De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 23 juli pagina 10

23 juli 1938 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

l ooneei Josine A* Simons?Mees 75 jaar Frans Mijnssen DE tooneelschrijfster mevrouw Josine A. Simons-Mees wordt op 26 Juli 75 jaar. Een figuur van beteekenis uit dien goeden tijd van ons nationaal tooneel, toen Heijermans ons tooneel beheerschte en zij zich naast hem hand haafde, in haar eigen karakter. De problemen die Heijermans stelde, en kleurig verwerkte, spraken sterker tot de massa; en ongetwijfeld was hij een voortreffelijk kunstenaar. Doch ook mevrouw Simons heeft voortreffelijke kunst gegeven, en werk dat volledig tooneel hield, al zal het eigenlijke ervan de mensch in zijn innerlijkst leven eerder tot de enkelen dan tot de velen hebben gesproken. Ik ben zeker, dat het tot de enkelen zal blijven spreken ook in later tijden, want het leven zóó als de schrijf ster het zag, heeft zij in tal van levende gestalten vastgelegd, waarvan de sterkste niet slechts voor en uit n tijd geschreven zijn. IN deze dagen heb ik verschillende van hare tooneelspelen, groote en kleine, herlezen. Zooals St. Elisabeth", wellicht haar diepste en fijnste werk, en Uit het heimelijke Zelf" (een der Spelen van Droom en Leven"), een kostelijk licht klein meesterwerkje. St. Elisabeth" heeft door de jaren zeker niet geleden. Voor mij bleek dit stuk bij de herlezing na jaren, nog belangrijker en sterker en onmeedoogend menschelijker dan ik dacht dat het was. Onmeedoogend menschelijk: door de absolute eerlijkheid en bijna onbegrijpelijke onpartijdigheid van de schrijfster, hier als steeds tegenover hare menschen, zelfs tegenover diegenen die haar hart moeten hebben. Mevrouw Simons kent ze. Zij kent den egocentrischen kunstenaar, die zich een zelfopofferend gemeenschapsmensch waant; zij kent de onkreuk bare vrouw, van wie de eenige geliefde man toch alles maken en stukmaken kan (St. Elisabeth). Zij kent een moedergezag, dat uit liefde, doch met misdadig onverstand het leven der kinderen blijft bepalen; gezag dat de zwakkeren dooddrukt, als zij daarbij van de moeder houden (Een Moeder). Zij kent het meisje, het puriteintje, dat tot een liefde ontwaakt, die voor haar zonde" moet heeten en dat die liefde niet kan weerstaan (De Veroveraar). Zij voelt precies wat de vrouw doormaakt, die, na de groote ontgoocheling van haar leven, het verfoeide karakter van haar man zich ziet ontwikkelen in hun beider zoontje (Zijn Evenbeeld). Maar de schrijfster kent niet slechts individueele menschen in hun eigen sfeer; zij kent ook tijden. Een harer eerste werken, Twee levenskringen", geeft den strijd tusschen twee levensbeschouwingen, houdingen tegenover het leven in eene oude, puriteinsche familie. Bij de ouders: gebondenheid, plicht overeenkorrstig het geweten, ontzegging. Bij de kinde ren: ongebondenheid, recht op geluk, den wil zich uitteleven. En in een der laatste werken, Levensstroomingen", komen de kinderen van zulke kinderen terug; in hun hang weer naar gebonden heid. Beide tooneelspelen heb ik in herinnering als uitnemend werk. Onmeedoogend menschelijk zijn de figuren in veel van mevr. Simons' beste werk. Men versta het woord Onmeedoogend niet verkeerd. Natuurlijk wil het niet zeggen, dat de schrijfster zonder mildheid is. Zij zag i.itegendeel hare figuren met oogen die vél hebban gezien. Doch zij koesterde, zij be schermde deze menschen niet. Zoomin als zij een van hen bij het werk heeft gehaat. Hierboven werd over eerlijkheid en onpartijdigheid gesproken. Er is ook een sterk besef van verantwoordelijkheid. Soms gaf zij den menschen zelfs in zekeren zin mér dan hun toekomt. Een vrees, toch nog, voor een zijdigheid, remde dan de scheppingskracht. Bij tijden, en niet in het beste werk. DE menschen van mevrouw Simons houden u vast door hun eigen persoonlijkheid al zijn het geen heroën. Als heroën zijn zij niet bedoeld waar vindt men die in het leven, zal ook deze schrijfster vragen men voelt dit ten slotte het best als men het werk als geheel overziet. Doch deze menschen zijn die ze zijn, naar hunne persoonlijke, soms zeer gemengde eigenschappen, niet meer en niet minder. In Van Hoogten en Vlakten" plaatst de schrijf ster hen tegenover de natuur, tegen den achtergrond der bergen. En zij laat Frieda, het meisje dat te midden van deze eeuwigheid leefde, het volgende zeggen: Frieda. Wat is alles dicht bij elkaar in de vlakte: huizen en dorpen. En de menschen ook, die hebben 't in hun oogen allemaal.... Dick. Wat? Frieda. Iets, Ik kan 't niet zeggen. Of ze altijd kijken op dingen vlak bij, kleine, huiselijke dingen, waar ze vertrouwd mee zijn. Geen een ziet er vér. Het is zeer jammer, dat mevrouw Simons de pen heeft neergelegd. Zij heeft dit te spoedig gedaan. De Paladijn" bracht een nieuwe belofte, voor werk van zér lichten toets en humor. Uit het heimelijke Zelf" heeft bewezen, hóe zij deze belofte had kunnen vervullen ! Zij had en heeft haar oude helderheid van geest behouden, en ook nog datgene in den mensch, dat sommigen ontvankelijk en natuurlijk doet blijven tot in den ouderdom. Doch zóó als het werk daar ligt, is het bewonde renswaardig en geheel van haar. Schilderkunst FRANSCHEN bij Santee Land weer lANE Poupelet heeft aardige bronzen beestjes l gemaakt, bijkans monumentale beestjes, monuJ mentale kleine beestjes. Is monumentaliteit iets verhevens? Volgens Kant is het verhevene aan groote maten gebonden. Zijn critieken waren echter geen kunstcritieken. Maar het zijn aardige beestjes en zij staan n voor n op een verheven heid, of zitten daar of liggen. Het zijn konijnen, een ezelsveulen, een haan, een kat, een gans. In brons, een zwaar en donker materiaal. Jane Poupelet, de boerendochter uit Charentes, heeft ook veel geteekend, standen van naakte figuren, houdingen van dieren. Er zijn eenige mooie teekeningen. Haar kleine menagerie houdt zich stil in een entourage van teekeningen, van naakten en van dieren. Er zijn dus eigenlijk twee menagerieën, de eene op sokkels en de andere aan de wanden. Wat is het verschil tusschen een diergaarde en het paradijs? Het verschil is Adam plus Eva. Wat is het verschil tusschen Dufresne's Paradijs en Poupelet's gaarde? Het is een verschuiving. Jane's dieren zijn minder biologisch bepaald dan Dufresne's eerste menschen. Zijn Paradijs ligt zonder twijfel ergens in Afrika. Dat is goed gezien. Daar hebben de menschen geen last van hun naaktheid. Dufy is er ook met gouaches en vooral met een technisch zeer graciele litho. Zou deze litho als kleurensteendruk onderdoen voor de kleurendrukken waardoor de Japansche houtsnede heeft uitgemunt, druktechnisch gezien ? Dufy wilde natuurlijk iets anders dan de Japanners ooit gewild hebben. Dat bedoel ik dan ook niet. Ik bedoel te vragen of niet inderdaad wat Dufy gewild heeft technisch even volkomen is verwezenlijkt als wat het andere dat de Japan ners wilden verwezenlijkt werd door hun andere techniek. Bij een stilleven van Derain moet ge u even tijd nemen. Hij, Derain, veronderstelt niet, dat ge haast hebt. Van vele anderen een paar namen slechts: Fried, een vreemdeling; Chabor; Irm. Ik zag temidden van de beste Franschen een slaapkamertje van Couwenberg. Er bestaan vele vooroordeelen, meer nog wanneer het schilders dan wanneer het slaapkamers betreft. Ik vond dit slaapkamertje een uitermate bekoorlijk stukje. Ik houd trouwens wel van Couwenberg (met zijn tekortkomingen, met zijn gebreken), misschien wel het meest omdat hij zijn sensualisme sublimeert. S. P. ABAS Een aquarel van Jean yan Wel (Buffa, Amsterdam) JEAN VAN WEL j an Tentoonstel l i n;; bij Buffa, Amsterdam VOOR den glazen wand, die de bovenzaal scheidt van de benedenzaal, hangt een gordijn, van een simpele stof vervaardigd, een soort van kaasdoek, maar het is geestig en dun beschilderd, op een wijze die naïef is, en tóch geraffineerd. Koeien, vogels, boomen, baders en tennisspelers zijn er op uitgewuifd met eenvoud en gracie, nonchalant, maar raak. Men ziet het direct: een talent, dat karakteristiek de vormen ziet en veel smaak heeft voor kleur. Jean van Wel is gén Zondagsschilder, al verkeert hij in de omstandigheden van dit genus. Hij zit den ganschen dag aan de zetmachine, beweegt de toetsen en snuift de loodlucht. 's Avonds en op de vrije dagen schildert hij. Er woont vaak ambitie en talent bij typografen, maar hier is het een bijzonder geval. Want al is er nog niets groot of tragisch in het werk van Jean van Wel, den Brusselaar, er valt niet aan te twijfelen dat hij het zuivere plastische naturel bezit, die manier van schrijven met de hand en soepen met het penseel welke onmiskenbaar is en noodzakelijk, vóór het bedenken van stoute concepties. Van Wel put niet uit een fonds van cultuur, hij is een spontane generatie, met oorspronkelijkheid, iets zeer eigens. Hij heeft naar Van Gogh gekeken, dien hij erg zal bewonderen, rnaar hij is geen klein Permeketje of De Smetje, hij borgt niet bij Opsomer of Ensor. En de bewondering voor Van Gogh is nergens een rem of domper. Jean van Wel drinkt uit zijn eigen glas en kijkt uit zijn eigen oogen. Het schilderwerk heeft een groote charme, maar meer dan dat: het is hier en daar van een raakheid die navrant is, vooral wanneer hij die plekken in de banlieu schildert waar de banaliteit u aangaapt en die toch van slaperige armoe dichterlijk worden. We weten wel, de Ecole-de-Paris heeft ze, in het voetspoor van Utrillo, uit den treure bekeken en gegeven, doch hier is, in enkele kleine dingen, de verveling van het gat-van-den-dag in zoo'n uithoek weer eens met scherpte betrapt. Zijn kleurgevoel is ongemeen. Een heel lichte, speelsche kleur, bleek en vibrant, een kleur van werven langs het water in de blakerzon. Wat hij er mee doen kan toont hij niet beter dan in een Bloemstuk (no. 10), luchtig en croquant, coloristische muziek, met fijn-gekozen groenen, wat rood en wat paars. Men kan de bloemen niet eens thuis brengen, maar de bouquet is een kleine feeërie. Hij heeft caprices, hij schildert de Notre-Dame te Parijs met het plein ervoor, doch zet rechtsch het standbeeld van Godfried van Bouillon, dat zich op de Place Royale van zijn vaderstad bevindt. Hij is heelemaal niet zoo erg serieus, gelukkig nog niet maar hij heeft liefde, een klaren blik en een onmiskenbare kunde. Kan hij voortwerken in dien staat van halven primitief, men zal van hem hooren. PAG. 10 DE GROENE No. 3190

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl