Historisch Archief 1877-1940
tdt
eute
i
Dr. O. Noordenbos
Een Christendom zonder einde
TER Braak heeft zich in zijn laatste geschrif ..:,
die zich met het Christendom bezighouden,
als het ware gemengd in de behandeling
van die hoogere aangelegenheden, die voorbe
houden schenen aan de zorg van hen, die zich deze
van beroepswege ter harte nemen, van de theologen.
Toen de literatuur zich hier te lande had geëmanci
peerd van het toezicht der predikanten, hadzij zich ook
? afgewend van wat in de theologie ter sprake kwam,
terecht, uit een begrijpelijke zucht naar zelfstandig
heid, omdat blijkbaar de theologie hier de eenige
vorm is, waarin menschen hun gedachten over het
hoogere" kunnen uitdrukken. In de
fractievorming, waaraan bij ons geen enkel verschijnsel ont
komt, had de literatuur echter ook gaandeweg weer
.een plaats gegeven aan dat wat Christendom en
godsdienst aangaat, maar dit meteen geïsoleerd in
de z.g. Christelijke en Roomsche literatuur, waar
zij worstelen moest om een erkende plaats te krijgen
in het Christelijke leven. Daarbuiten bleef zij zich
beijveren zuivere literatuur te blijven.
Nu heeft een onzer literatoren, die nimmer ge
zworen heeft bij het literaire, maar die toch uit de
literatuur komt en die destijds ostentatief afscheid
heeft genomen van domineesland, dat weer impe
rialistische begeerten heeft gekregen ook in de
richting van de literatuur, zich omgewend en zijn
afzijdigheid vervangen door, zoo niet een aanval,
maar dan toch wel door een zeer kritische verken
ning in dat gebied, waar zijn jeugd mee te doen
heeft gehad. Hij is tot de ontdekking gekomen dat
hij dit land, waaraan hij niet is verknocht, en waar
hij geen heil zoekt, toch niet kan ontloopen, dat het
zich uitstrekt tot de einden der aarde, van zijn
aarde althans, dat dit land zijn oorsprong en noodlot
inhoudt.
Ter Braak heeft dan geschreven over het Christen
dom, op een wijze, die den theologen niet zal be
vallen, maar die hen toch noopt, zich bezig te hou
den met wat hij in zijn Van Oude en Nieuwe Chris
tenen" hun voorhoudt. Maar niet voor de theologen
in de eerste plaats is dit boek geschreven integen
deel het is bestemd voor allen, die zich bezig hou
den met de vraag, wat onze cultuur drijft.
Van Oude en Nieuwe Christenen" is een ernstig
boek, van een ernst, die den aandachtigen lezer
(het is mij vooral bij tweede lezing opgevallen) niet
kan ontgaan. Het gaat er niet om in hoever Ter
Braak .origineel is geweest, tot hoever het .licht
reikt, dat hij aan Nietzsche heeft ontleend, het gaat
om de erkenning van het inzicht dat hij wil geven,
en die men niet moet trachten te ontgaan, omdat hij
zoo vaak negatief, cynisch of onaangenaam is, ook
niet, omdat men hem bijwijlen zoo geestig vindt of
raak, maar het geheel niet au sérieux neemt. Ter
Braak gaat uit van het standpunt dat wij hebben
afgerekend met iedere Christelijke
waarheidspretentie: wij staan tegenpver het Christendom als
godsdienst even onverschillig (en even intellectu
eel nieuwgierig bovendien) als tegenover het
BoedMenno ter Braak: Van Oude en Nieuwe
Christenen. (Nijghenvan Ditmar, Rotterdam).
Menno ter Braak en Anton van Duinkerken:
Het Christendom. (H. P.Leopold, Den Haag).
(De vrije Bladen 14, VII).
Menno ter Braak: De Augustijner Monnik
en zijn Trouwe Duivel. (H. P. Leopold, Den
Haag). (De vrije Bladen 15, II).
GOEDKOOPE RETOURS
NAAR
Prosp. en Inl. voor de dagdienst bij de S.M. ZEELAND.
Vlissingen en hare Hoofdagenten WM H. MULLER & Co. H.V.J
voordenachtdienjtb/dFa.HUDIG&PIETERS R'damenHoek.
VOOR BEIDE ROUTES BIJ DE REISBUREAUX.
Bezoekt de British Empire Exhibition, Glajgow, Mel-October
dhisme". Dat zou eigenlijk een discussie met
ge? loovige Christenen al onmogelijk maken, ware het
niet, dat Ter Braak tegenover het Christendom
geheel anders staat dan Multatuli en dan Nietzsche,
om twee van zijn geestelijke voorouders te noemen.
Historischer namelijk, schoon hij een groeiend
respect voor de geschiedenis.... dat er bij voorbaat
van overtuigd (is), dat verzet tegen de traditie een
misdadige aanslag is op een ontzaglijk cultuurbe
zit", voor zich zelf afwijst. De twee singuliere ipde
eeuwsche vrijdenkers waren respectieve opstandige
twijfelaars en moreele verachters van het Christen
dom. Nietzsche haatte en begreep het Christendom als
ressentiment, waarom hij het verwierp, Ter Braak
begrijpt het eveneens als ressentiment, schuift het
Christelijk geloof als historisch overwonnen terzijde,
maar laat het in zijn laatsten vorm als Christelijke
gelijkheid gelden niet alleen, maar ziet zijn eigen
laatste, dierbaarste waarde, menschelijke waardig
heid" daarin uitgedrukr.
HET is evenwel een gelijkheid der zielen voor
God zonder God". Het is Ter Braak's
historische kijk, die hem belet het Christendom te
zien als een bijzondere Openbaring, als een door
breken van het historische continuüm door het
Absolute. Deze waarheidspretentie van het Chris
tendom is een illusie gebleken, en dit is zoo maar
niet een willekeurige vaststelling, maar een histo
risch f actum: het Christelijk geloof is verdampt, w
gverklaard, sterk betwijfeld en Ter Braak kan zich
beroepen op het onomkeerbare van het historische
proces, dat het onmogelijk maakt, dat er een
terugontwikkeling zou zijn naar een weer algemeen aan
vaard Christelijk geloof. Het is dan ook niet toevallig,
dat de Christelijke leer der laatste dingen den
algemeenen terugkeer tot het geloof stelt aan het einde
der tijden, en oorspronkelijk, toen er geen begrip van
een historisch proces bestond, dezen verwachtte als
een plotselinge neerdaling Gods in de wereld. Thans
is de verwachting vervaagd tot een hoop en recht
vaardiging der menschelijke geschiedenis.
Hos zou trouwens dat algemeene Christelijke geloof
er moeten uitzien ! In welken vorm wordt dit ge
dacht ? Bestaat er heden ten dage nog het geloof van
Luther, van Augustinus, van Paulus in den vorm,
waarin het bij deze geloofshelden leefde? Uit de
essay, die Ter Braak over Luther, den monnik
met zijn trouwen duivel, heeft geschreven, blijkt
overduidelijk, dat, als men op zoek gaat naar een
hedendaagsch aequivalent van Luther's geloof, men
dit niet meer vindt onder zijn eigenlijke
geloofsgenooten in Christo, maar terecht komt bij zijn
landslieden van thans, die in bloed en ras een nieuwen
God hebben gevonden en even zoo fanatiek hun
trouwen duivel bestrijden en zich door hem belaagd
achten in den Jood, als Luther vocht met zijn Duivel
en altijd in zijn vreeze leefde.
NATUURLIJK zullen Ter Braak's geloovige be
strijders dit niet erkennen en gelooven in het
continuüm van het algemeene Christelijke geloof
dat wel zijn ketters en afvalligen kent, maar dat
zich telkens herstelt na eiken aanval. Zoo betoogt
Van Duinkerken tegenover Ter Braak die over
tuigd is, dat de oude Christenen waarlijk hebben
geloofd, maar dat hun geloofsgronden voor den
modernen mensch niet meer toegankelijk zijn" en
dit dank zij de wetenschap, dat ook het gevaar van
deze wetenschap voorbij is gegaan. Immers de we
tenschap heeft niet de geheimen van het leven
verklaard of opgelost. Nu bestaat er een inderdaad
verouderde bestrijding van den" godsdienst door
de" wetenschap, maar er is ook een apologie, die,
juist, omdat zij deze verouderde
godsdienstbestrijding als scherpste troef gebruikt, voorbij ziet
aan dit historische feit, dat deze wetenschap inder
tijd vooral de pretenties van den godsdienst op haar
gebied heeft bestreden en dat het gevolg wel is waar
is geweest, dat, toen zij haar grenzen overschreed
en een godsdienst op eigen terrein vervolgde, zij zich
deerlijk heeft vergist, maar dat daardoor de Chris
telijke waarheidspretenties nog niet beter gefun
deerd zijn geworden. De wetenschap legt geen be
lemmeringen meer op den weg naar het geloof,
maar de verdamping" van dit geloof zelf behoort
in een onomkeerbaar" proces. Een geloof kan niet
leven uit de verlegenheden van de wetenschap, die
juist als historisch factum, als factor een groote rol
heeft gespeeld.
Nu is het een eigenaardig feit, waarop wij wel
moeten wijzen in dit verband, dat er n vorm is van
Christelijk geloof, welks toon, welks pathos bij Ter
Braak wel gehoor vindt. Dit is het agoniseerende
Christendom, dat van den twijfel en van de ver
scheurde zielen, dat hij stelt tegenover het confor
misme, tegenover de barok van Van Duinkerken.
Tegen deze barok heeft hij een antipathie, die zeer
teekenend is; deze barok acht hij een beleediging
voor hen, die hun (on)geloof door den twijfel willen
bevestigen". De barok kent den twijfel alleen als een
ornament te meer in haar overvloed van weelderige
verfraaiingen, als een overdaad in de uiterlijkheden,
die het kernprobleem van het Christendom (d.i.
het probleem van den twijfel en de paradoxale ze
kerheid)" verstikken. Hier komt de protestant, beter
nog: de Mennoniet te voorschijn, die zelf zijn waar
heden zoekt, deze niet aanvaardt uit de traditie of
door de overmacht van praal en luister en die de
hoogere aangelegenheden ten slotte ernstig genomen
wil hebben.
Op Pascal, dien Ter Braak in dit verband ook
noemt, in zijn polemiek met Van Duinkerken, meent
een hooggeleerde theoloog, die Ter Braak's Van
Oude en Nieuwe Christenen" heeft gerecenseerd,
hem opmerkzaam te moeten maken, tegelijk met
Kierkegaard, die hij theoloog-vechtersbazen"
noemt. De hooggeleerde wil, door Ter Braak aan
deze theologen te herinneren, als afrekenaars met
het gangbare, slappe Christendom, Ter Braak wijzen
op zijn geringe kennis van de theologie, ook van de
moderne theologie in welk verband hij die der
Zwitsers noemt, dus de z.g. dialektische, die immers
ook de dubbelzinnigheid, de paradoxie van het
Nieuwe Testament leert, gelijk Ter Braak ook zijn"
waarheden liefst in paradoxen en dubbelzinnigheden
uitdrukt. Maar welk een oneindig verschil hier,
waar de paradoxen altijd binnen Gods woord"
vallen, waaraan zonder twijfel geloofd moet worden,
met wat Ter Braak onder paradox verstaat: zijn
waarheid in twijfel, zijn middel om het
woordfetichisme te vermijden, a fortiori het fetichisrne van
het absolute woord".
ALS paradox van alle paradoxen heeft Ter Braak
begrepen dat het Christendom, welks
hiernamaals-illusies en dogmata zijn stukgetwijfeld, als
discipline onze cultuur en haar begrippen beheerscht.
Hij demonstreert dit uitvoerig aan socialisme en
fascisme. Maar hier ligt ook zijn zwakheid. Zijn
menschelijke waardigheid is een residu van het
Christelijk geloof, had in dit geloof een zin; Ter
Braak doet geen poging haar een nieuwen zin te
geven, maar werpt ze op als een barricade tegen de
aanstormende horden van het barbarisme om
niet opgevreten te worden". Menschelijke waardig
heid, Christelijke gelijkheid, democratie worden hem
grensbegrippen, buiten welke hij niet kan stappen,
omdat hij anders in volkomen ongewenscht gezel
schap komt. Maar ze zijn dan ook erg toevallig en
voorloopig. Als, zooals Clive Bell zegt, complete
human equality is compatible only with complete
savagery", zou dan de menschelijke waardigheid,
zoo zij ten minste een summum" of infimum"
maar dan toch een bonum" is, wel veilig zijn bij de
Christelijke gelijkheid ? Maar Ter Braak is voor n
ding altijd beducht: dat zijn menschelijke waardig
heid het parool zou kunnen worden van een nieuwe
beweging", die dan een nieuw geloof, een nieuwe
metaphysica zou eischen. Hij wil zich distantiëeren,
geen leuzen aanhangen, want deze vragen geloof.
Daarom treedt hij het scherpst op tegen hen, die hij
schijnbaar het dichtst is genaderd en naar afkomst
het naaste staat: de humanisten, die laatste Christe
lijke gemeente tegen wie veel hardheid is geboden".
Hij heeft maar n middel om hen van het lijf te
houden: de paradox, die alleen de nadering in het
afstand nemen kent. Ter Braak is aan het einde
van zijn onthullingen, van zijn ontdekkingen ge
komen, lijkt het. Hij stelt zich voorloopig tevreden
met zijn opportunisme pur". Hij zal daar niet bij
blijven staan, omdat hij in beweging moet blijven.
Hij zal nog over de nieuwe mogelijke elite moeten
schrijven, die hij aan het eind van zijn boek noemt
van wie hij de beheersching verwacht van het
ressentiment.
PAG. 10 DE GROENE No. 3191