De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 30 juli pagina 7

30 juli 1938 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Zal er genoeg PETROLEUM zijn? VAN een groot deel van de menschheid is de les: Laat ons eten en drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven wij". Het overige deel denkt er echter anders over en vraagt zich voortdurend af: Hoe lang kunnen wij er nog mee toe?" Het is een verstandige daad, die getuigt van een vooruitzienden blik, om zich af te vragen, hoe lang men nog met een bepaalden voorraad toe kan. Maar lastig wordt het, als de voorraad niet over zien kan worden. Men kan zich nog voorstellen, dat degene, die zich bezorgt maakt over den hout voorraad, langs allerlei ingewikkelde wegen den totalen voorraad hiervan zou gaan tellen en met behulp van berekeningen en statistieken de ver moedelijke toekomst schilderde. Maar de voorraad van de grondstoffen onder den grond: ertsen? En het moeilijkste van alles: de petroleum ? Inderdaad, het is waarschijnlijk een der moei lijkste opgaven om het tijdperk te berekenen, waarin de aardolie op zou zijn. En wel daarom, omdat het nog zoo erg kort geleden is, dat het ge bruik van petroleum als grondstof voor de industrie noemenswaardig is geworden. In dien korten tijd is het gebruik van practisch niets gestegen tot hoe veelheden, die uitgedrukt worden in getallen van onbegrijpelijke grootte. Het feit, om de toeneming van het gebruik per jaar ook maar met eenige be nadering te schatten, is op zichzelf al ondoenlijk; daarbij komt dan nog, dat er over den olievoorraad, dien de aarde nog verborgen houdt, weinig, zér weinig bekend is. HET spreekt bijna vanzelf, dat deze onoplosbare vraag telkenmale gesteld is en beantwoord ook. Een der meest bekende deskundigen heeft het vraagstuk kort geleden weer eens aan een openbare bespreking onderworpen. Deze Amerikaansche deskundige, E. V. O.'Rouke, vult de vraagstelling: zal er genoeg olie zijn" zelf al aan met de woorden: genoeg olie... tot wanneer, waarvoor ?" Uit een voordracht, door hem niet lang geleden over dit onderwerp gehouden, blijkt echter, dat hij zich voor de naaste toekomst een totaal van 33.000.000 auto's, vrachtauto's e.d. in Amerika voorstelt. Ook zijn verdere berekeningen zijn op Amerika gericht en den Amerikaanschen olievoor raad. In 1935 verbruikte de U.S.A. 920.000.000 barrels ruwe olie (d. i. ca. 110 milliard liter of ca. no millioen ton), die voor de helft verwerkt werden tot benzine en als brandstof dienden voor 26.000.000 auto's e. d, Hoe snel de groei van het aantal auto's en het daarbijbehoorende benzinegebruik in zijn werk is gegaan, blijkt overduidelijk uit het vol gende grafiekje: 443.000.0000 -* " 37100.000. J9.000.OOO I.I09-OOO.OOQ L0« t. 000.000 «1.000.000 9.800.000 1900 '40 '50 Aantal auio's eHc. Barrels ruwe olie p jaar: Het gedeelte rechts van de streep-punt lijn, geeft de getallen weer die door het American Petroleum Institute voor de nabije toekomst geschat zijn. Olievelden te Venice, een voorstad van Los Angeles De streeplijn geeft het aantal auto's aan, terwijl de getrokken lijn de ruwe olieproductie in barrels per jaar aangeeft; het blijkt, dat de ruwe olie productie waarschijnlijk in de komende jaren min der sterk zal toenemen, en omstreeks 1960 zelfs af zal nemen, ondanks het feit, dat het aantal auto's zich regelmatig blijft uitbreiden. De reden hiervan zal verder duidelijk worden. In de U.S.A. zijn boven gronds ca. 45.000.000 barrels petroleum ruw en geraffineerd, maar deze geweldig schijnende hoe veelheid, is slechts voldoende voor zes maanden; hij dient dan ook alleen als buffer om kleine fluc tuaties in het gebruik en de productie op te vangen. Op i Januari 1935 was de ondergrondsche reserve 12 millioen barrels d. w. z. dit was de reserve der reeds aangeboorde olielagen. Van de nog niet ont dekte olievelden, die er echter in de U.S.A. waar schijnlijk niet veel meer zijn, kan de voorraad na tuurlijk niet geschat worden. Op het eerste gezicht lijkt het onmogelijk van een aangeboorden put den voorraad vast te stellen. Dat is echter niet geheel het geval. Eén van de mid delen, die de experts op dat gebied b.v. ten dienste staan, is het meten van den druk van het gas, dat zich gewoonlijk boven de aardolie in de aarde be vindt. De aardolie is n.l. als het ware opgesloten in een groote holle (of met poreuze stoffen gevulde) ruimte, die gedeeltelijk met de vloeistof, gedeel telijk met gas onder hoogen druk gevuld is. Met behulp van een eenvoudige berekening kan uit de vermindering van druk en de correspondeerende hoeveelheid geproduceerde ruwe olie van een put, het volume en daaruit de vermoedelijke voorraad olie gevonden worden. ALLE cijfers in het voorgaande gedeelte gegeven, hebben betrekking op de ruwe olie, dat is dus de vloeistof, die uit de aarde gewonnen wordt en nog alle bekende bestanddeelen bevat: benzine, lampenpetroleum, gas- en smeerolie, paraffine, asphalt en stookolie. Vroeger, vóór het groote gebruik van den ben zinemotor, was de lampenpetroleum de belangrijk ste stof, die uit de aardolie gewonnen kon worden; de benzine werd in de lucht verbrand en de rest, inclusief de kostbare smeeroliën, gebruikt voor het stoken onder de stoomketels, e.d. Anno 1938 staat de petroleumindustrie er geheel anders voor. Weggegooid wordt er niets meer. Zeer groote hoeveelheden van de meest varieerende stoffen worden thans uit de aardolie gewonnen; maar bovenaan staat nu de, vroeger waardelooze, benzine. Door het toepassen van de nieuwste uit vindingen op dit gebied, wordt er uit de ruwe olie tegenwoordig mér benzine gewonnen, dan er op het eerste gezicht schijnt in te zitten. Dit is mogelijk doordat andere, minder waarde volle producten, omgezet worden in benzine. In 1914 werd gemiddeld (het benzinegehalte hangt sterk af van de herkomst der ruwe olie) 16 pCt. verwerkt tot benzine. Door de uitvinding van het zg. kraakproces (omzetting van zwaardere olieproduc ten tot lichtere: benzine) steeg dit getal in 1926 reeds tot 35 pCt., terwijl in 1935 45 pCt. van de aardolie tot benzine verwerkt werd. Men schat, dat in 1960 zelfs 57 pCt. omgezet zal kunnen worden tot benzine. Deze schatting verklaart het sterke terugloopen van de ruwe olieproductie (bij even groote stijging van het aantal auto's) in de jaren 1940 1960; men vergelijke hiervoor de loop van de ge trokken lijn in de grafiek. Hoe geweldig groot de invloed van de uitvinding van het kraakproces op de olieindustrie geweest is, blijkt uit het feit, dat, zónder dit proces, sinds 1920 zes billioen barrels ruwe olie meer verwerkt had moeten worden, tot benzine, dan nu het geval geweest is. MEER en meer wordt duidelijk, dat de vraag of er genoeg olie zal zijn, niet zoo gemakkelijk beantwoord kan worden; er zijn teveel factoren, die dat antwoord beïnvloeden. Daar is de moeilijkheid van het meten van de bekende voorraden; de veel grootere moeilijkheid van het meten van de voorraden in de putten, die wel aangeboord zijn, maar nog niet in bedrijf zijn, het totaal onmogelijke schatten van de met-ontdekte voorraden en het bepalen van de vraag: hoeveel is het verbruik per jaar, welk product zal de grootste vraag krijgen hoeveel van dat product kan er uit de aardolie gewonnen worden ? Hoe moeilijk zelfs de laatste vraag beantwoord kan worden, wordt weer aangetoond door de vrij recente uitvinding van polymeriseeren. Polymeriseeren is het tegengestelde van kraken; men maakt nu nl. van zg. lichtere stoffen, de zwaardere benzine. Die lichtere stoffen zijn bv. de gassen, die zich boven de aardolie in de putten bevinden. Tot voor kort werd een gedeelte hiervan als waardeloos ver brand. Een tweede proces dat voor kort gevonden is, is hydrogeneeren. Met dit proces kan de ruwe aardolie desgewenscht voor 100 pCt. verwerkt worden tot benzine. Zoo ziet men, dat men in de olieindustrie alle middelen gebruikt om de productie van benzine op te voeren en voor die productie in verhouding minder ruwe olie te gebruiken. Aan den anderen kant is men ook het tijdperk voorbij, waarin een olieput verlaten werd, als de aardolie er niet meer vanzelf uitkwam, d.w.z. niet meer door den druk van het gas eruit geperst werd. Ook daarin is men zuinigheid gaan betrachten. Verbazingwekkende cijfers worden hierover meegedeeld. In 1926 bleek, dat niet minder dan 80 pCt.?90 pCt. van de aardolie op die manier in de bron achtergelaten werd. Kort daarna werden methoden uitgedacht om die olie nog te winnen en vele, reeds verlaten, velden werden weer met succes geëxploiteerd. Bij een eventueele prijsstijging van olie en olieproducten zouden er ook nu nog tal van reeds verlaten velden opnieuw geëxploiteerd worden. Op die manier kan nog op zijn minst 20 pCt. van den oorspronkelijken olievoorraad gewonnen worden; wat er dan nog achterblijft, tracht men in Frankrijk en Duitschland zelfs door gewone mijnexploitatie nog te winnen. Tot een afdoend antwoord op de vraag: Will there be enough oil? komt natuurlijk niemand. Het is voor iedereen duidelijk, dat op deze vraag geen antwoord gegeven kan worden. Niemand weet hoeveel olie er is; niemand weet, hoeveel er noodig zal zijn. Maar het stellen van de vraag heeft geleid tot een waardevol overzicht van de beschikbare gegevens, en het, weliswaar zeer vage antwoord: Voor jaren en jaren zal er, allén al met den beken den voorraad, voldoende zijn. H. W. v. BAERNE PAG. 7 DE GROENE No. 3191

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl