Historisch Archief 1877-1940
l ooneei
Josine A* Simons?Mees 75 jaar
Frans Mijnssen
DE tooneelschrijfster mevrouw Josine A.
Simons-Mees wordt op 26 Juli 75 jaar. Een
figuur van beteekenis uit dien goeden tijd
van ons nationaal tooneel, toen Heijermans ons
tooneel beheerschte en zij zich naast hem hand
haafde, in haar eigen karakter. De problemen die
Heijermans stelde, en kleurig verwerkte, spraken
sterker tot de massa; en ongetwijfeld was hij een
voortreffelijk kunstenaar. Doch ook mevrouw
Simons heeft voortreffelijke kunst gegeven, en werk
dat volledig tooneel hield, al zal het eigenlijke ervan
de mensch in zijn innerlijkst leven eerder tot
de enkelen dan tot de velen hebben gesproken. Ik
ben zeker, dat het tot de enkelen zal blijven spreken
ook in later tijden, want het leven zóó als de schrijf
ster het zag, heeft zij in tal van levende gestalten
vastgelegd, waarvan de sterkste niet slechts voor en
uit n tijd geschreven zijn.
IN deze dagen heb ik verschillende van hare
tooneelspelen, groote en kleine, herlezen. Zooals
St. Elisabeth", wellicht haar diepste en fijnste
werk, en Uit het heimelijke Zelf" (een der Spelen
van Droom en Leven"), een kostelijk licht klein
meesterwerkje. St. Elisabeth" heeft door de jaren
zeker niet geleden. Voor mij bleek dit stuk bij de
herlezing na jaren, nog belangrijker en sterker en
onmeedoogend menschelijker dan ik dacht dat het
was.
Onmeedoogend menschelijk: door de absolute
eerlijkheid en bijna onbegrijpelijke onpartijdigheid
van de schrijfster, hier als steeds tegenover hare
menschen, zelfs tegenover diegenen die haar hart
moeten hebben.
Mevrouw Simons kent ze. Zij kent den
egocentrischen kunstenaar, die zich een zelfopofferend
gemeenschapsmensch waant; zij kent de onkreuk
bare vrouw, van wie de eenige geliefde man toch
alles maken en stukmaken kan (St. Elisabeth). Zij
kent een moedergezag, dat uit liefde, doch met
misdadig onverstand het leven der kinderen blijft
bepalen; gezag dat de zwakkeren dooddrukt, als zij
daarbij van de moeder houden (Een Moeder). Zij
kent het meisje, het puriteintje, dat tot een liefde
ontwaakt, die voor haar zonde" moet heeten en dat
die liefde niet kan weerstaan (De Veroveraar). Zij
voelt precies wat de vrouw doormaakt, die, na de
groote ontgoocheling van haar leven, het verfoeide
karakter van haar man zich ziet ontwikkelen in hun
beider zoontje (Zijn Evenbeeld). Maar de schrijfster
kent niet slechts individueele menschen in hun
eigen sfeer; zij kent ook tijden. Een harer eerste
werken, Twee levenskringen", geeft den strijd
tusschen twee levensbeschouwingen, houdingen
tegenover het leven in eene oude, puriteinsche
familie. Bij de ouders: gebondenheid, plicht
overeenkorrstig het geweten, ontzegging. Bij de kinde
ren: ongebondenheid, recht op geluk, den wil zich
uitteleven. En in een der laatste werken,
Levensstroomingen", komen de kinderen van zulke
kinderen terug; in hun hang weer naar gebonden
heid. Beide tooneelspelen heb ik in herinnering als
uitnemend werk.
Onmeedoogend menschelijk zijn de figuren in
veel van mevr. Simons' beste werk. Men versta het
woord Onmeedoogend niet verkeerd. Natuurlijk wil
het niet zeggen, dat de schrijfster zonder mildheid is.
Zij zag i.itegendeel hare figuren met oogen die
vél hebban gezien. Doch zij koesterde, zij be
schermde deze menschen niet. Zoomin als zij een
van hen bij het werk heeft gehaat. Hierboven werd
over eerlijkheid en onpartijdigheid gesproken. Er is
ook een sterk besef van verantwoordelijkheid. Soms
gaf zij den menschen zelfs in zekeren zin mér
dan hun toekomt. Een vrees, toch nog, voor een
zijdigheid, remde dan de scheppingskracht. Bij
tijden, en niet in het beste werk.
DE menschen van mevrouw Simons houden u
vast door hun eigen persoonlijkheid al zijn
het geen heroën. Als heroën zijn zij niet bedoeld
waar vindt men die in het leven, zal ook deze
schrijfster vragen men voelt dit ten slotte het
best als men het werk als geheel overziet. Doch deze
menschen zijn die ze zijn, naar hunne persoonlijke,
soms zeer gemengde eigenschappen, niet meer en
niet minder.
In Van Hoogten en Vlakten" plaatst de schrijf
ster hen tegenover de natuur, tegen den achtergrond
der bergen. En zij laat Frieda, het meisje dat te
midden van deze eeuwigheid leefde, het volgende
zeggen:
Frieda. Wat is alles dicht bij elkaar in de vlakte:
huizen en dorpen. En de menschen ook, die hebben
't in hun oogen allemaal....
Dick. Wat?
Frieda. Iets, Ik kan 't niet zeggen. Of ze
altijd kijken op dingen vlak bij, kleine, huiselijke
dingen, waar ze vertrouwd mee zijn. Geen een ziet
er vér.
Het is zeer jammer, dat mevrouw Simons de pen
heeft neergelegd. Zij heeft dit te spoedig gedaan.
De Paladijn" bracht een nieuwe belofte, voor
werk van zér lichten toets en humor. Uit het
heimelijke Zelf" heeft bewezen, hóe zij deze belofte
had kunnen vervullen !
Zij had en heeft haar oude helderheid van geest
behouden, en ook nog datgene in den mensch, dat
sommigen ontvankelijk en natuurlijk doet blijven
tot in den ouderdom.
Doch zóó als het werk daar ligt, is het bewonde
renswaardig en geheel van haar.
Schilderkunst
FRANSCHEN
bij Santee Land weer
lANE Poupelet heeft aardige bronzen beestjes
l gemaakt, bijkans monumentale beestjes,
monuJ mentale kleine beestjes. Is monumentaliteit iets
verhevens? Volgens Kant is het verhevene aan
groote maten gebonden. Zijn critieken waren
echter geen kunstcritieken. Maar het zijn aardige
beestjes en zij staan n voor n op een verheven
heid, of zitten daar of liggen. Het zijn konijnen,
een ezelsveulen, een haan, een kat, een gans. In
brons, een zwaar en donker materiaal. Jane
Poupelet, de boerendochter uit Charentes, heeft
ook veel geteekend, standen van naakte figuren,
houdingen van dieren. Er zijn eenige mooie
teekeningen. Haar kleine menagerie houdt zich stil in
een entourage van teekeningen, van naakten en
van dieren. Er zijn dus eigenlijk twee menagerieën,
de eene op sokkels en de andere aan de wanden.
Wat is het verschil tusschen een diergaarde en
het paradijs? Het verschil is Adam plus Eva. Wat
is het verschil tusschen Dufresne's Paradijs en
Poupelet's gaarde? Het is een verschuiving. Jane's
dieren zijn minder biologisch bepaald dan Dufresne's
eerste menschen. Zijn Paradijs ligt zonder twijfel
ergens in Afrika. Dat is goed gezien. Daar hebben
de menschen geen last van hun naaktheid. Dufy
is er ook met gouaches en vooral met een technisch
zeer graciele litho. Zou deze litho als
kleurensteendruk onderdoen voor de kleurendrukken waardoor
de Japansche houtsnede heeft uitgemunt,
druktechnisch gezien ? Dufy wilde natuurlijk iets anders
dan de Japanners ooit gewild hebben. Dat bedoel ik
dan ook niet. Ik bedoel te vragen of niet inderdaad
wat Dufy gewild heeft technisch even volkomen is
verwezenlijkt als wat het andere dat de Japan
ners wilden verwezenlijkt werd door hun andere
techniek. Bij een stilleven van Derain moet ge u
even tijd nemen. Hij, Derain, veronderstelt niet,
dat ge haast hebt. Van vele anderen een paar
namen slechts: Fried, een vreemdeling; Chabor;
Irm.
Ik zag temidden van de beste Franschen een
slaapkamertje van Couwenberg. Er bestaan vele
vooroordeelen, meer nog wanneer het schilders
dan wanneer het slaapkamers betreft. Ik vond dit
slaapkamertje een uitermate bekoorlijk stukje. Ik
houd trouwens wel van Couwenberg (met zijn
tekortkomingen, met zijn gebreken), misschien
wel het meest omdat hij zijn sensualisme sublimeert.
S. P. ABAS
Een aquarel van
Jean yan Wel
(Buffa, Amsterdam)
JEAN VAN WEL
j
an
Tentoonstel l i n;; bij Buffa, Amsterdam
VOOR den glazen wand, die de bovenzaal
scheidt van de benedenzaal, hangt een
gordijn, van een simpele stof vervaardigd,
een soort van kaasdoek, maar het is geestig en
dun beschilderd, op een wijze die naïef is, en tóch
geraffineerd. Koeien, vogels, boomen, baders en
tennisspelers zijn er op uitgewuifd met eenvoud en
gracie, nonchalant, maar raak. Men ziet het direct:
een talent, dat karakteristiek de vormen ziet en
veel smaak heeft voor kleur.
Jean van Wel is gén Zondagsschilder, al verkeert
hij in de omstandigheden van dit genus. Hij zit den
ganschen dag aan de zetmachine, beweegt de toetsen
en snuift de loodlucht. 's Avonds en op de vrije dagen
schildert hij. Er woont vaak ambitie en talent bij
typografen, maar hier is het een bijzonder geval.
Want al is er nog niets groot of tragisch in het werk
van Jean van Wel, den Brusselaar, er valt niet aan te
twijfelen dat hij het zuivere plastische naturel bezit,
die manier van schrijven met de hand en soepen met
het penseel welke onmiskenbaar is en noodzakelijk,
vóór het bedenken van stoute concepties.
Van Wel put niet uit een fonds van cultuur, hij
is een spontane generatie, met oorspronkelijkheid,
iets zeer eigens. Hij heeft naar Van Gogh gekeken,
dien hij erg zal bewonderen, rnaar hij is geen klein
Permeketje of De Smetje, hij borgt niet bij Opsomer
of Ensor. En de bewondering voor Van Gogh is
nergens een rem of domper. Jean van Wel drinkt
uit zijn eigen glas en kijkt uit zijn eigen oogen. Het
schilderwerk heeft een groote charme, maar meer
dan dat: het is hier en daar van een raakheid die
navrant is, vooral wanneer hij die plekken in de
banlieu schildert waar de banaliteit u aangaapt en
die toch van slaperige armoe dichterlijk worden.
We weten wel, de Ecole-de-Paris heeft ze, in het
voetspoor van Utrillo, uit den treure bekeken en
gegeven, doch hier is, in enkele kleine dingen, de
verveling van het gat-van-den-dag in zoo'n uithoek
weer eens met scherpte betrapt.
Zijn kleurgevoel is ongemeen. Een heel lichte,
speelsche kleur, bleek en vibrant, een kleur van
werven langs het water in de blakerzon. Wat hij
er mee doen kan toont hij niet beter dan in een
Bloemstuk (no. 10), luchtig en croquant,
coloristische muziek, met fijn-gekozen groenen, wat rood
en wat paars. Men kan de bloemen niet eens thuis
brengen, maar de bouquet is een kleine feeërie.
Hij heeft caprices, hij schildert de Notre-Dame
te Parijs met het plein ervoor, doch zet rechtsch
het standbeeld van Godfried van Bouillon, dat
zich op de Place Royale van zijn vaderstad bevindt.
Hij is heelemaal niet zoo erg serieus, gelukkig nog
niet maar hij heeft liefde, een klaren blik en een
onmiskenbare kunde. Kan hij voortwerken in dien
staat van halven primitief, men zal van hem hooren.
PAG. 10 DE GROENE No. 3190