De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 30 juli pagina 10

30 juli 1938 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

tdt eute i Dr. O. Noordenbos Een Christendom zonder einde TER Braak heeft zich in zijn laatste geschrif ..:, die zich met het Christendom bezighouden, als het ware gemengd in de behandeling van die hoogere aangelegenheden, die voorbe houden schenen aan de zorg van hen, die zich deze van beroepswege ter harte nemen, van de theologen. Toen de literatuur zich hier te lande had geëmanci peerd van het toezicht der predikanten, hadzij zich ook ? afgewend van wat in de theologie ter sprake kwam, terecht, uit een begrijpelijke zucht naar zelfstandig heid, omdat blijkbaar de theologie hier de eenige vorm is, waarin menschen hun gedachten over het hoogere" kunnen uitdrukken. In de fractievorming, waaraan bij ons geen enkel verschijnsel ont komt, had de literatuur echter ook gaandeweg weer .een plaats gegeven aan dat wat Christendom en godsdienst aangaat, maar dit meteen geïsoleerd in de z.g. Christelijke en Roomsche literatuur, waar zij worstelen moest om een erkende plaats te krijgen in het Christelijke leven. Daarbuiten bleef zij zich beijveren zuivere literatuur te blijven. Nu heeft een onzer literatoren, die nimmer ge zworen heeft bij het literaire, maar die toch uit de literatuur komt en die destijds ostentatief afscheid heeft genomen van domineesland, dat weer impe rialistische begeerten heeft gekregen ook in de richting van de literatuur, zich omgewend en zijn afzijdigheid vervangen door, zoo niet een aanval, maar dan toch wel door een zeer kritische verken ning in dat gebied, waar zijn jeugd mee te doen heeft gehad. Hij is tot de ontdekking gekomen dat hij dit land, waaraan hij niet is verknocht, en waar hij geen heil zoekt, toch niet kan ontloopen, dat het zich uitstrekt tot de einden der aarde, van zijn aarde althans, dat dit land zijn oorsprong en noodlot inhoudt. Ter Braak heeft dan geschreven over het Christen dom, op een wijze, die den theologen niet zal be vallen, maar die hen toch noopt, zich bezig te hou den met wat hij in zijn Van Oude en Nieuwe Chris tenen" hun voorhoudt. Maar niet voor de theologen in de eerste plaats is dit boek geschreven integen deel het is bestemd voor allen, die zich bezig hou den met de vraag, wat onze cultuur drijft. Van Oude en Nieuwe Christenen" is een ernstig boek, van een ernst, die den aandachtigen lezer (het is mij vooral bij tweede lezing opgevallen) niet kan ontgaan. Het gaat er niet om in hoever Ter Braak .origineel is geweest, tot hoever het .licht reikt, dat hij aan Nietzsche heeft ontleend, het gaat om de erkenning van het inzicht dat hij wil geven, en die men niet moet trachten te ontgaan, omdat hij zoo vaak negatief, cynisch of onaangenaam is, ook niet, omdat men hem bijwijlen zoo geestig vindt of raak, maar het geheel niet au sérieux neemt. Ter Braak gaat uit van het standpunt dat wij hebben afgerekend met iedere Christelijke waarheidspretentie: wij staan tegenpver het Christendom als godsdienst even onverschillig (en even intellectu eel nieuwgierig bovendien) als tegenover het BoedMenno ter Braak: Van Oude en Nieuwe Christenen. (Nijghenvan Ditmar, Rotterdam). Menno ter Braak en Anton van Duinkerken: Het Christendom. (H. P.Leopold, Den Haag). (De vrije Bladen 14, VII). Menno ter Braak: De Augustijner Monnik en zijn Trouwe Duivel. (H. P. Leopold, Den Haag). (De vrije Bladen 15, II). GOEDKOOPE RETOURS NAAR Prosp. en Inl. voor de dagdienst bij de S.M. ZEELAND. Vlissingen en hare Hoofdagenten WM H. MULLER & Co. H.V.J voordenachtdienjtb/dFa.HUDIG&PIETERS R'damenHoek. VOOR BEIDE ROUTES BIJ DE REISBUREAUX. Bezoekt de British Empire Exhibition, Glajgow, Mel-October dhisme". Dat zou eigenlijk een discussie met ge? loovige Christenen al onmogelijk maken, ware het niet, dat Ter Braak tegenover het Christendom geheel anders staat dan Multatuli en dan Nietzsche, om twee van zijn geestelijke voorouders te noemen. Historischer namelijk, schoon hij een groeiend respect voor de geschiedenis.... dat er bij voorbaat van overtuigd (is), dat verzet tegen de traditie een misdadige aanslag is op een ontzaglijk cultuurbe zit", voor zich zelf afwijst. De twee singuliere ipde eeuwsche vrijdenkers waren respectieve opstandige twijfelaars en moreele verachters van het Christen dom. Nietzsche haatte en begreep het Christendom als ressentiment, waarom hij het verwierp, Ter Braak begrijpt het eveneens als ressentiment, schuift het Christelijk geloof als historisch overwonnen terzijde, maar laat het in zijn laatsten vorm als Christelijke gelijkheid gelden niet alleen, maar ziet zijn eigen laatste, dierbaarste waarde, menschelijke waardig heid" daarin uitgedrukr. HET is evenwel een gelijkheid der zielen voor God zonder God". Het is Ter Braak's historische kijk, die hem belet het Christendom te zien als een bijzondere Openbaring, als een door breken van het historische continuüm door het Absolute. Deze waarheidspretentie van het Chris tendom is een illusie gebleken, en dit is zoo maar niet een willekeurige vaststelling, maar een histo risch f actum: het Christelijk geloof is verdampt, w gverklaard, sterk betwijfeld en Ter Braak kan zich beroepen op het onomkeerbare van het historische proces, dat het onmogelijk maakt, dat er een terugontwikkeling zou zijn naar een weer algemeen aan vaard Christelijk geloof. Het is dan ook niet toevallig, dat de Christelijke leer der laatste dingen den algemeenen terugkeer tot het geloof stelt aan het einde der tijden, en oorspronkelijk, toen er geen begrip van een historisch proces bestond, dezen verwachtte als een plotselinge neerdaling Gods in de wereld. Thans is de verwachting vervaagd tot een hoop en recht vaardiging der menschelijke geschiedenis. Hos zou trouwens dat algemeene Christelijke geloof er moeten uitzien ! In welken vorm wordt dit ge dacht ? Bestaat er heden ten dage nog het geloof van Luther, van Augustinus, van Paulus in den vorm, waarin het bij deze geloofshelden leefde? Uit de essay, die Ter Braak over Luther, den monnik met zijn trouwen duivel, heeft geschreven, blijkt overduidelijk, dat, als men op zoek gaat naar een hedendaagsch aequivalent van Luther's geloof, men dit niet meer vindt onder zijn eigenlijke geloofsgenooten in Christo, maar terecht komt bij zijn landslieden van thans, die in bloed en ras een nieuwen God hebben gevonden en even zoo fanatiek hun trouwen duivel bestrijden en zich door hem belaagd achten in den Jood, als Luther vocht met zijn Duivel en altijd in zijn vreeze leefde. NATUURLIJK zullen Ter Braak's geloovige be strijders dit niet erkennen en gelooven in het continuüm van het algemeene Christelijke geloof dat wel zijn ketters en afvalligen kent, maar dat zich telkens herstelt na eiken aanval. Zoo betoogt Van Duinkerken tegenover Ter Braak die over tuigd is, dat de oude Christenen waarlijk hebben geloofd, maar dat hun geloofsgronden voor den modernen mensch niet meer toegankelijk zijn" en dit dank zij de wetenschap, dat ook het gevaar van deze wetenschap voorbij is gegaan. Immers de we tenschap heeft niet de geheimen van het leven verklaard of opgelost. Nu bestaat er een inderdaad verouderde bestrijding van den" godsdienst door de" wetenschap, maar er is ook een apologie, die, juist, omdat zij deze verouderde godsdienstbestrijding als scherpste troef gebruikt, voorbij ziet aan dit historische feit, dat deze wetenschap inder tijd vooral de pretenties van den godsdienst op haar gebied heeft bestreden en dat het gevolg wel is waar is geweest, dat, toen zij haar grenzen overschreed en een godsdienst op eigen terrein vervolgde, zij zich deerlijk heeft vergist, maar dat daardoor de Chris telijke waarheidspretenties nog niet beter gefun deerd zijn geworden. De wetenschap legt geen be lemmeringen meer op den weg naar het geloof, maar de verdamping" van dit geloof zelf behoort in een onomkeerbaar" proces. Een geloof kan niet leven uit de verlegenheden van de wetenschap, die juist als historisch factum, als factor een groote rol heeft gespeeld. Nu is het een eigenaardig feit, waarop wij wel moeten wijzen in dit verband, dat er n vorm is van Christelijk geloof, welks toon, welks pathos bij Ter Braak wel gehoor vindt. Dit is het agoniseerende Christendom, dat van den twijfel en van de ver scheurde zielen, dat hij stelt tegenover het confor misme, tegenover de barok van Van Duinkerken. Tegen deze barok heeft hij een antipathie, die zeer teekenend is; deze barok acht hij een beleediging voor hen, die hun (on)geloof door den twijfel willen bevestigen". De barok kent den twijfel alleen als een ornament te meer in haar overvloed van weelderige verfraaiingen, als een overdaad in de uiterlijkheden, die het kernprobleem van het Christendom (d.i. het probleem van den twijfel en de paradoxale ze kerheid)" verstikken. Hier komt de protestant, beter nog: de Mennoniet te voorschijn, die zelf zijn waar heden zoekt, deze niet aanvaardt uit de traditie of door de overmacht van praal en luister en die de hoogere aangelegenheden ten slotte ernstig genomen wil hebben. Op Pascal, dien Ter Braak in dit verband ook noemt, in zijn polemiek met Van Duinkerken, meent een hooggeleerde theoloog, die Ter Braak's Van Oude en Nieuwe Christenen" heeft gerecenseerd, hem opmerkzaam te moeten maken, tegelijk met Kierkegaard, die hij theoloog-vechtersbazen" noemt. De hooggeleerde wil, door Ter Braak aan deze theologen te herinneren, als afrekenaars met het gangbare, slappe Christendom, Ter Braak wijzen op zijn geringe kennis van de theologie, ook van de moderne theologie in welk verband hij die der Zwitsers noemt, dus de z.g. dialektische, die immers ook de dubbelzinnigheid, de paradoxie van het Nieuwe Testament leert, gelijk Ter Braak ook zijn" waarheden liefst in paradoxen en dubbelzinnigheden uitdrukt. Maar welk een oneindig verschil hier, waar de paradoxen altijd binnen Gods woord" vallen, waaraan zonder twijfel geloofd moet worden, met wat Ter Braak onder paradox verstaat: zijn waarheid in twijfel, zijn middel om het woordfetichisme te vermijden, a fortiori het fetichisrne van het absolute woord". ALS paradox van alle paradoxen heeft Ter Braak begrepen dat het Christendom, welks hiernamaals-illusies en dogmata zijn stukgetwijfeld, als discipline onze cultuur en haar begrippen beheerscht. Hij demonstreert dit uitvoerig aan socialisme en fascisme. Maar hier ligt ook zijn zwakheid. Zijn menschelijke waardigheid is een residu van het Christelijk geloof, had in dit geloof een zin; Ter Braak doet geen poging haar een nieuwen zin te geven, maar werpt ze op als een barricade tegen de aanstormende horden van het barbarisme om niet opgevreten te worden". Menschelijke waardig heid, Christelijke gelijkheid, democratie worden hem grensbegrippen, buiten welke hij niet kan stappen, omdat hij anders in volkomen ongewenscht gezel schap komt. Maar ze zijn dan ook erg toevallig en voorloopig. Als, zooals Clive Bell zegt, complete human equality is compatible only with complete savagery", zou dan de menschelijke waardigheid, zoo zij ten minste een summum" of infimum" maar dan toch een bonum" is, wel veilig zijn bij de Christelijke gelijkheid ? Maar Ter Braak is voor n ding altijd beducht: dat zijn menschelijke waardig heid het parool zou kunnen worden van een nieuwe beweging", die dan een nieuw geloof, een nieuwe metaphysica zou eischen. Hij wil zich distantiëeren, geen leuzen aanhangen, want deze vragen geloof. Daarom treedt hij het scherpst op tegen hen, die hij schijnbaar het dichtst is genaderd en naar afkomst het naaste staat: de humanisten, die laatste Christe lijke gemeente tegen wie veel hardheid is geboden". Hij heeft maar n middel om hen van het lijf te houden: de paradox, die alleen de nadering in het afstand nemen kent. Ter Braak is aan het einde van zijn onthullingen, van zijn ontdekkingen ge komen, lijkt het. Hij stelt zich voorloopig tevreden met zijn opportunisme pur". Hij zal daar niet bij blijven staan, omdat hij in beweging moet blijven. Hij zal nog over de nieuwe mogelijke elite moeten schrijven, die hij aan het eind van zijn boek noemt van wie hij de beheersching verwacht van het ressentiment. PAG. 10 DE GROENE No. 3191

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl