachwekkends is, tenzij de eigenaardig-poëtische voor
stelling, als zou de geboorte van een eenwording
mogelijk zijn, en mogelijk zijn met een enkelen
zucht. Eenwordingen ontvangen hun aanzijn niet
per geboorte. Er is integendeel reden om iedere
geboorte te beschouwen als een twee-wording, op
zijn minst. En ook een wonderschoone" geboorte
kost meer dan n zucht. Het kan geen
gruwelpropaganda zijn, doch het beantwoordt aan een
voudige kennis der natuur, te veronderstellen, dat
ook de ontroerende eenwording van het Duitsche
Rijk mér dan n zucht heeft gekost.
Ik vind, met andere woorden, de beeldspraken
van den dichterlijken schrijver niet bijster goed ge
kozen, maar dit is tenslotte een kwestie van smaak,
(Ingezonden mededeeltng)
JAN HAVICKSZ STEEN 1626?1679
HET GEBED VOOR DEN MAALTIJD.
Tentoongesteld Zomertentoonstelling
FIRMA D. KATZ - DIEREN
TOTEN MET 15 SEPTEMBER.
zoo men wil, juist een kwestie, die bij wonderschoone
geboortefi gewoonlijk niet gesteld wordt. Ik heb dan
ook aanzienlijker bezwaar tegen het eerste zinslid,
dat op al te forsche en mijns erachtens lichtvaardige
wijze de geschiedenis van Gods wonderbaarlijke
schepping vereenzelvigt met Zijn ondoorgrondelijke
eeuwigheid. Dit klinkt mij wat Hegeliaansch, doch
meer van een liefhebber dan van een kenner. In de
ondoorgrondelijke eeuwigheid Gods zijn twee
duizend jaren niet veel, namelijk zoo goed als
heelemaal niets. Maar in de geschiedenis van Gods won
derbaarlijke schepping zijn zij nog altijd tweedui
zend jaren. Nooit heb ik aanleiding gevonden om
zulk tijdsbestek gering te schatten, hierbeneden.
Ook de schrijver schijnt zich trouwens bewust, dat
er in tweeduizend jaar heel wat gebeuren kan.
Tegenover de aesthetische en philosophische
teleurstellingen, welke zijn sierlijke volzin bij nader
toezien bereidt, moge de auteur zich beroepen op
den historischen troost, dien hij biedt. Hij zegt
immers ronduit, dat het Duitsche Rijk zijn een
wording thans voltooid heeft. Voor menigeen zal
deze gedachte zeer geruststellend zijn, doch ze
komt weinig overeen met de Germaansche ortho
doxie betreffende Sudeter en verwante verschijnin
gen. Misschien is het voltooiingsbegrip van den
wijsgeerig-dichterlijken redacteur een zér betrek
kelijk begrip; hij wekt over het algemeen den indruk
niet, dat hij vast in zijn philosophische schoenen
staat.
KAN men over deze bezwaren heenzien, dan is
er niet veel aan te merken op den pakkenden
volzin uit het Nationale Dagblad van 9 Juli 1938.
Ja, dan is deze zelfs een aangrijpende volzin. Want
hij zegt, dat tweeduizend jaren slechts een zucht
zijn op de eeuwigheid. Hij insinueert ongewild, dat
het Duizendjarig Rijk in die verhoudingen niet
meer is dan een halve zucht. Het tijdperk van Hitlers
bewind sedert 1933 tot heden laat zich met deze
maten niet meer meten en verzinkt welhaast on
waarneembaar in de wijde zee van zuchtende
millennia.
Tegen zulk een zienswijze zou ik niets in kunnen
brengen. En toch lijkt het mij niet rechtvaardig,
de historische gestalte van den Rijksleider, zooals
wij dien heden kunnen zien, dermate te verkleinen.
Is het niet, alsof de beschouwer den verrekijker bij
het verkeerde einde nam en alles, wat nabij is, op
zettelijk verwijderde naar horizonten, die er in wer
kelijkheid niet zijn ? Hitler, geplaatst in het gezichts
veld der redactie van het Nationale Dagblad, ver
schrompelt tot de afmetingen van goed-en-wel een
insect. Dit is te dichterlijk om waar te zijn.
Immers, veronderstel dat de huidige heerscher
over het Duitsche Rijk van heden af volmaakt mis
lukken zou; veronderstel, dat al zijn werk zou
ineenstorten en dat alle vrucht van zijn optreden
ongedaan zou worden gemaakt, dan nog zou deze
figuur in de historie blijven leven en haar nage
dachtenis zou spreken tot de verbeelding van
menschen en volkeren. Het Nationale Dagblad mag
vooral niet vergeten, dat Adolf Hitler een boeiende
figuur is.
HIERMEDE raak ik wel het eigenlijke onder
werp der overpeinzingen, waartoe de welluiden
de volzin van het Nationale Dagblad ons aanlokt.
Wat is, gezien in de verhoudingen, waarin wij wer
kelijk leven, een boeiende figuur? Of anders gezegd:
welke norm gebruikt de geschiedenis der
menschheid bij het beoordeelen van een mensch? Bestaat
er een betrouwbaar historisch oordeel ? Of is ons
ontzag voor boeiende figuren gelijk aan de verba
zing en ontzetting, waarmede wij in het
curiositeiten-cabinet de afbeelding van onwaarschijnlijke
monsters gadeslaan ? Welke doem of welke genade
rust op de gestalten, die wij historische gestalten
noemen ?
Caesar is een boeiende figuur, doch is Brutus het
niet ? Wie zal ontkennen, dat hij geboeid wordt door
Robespièrre, maar boeit Marie-Antoinette hem niet?
En is Don Quichotte, die nooit bestond, minder
boeiend dan keizer Nero, die werkelijk bestaan heeft?
Het is genoeg, als Muschkin te hebben geleefd in
Dostojefski's verbeelding om voor altijd een boeiende
figuur te zijn, en zou Ulysses ons boeien zonder
Homerus, zou de Grieksche Helena ons in het twee
gesprek niet tegenvallen? Columbus, door een
zonnesteek gedood, of Bonaparte, op de brug van
Lodi door den vijand neergeschoten, zouden geen
boeiender figuren zijn dan de willekeurige fantasten,
die jaarlijks om het leven komen. Het is de vraag,
of de geschiedenis hun opvolgers hadde geschonken.
Amerika wordt altijd eenigermate ontdekt bij
vergissing en te Waterloo wordt altijd mede beslist
door een toeval: een mensch is niet meer dan een
mensch, zelfs niet, ja vooral niet, indien hij een
monsterlijk mensch is.
WINSTON S. Churchill nam een portret van
Adolf Hitler op in de galerij zijner Groote
Tijdgenooten. (Vertaling van Pieter van der Valk,
uitgeversmaatschappij Eigen Volk te Haarlem). De
schets begint hij echter met de woorden: ,,Het is
onmogelijk, een juist oordeel uit te spreken over
een openbare figuur, die de enorme afmetingen
heeft aangenomen van Adolf Hitler, tenzij zijn
levenswerk als een afgerond geheel voor ons ligt.
Hoewel latere politieke handelingen geen aanleiding
kunnen geven om verkeerde daden door de vingers
te zien, biedt de geschiedenis tallooze voorbeelden
van mannen, die zich weliswaar macht wisten te
verwerven door het toepassen van hardvochtige,
grimmige en zelfs vreeselijke maatregelen, maar
die desondanks, wanneer hun leven in zijn geheel
werd onthuld, moesten worden beschouwd als
groote figuren, wier taak de geschiedenis der
menschheid hebben verrijkt."
Hiermede wordt het succes der genomen maat
regelen verheven tot de maatstaf van geschiedkun
dige grootheid. Dezelfde groote figuur zou niet
groot zijn, indien ze de kans had ontbeerd, haar
levenswerk ,,af te ronden". Groot is echter, volgens
Churchill, degene, die de geschiedenis van de
menschheid verrijkt. Waarmede? Wat is de rijk
dom der geschiedenis ? Is hierbij niet ook inbegrepen
de schat van lijden en de weelde van verschrikking,
de overdaad van ellende en de som van armoede,
die tot het mystieke bezit van de menschheid mér
bijdragen dan de bevredigde heerschzucht en heb
zucht der tyrannen, die haar lijden doen?
HET Nationale Dagblad heeft ons tot zulke be
spiegeling aangespoord door een mensch in
den tijd te plaatsen binnen de verhoudingen der
eeuwigheid. Het vraagt een Hitler, beschouwd sub
specie aeternitatis, reeds nu, terwijl de schaduwen
der dingen nog over hem duisteren, terwijl zijn adem
nog gemeenzaamheid heeft met onzen dampkring.
Is het niet een onredelijk verlangen? The Right
Honorable Winston S. Churchill meent van wel.
Hij wil geen oordeel vellen, tenzij na gedane zaken.
Het pleit voor zijn zakelijk inzicht. Nochtans lijkt
het ons mogelijk, dat iemand wil doordringen tot
de metaphysieke waarde van de heerschappij over
deze wereld. Hij verstaat dan wellicht dien enkelen
zucht, waarover het Nationale Dagblad van 9 Juli
1938 zoo ontroerend sprak.
Oude legenden verhalen, dat de wereld werd be
houden wegens een enkelen traan, door een seraf
voor Gods troon gedragen.
Ouwelmiid's
Dierenpark
R H E N EN
op den
GREBBEBERG
PAG. 3 DE GROENE No. 3189