De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 30 juli pagina 16

30 juli 1938 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Een verhaalTvan De Groene QtumraJ(Merz: ReisaVOIltHUI' ZOO JUIST was de jonge man de coup binnengekomen, had zijn koffer in het net gelegd, zijn hoed en jas opgehangen, vervolgens een vaderlijken blik geworpen op de vouwen in zijn broek, alsof hij wilde zeggen: Jullie moeten mij de heele reis trouw blijven", en nu zat hij in den hoek en keek uit het raampje. Hier zit ik", dacht hij, de reis kan beginnen". De woorden, .die zijn vader vroeger altijd herhaalde wanneer de groote vacantie begon, schoten hem te binnen: Reizen wil zeggen in het boek Gods lezen". Goed", * dacht de jonge man, het zal het eenige boek zijn, dat ik zal lezen." Deze gedachte stemde hem nog vroolijker dan hij reeds was. De jonge man had namelijk een paar dagen geleden zijn laatste examen gedaan en nu zou hij gauw advocaat zijn. En dan i* Rechter l Dat was zijn doel: rechter ! Maar nu wilde hij eerst verlost van alle wetboeken, de reis naar de Vrijheid ondernemen. Behalve hem was er nog niemand in de coupé. Jammer", dacht hij. Maar de trein was nog niet vertrokken. Weer keek hij naar zijn volmaakte broekvouwen en neuriede daarbij, zonder het te merken: Ik houhouhouhou van jou !" Daar schoof iemand van buitenaf 'n dienblad voor z'n neus en vroeg of mijnheer misschien medelijden had met een van deze croquetjes, dat namelijk graag de reis in de maag van den jongen man mee wilde maken. De jongeman had medelijden. Juist toen hij het croquetje den kop afhapte, vertrok de trein. Vaarwel, vaderland!" dacht hij, vaarwel versteende wetsartikelen!" Op dit moment kwam er een dame binnen. Eindelijk l" dacht de jonge man. Dadelijk echter keerde de dame zich om en verdween weer. Jammer" ! dacht de jongeman. Daar hij zich echter niet wilde ergeren, keek hij naar buiten waar de huizen aan zijn oogen voor bijvlogen. Ik houhouhouhou van jou" neuriede hij en dacht er over na, of de huizen stilstonden en hij in den trein aan hen voorbijraasde, of dat mis schien zijn trein stilstond en de aarde met de huizen aan zijn trein voorbijraasde. Dan zou hij echter inplaats van in Venetiëaan de Noordpool terecht komen, wat volstrekt zijn bedoeling niet was. Plotseling kwam er een dame binnen. Het was dezelfde, die tevoren weer verdwenen was. Zij moest in den tusschentijd iets opwindends gezien nebben, zij haalde gejaagd adem. Zij keek den jongen man even aan en ging toen vlak naast hem zitten. Wat moet dat beteekenen", dacht de jonge man, die spoedig rechter zou zijn, alle plaatsen zijn vrij en zij gaat zoo vlak naast mij zitten?" Vervolgens dacht hij: zij is blond". En waarom deed zij nu alsof hij heelemaal niet zoo dicht naast haar zat als zij naast hem ? Onbegrijpelijk! Eindelijk zei zij haastig: Pardon ! Er is niets. Blijft u hier alstu blieft zoo zitten. Dat is alles. En neemt u mij alstu blieft niet kwalijk." Zij keek naar de gang, vanwaar zij de coupébinnen was gekomen. De jonge man dacht, dat hij nu ook eindelijk een woordje moest spreken en vroeg of hij haar misschien kon helpen. Zij zei echter alleen: Neen, neen, dank u wel" en keek weer naar de gang en ademde nog altijd als een opgejaagd dier. De jonge man keek naar den zwarten oorhanger, die zoo goed bij het blonde haar stond en hij merkte, dat ook hij snel ademde (als of hij weer voor een examen zat). Nog steeds vlogen buiten de, huizen voorbij en nog steeds zat deze vreemde vrouw naast hem. MISSCHIEN is het toch beter, wanneer wij wat praten", zei zij toen en keek naar hem, zonder hem aan te zien. Wij kunnen het toch ergens over hebben. Of misschien niet. Zooals u wilt." Graag". antwoordde hij (een ander woord schoot hem voorloopig niet te binnen). U denkt er toch hoop ik niets van", zei zij toen, ik wilde namelijk alleen maar.'... ach, dat komt er ook heelemaal niet op aan ik heb namelijk in dezen wagon.... ach dat zal u natuurlijk niets kunnen schelen". De jonge man trok zijn broeksvouwen recht. Weer zaten zij zwijgend naast elkaar. Zegt u toch wat!" fluisterde zij toen plotseling. Waarom zegt u toch niets?" En daarna: Neem mij niet kwalijk". En toen sprak zij zelf, daar er toch gesproken moest worden. Zij hadden ook zoo lang geen ander mensch meer gezien dat het was alsof zij nog maar alleen op de wereld waren. De dame scheen al gauw blij, dat zij mocht spreken en deed het als iemand, die langen tijd gedwongen was geweest zich stil te houden. Eindelijk meende de jonge rechter in spe een zin te ontdekken in de eénigszins verwarde bekentenissen van zijn buur vrouw: deze jonge vrouw, ja, zij zag er nog tamelijk jong uit, was getrouwd, maar zij leefde sinds eenigen tijd gescheiden van haar man. Hij had haar met een andere vrouw bedrogen". Zij had het geduld", het woord geduld" kwam vaak terug en omdat zij het geduld had (?wat had ik anders kunnen doen, ik was ook zoo onervaren"), was hij haar nog meer gaan verachten. Tenslotte dan de scheiding. En nu ? Nu had zij haar man juist in dezen wagon ontdekt. En hij had haar ook gezien. Waarom zij nu zoo dicht naast den jongen man was gaan zitten, daarover sprak zij niet meer. Maar het leek hem duidelijk: zij dacht zeker, dat haar man haar naar hier zou volgen. Wilde zij dat nu voor komen? Of moest hij zijn verlaten vrouw met een anderen man samen zien en jaloersch worden, omdat zij hem nu niet meer noodig had? Waar schijnlijk moest de man dus jaloersch worden. De man was echter heelemaal niet verschenen, had haar dus heelemaal niet gevolgd". Niettemin keek de dame van tijd tot tijd nog steeds naar de gang en niettemin bleef zij zoo dicht naast den jongen man zitten: Misschien is het allemaal erg dwaas", zei zij, misschien komt hij heelemaal niet meer. Enfin, dan is het maar dwaas, er is zooveel dwaas". Spoedig praatte de jonge man over Titiaan, omdat hij naar Venetiëging. Toen hij haar echter een foto van een schilderij van Titiaan liet zien, zei zij plotseling weer, dat zij vier weken na haar huwelijk al een lange bruine haar op haar mans schouder had gevonden, hoewel zij zelf blond was en ook altijd geweest was: Ik kan geverfde haren niet uitstaan". Ik ook niet", antwoorde hij (nog steeds het schil derij van Titiaan voor oogen) ik vind het prettig dat de goede God uw haren blond gemaakt heeft". Maar hij had een lange bruine haar op zijn schou der", zei zij, alsof zij niets gehoord had, en kort daarna twee zwarte en dan al gauw weer die bruine, precies dezelfde, en dat dan maar moeten dulden, glimlachen, glimlachen, ofschoon je eigenlijk huilen moet. Maar waarom vertel ik u dat eigenlijk!" En toen hoorde de jonge man naast zich snikken en hij zag tranen in haar oogen. Er gingen een paar minuten voorbij. Ik houhouhouhou van jou" neuriede hij in zichzelf. En toen was zij van oordeel dat hij nu iets moest zeggen (altijd praten, praten, de stilte was verschrikkelijk !) en als hij wilde, dan kon hij zich nu wreken en over de vrouwen praten. Maar toen bekende de jonge man haar, dat hij maar erg weinig of heelemaal niets van vrouwen afwist en zij geloofde het al daarom, omdat men wel heel weinig van vrouwen af moet weten, wanneer men haar dat openlijk bekent. Hebt u dan nooit een vriendin gehad?" vroeg zij toen (eigenlijk alleen maar om wat te vragen). Nauwelijks" antwoordde hij, eigenlijk nooit, altijd als het begon, dacht ik: het examen staat voor de deur, en dan was het alweer uit en ik liep naar de deur, waar het examen voor stond." Ja maar vertelt u dan eens, wat u tot nu toe in uw leven gedaan hebt?" vroeg zij en keek hem aan. Examens, alleen maar examens, als het eene voorbij was, stond er weer een ander voor de deur, maar nu, nu staat er niets meer voor de deur, nu nog een poosje geduld en ik word rechter." Wat wordt u?" Rechter". Rechter? Pardon, maar daar ziet u heelemaal niet naar uit." Weer zwegen zij en weer keek de dame naar den ingang. Wanneer u bijvoorbeeld op het oogenblik rechter zou zijn", zei zij toen, en hij, hij was bijvoorbeeld de beklaagde, hoe zou u dan oordeelen?" Hoe ik zou oordeelen ?" Hij trok weer eens aan zijn broeksvouwen. Ja, zeker". Ik zou zeggen: deze man is een schoft!" Zij kreeg een kleur. Wat is hij ?" Een schoft, een gemeene schoft l" Meteen ging zij een eind van hem afzitten." Zeg eens even, hoe kunt u dat beweren ? Mijn man is geen schoft! Wat weet u van hem, wat weet u eigenlijk berhaupt?" Pardon", stamelde hij, geheel van zijn stuk gebracht, maar dat zou mijn oordeel zijn, al zou ik het ook niet zeggen, maar hem schuldig verklaren en het huwelijk ontbinden. En dan," hier werd hij flink dan zou ik van de onschuldig gescheiden blondine eisenen, den rechter op zijn reis te ver gezellen." Weer kwamen er tranen in haar oogen: Hij komt niet meer, nooit meer. Misschien zit die vrouw wel naast hem van wie ik een bruine haar op zijn schouder vroeger heb ik haar nooit gezien, maar nu, nu zit ze daar misschien en hij.... hij komt niet meer.... hij is een.... misschien hebt u geen ongelijk maar wat weet u ervan?" De jonge man had haar hand genomen. Blijft u bij mij", fluisterde hij, laten wij Titiaan in zijn stad gaan bekijken." Zij trok haar hand nu terug uit de zijne, maar probeerde te glimlachen. Gaat u mee naar Venetië?" begon hij weer. Waarheen" ? Naar Venetië". Onmogelijk ! Ik heb maar een kaartje tot het volgende station." Niets is onmogelijk", beval de jonge man, alsof hij uit den rechterstoel sprak, ik neem een kaartje voor u". Het is maar een dwaze droom," meende zij en keek weer naar den ingang. De mooiste droom is de werkelijkheid", antwoordde hij en ver baasde zich over zichzelf, ik zal half zoo lang blijven als ik van plan was, en daarvoor gaat u mee. En het zal dubbel mooi zijn." Zij antwoordde niet. Na een lange pauze zei zij toen: Dat is u toch geen ernst". Volkomen ernst" riep hij uit, volkomen ernst l" Toen keek zij hem aan, alsof zij het voor den eersten keer deed. Maar zij gaf geen antwoord. Ik geloof, dat u in uw leven te veel boeken gelezen heeft", zei zij toen, u bent nog te jong, mijnheer, en daarom spreekt u als een boek." De mooiste droom is de werkelijkheid. Ha! Als een boek". De jonge man keek naar zijn volmaakte broeksvouwen en zei: Ik geloof, dat dit alles zoo heeft moeten gebeuren. Toen ik hier binnenkwam, voelde ik precies, dat u hier binnen zou komen en naast mij zou gaan zitten, u, juist u, hier, precies hier. En dat u met mij naar Venetiëzou reizen, dat voelde ik als een voorbeschikking." Zij glimlachte. Gelooft u daaraan?" Ja." Precies een boek." Maar toch scheen het woord voorbeschikking haar bijna te overreden. Beschikking? vroeg zij zichzelf af, en zij antwoordde: Voorbeschikking ! Meent u het .werkelijk?" vroeg zij toen weer, naar Venetië?" Naar Venetië!" en hij greep haar vingers. HIJ komt niet meer bij mij terug", fluisterde zij toen weer, hij zit daar met een vrouw van wie ik een bruine haar of misschien is het die zwarte, hij komt niet meer terug. Hij moet ook niet meer komen, nooit meer, ik wil hem niet meer zien. Ik haat hem ! Voorbeschikking is het, u hebt gelijk, u ziet er uit of u eigenlijk altijd gelijk hebt. Ik haat hem. Ik wil weer leven, vroolijk zijn zooals vroeger en niet meer bedrogen worden, nooit meer. Nooit meer !" Toen zij dit nooit meer" voor de derde maal herhalen wilde, bleef het haar in haar keel steken. Zij had, bijna bij vergissing, naar den ingang gekeken en daar stond plotseling de man; hij stond daar, alsof hij daar al gedurende de geheele reis gestaan had, hij bewoog zich niet, sprak geen woord, keek haar alleen maar aan. Als door den bliksem getroffen, trok zij haar hand terug uit die van haar buurman en sprong op. Toen draaide de man zich om en ging weer weg en was niet meer te zien. De vrouw hield haar armen naar hem uitgestrekt. Zij liep hem achterna. Dadelijk hierna stond de trein stil. De jonge man legde zijn hand tegen zijn voor hoofd. Het was alsof hij gedroomd had. Maar hij had niet gedroomd. Daar hoorde hij al een stem: Geeft u mij alstublieft mijn koffer even aan !" Zij stond buiten, voor het raampje. Er waren weer tranen in haar oogen: Vergeeft u mij, alstublieft, ik dank u." Toen nam zij zijn hand en fluisterde: Goede reis !" Maar zij draaide zich direct om en liep weg. Kort daarna ging de trein verder. De jonge man zag hoe in de verte een blonde vrouw een man om den hals viel. Ik haat hem", had zij nog pas vijf minuten geleden gezegd en nooit meer" en nu viel zij hem om den hals. Toen het station al lang niet meer te onderscheiden was, keek de jongeman nog steeds in die richting. Toen ging hij op zijn plaats zitten en schudde alleen maar zijn hoofd. PAG. 16 DE GROENE Na. 3»!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl