Historisch Archief 1877-1940
Zal er genoeg PETROLEUM zijn?
VAN een groot deel van de menschheid is de
les: Laat ons eten en drinken en vroolijk
zijn, want morgen sterven wij". Het overige
deel denkt er echter anders over en vraagt zich
voortdurend af: Hoe lang kunnen wij er nog
mee toe?"
Het is een verstandige daad, die getuigt van een
vooruitzienden blik, om zich af te vragen, hoe lang
men nog met een bepaalden voorraad toe kan.
Maar lastig wordt het, als de voorraad niet over
zien kan worden. Men kan zich nog voorstellen,
dat degene, die zich bezorgt maakt over den hout
voorraad, langs allerlei ingewikkelde wegen den
totalen voorraad hiervan zou gaan tellen en met
behulp van berekeningen en statistieken de ver
moedelijke toekomst schilderde. Maar de voorraad
van de grondstoffen onder den grond: ertsen? En
het moeilijkste van alles: de petroleum ?
Inderdaad, het is waarschijnlijk een der moei
lijkste opgaven om het tijdperk te berekenen,
waarin de aardolie op zou zijn. En wel daarom,
omdat het nog zoo erg kort geleden is, dat het ge
bruik van petroleum als grondstof voor de industrie
noemenswaardig is geworden. In dien korten tijd
is het gebruik van practisch niets gestegen tot hoe
veelheden, die uitgedrukt worden in getallen van
onbegrijpelijke grootte. Het feit, om de toeneming
van het gebruik per jaar ook maar met eenige be
nadering te schatten, is op zichzelf al ondoenlijk;
daarbij komt dan nog, dat er over den olievoorraad,
dien de aarde nog verborgen houdt, weinig, zér
weinig bekend is.
HET spreekt bijna vanzelf, dat deze onoplosbare
vraag telkenmale gesteld is en beantwoord
ook. Een der meest bekende deskundigen heeft
het vraagstuk kort geleden weer eens aan een
openbare bespreking onderworpen. Deze
Amerikaansche deskundige, E. V. O.'Rouke, vult de
vraagstelling: zal er genoeg olie zijn" zelf al
aan met de woorden: genoeg olie... tot wanneer,
waarvoor ?"
Uit een voordracht, door hem niet lang geleden
over dit onderwerp gehouden, blijkt echter, dat hij
zich voor de naaste toekomst een totaal van
33.000.000 auto's, vrachtauto's e.d. in Amerika
voorstelt. Ook zijn verdere berekeningen zijn op
Amerika gericht en den Amerikaanschen olievoor
raad.
In 1935 verbruikte de U.S.A. 920.000.000 barrels
ruwe olie (d. i. ca. 110 milliard liter of ca. no
millioen ton), die voor de helft verwerkt werden tot
benzine en als brandstof dienden voor 26.000.000
auto's e. d, Hoe snel de groei van het aantal auto's
en het daarbijbehoorende benzinegebruik in zijn
werk is gegaan, blijkt overduidelijk uit het vol
gende grafiekje:
443.000.0000 -*
"
37100.000.
J9.000.OOO
I.I09-OOO.OOQ
L0« t. 000.000
«1.000.000
9.800.000
1900
'40
'50
Aantal auio's eHc.
Barrels ruwe olie p jaar:
Het gedeelte rechts van de streep-punt lijn, geeft
de getallen weer die door het American Petroleum
Institute voor de nabije toekomst geschat zijn.
Olievelden te
Venice, een
voorstad van
Los Angeles
De streeplijn geeft het aantal auto's aan, terwijl
de getrokken lijn de ruwe olieproductie in barrels
per jaar aangeeft; het blijkt, dat de ruwe olie
productie waarschijnlijk in de komende jaren min
der sterk zal toenemen, en omstreeks 1960 zelfs af
zal nemen, ondanks het feit, dat het aantal auto's
zich regelmatig blijft uitbreiden. De reden hiervan
zal verder duidelijk worden. In de U.S.A. zijn boven
gronds ca. 45.000.000 barrels petroleum ruw en
geraffineerd, maar deze geweldig schijnende hoe
veelheid, is slechts voldoende voor zes maanden;
hij dient dan ook alleen als buffer om kleine fluc
tuaties in het gebruik en de productie op te vangen.
Op i Januari 1935 was de ondergrondsche reserve
12 millioen barrels d. w. z. dit was de reserve der
reeds aangeboorde olielagen. Van de nog niet ont
dekte olievelden, die er echter in de U.S.A. waar
schijnlijk niet veel meer zijn, kan de voorraad na
tuurlijk niet geschat worden.
Op het eerste gezicht lijkt het onmogelijk van
een aangeboorden put den voorraad vast te stellen.
Dat is echter niet geheel het geval. Eén van de mid
delen, die de experts op dat gebied b.v. ten dienste
staan, is het meten van den druk van het gas, dat
zich gewoonlijk boven de aardolie in de aarde be
vindt.
De aardolie is n.l. als het ware opgesloten in een
groote holle (of met poreuze stoffen gevulde)
ruimte, die gedeeltelijk met de vloeistof, gedeel
telijk met gas onder hoogen druk gevuld is. Met
behulp van een eenvoudige berekening kan uit
de vermindering van druk en de correspondeerende
hoeveelheid geproduceerde ruwe olie van een put,
het volume en daaruit de vermoedelijke voorraad
olie gevonden worden.
ALLE cijfers in het voorgaande gedeelte gegeven,
hebben betrekking op de ruwe olie, dat is dus
de vloeistof, die uit de aarde gewonnen wordt en
nog alle bekende bestanddeelen bevat: benzine,
lampenpetroleum, gas- en smeerolie, paraffine,
asphalt en stookolie.
Vroeger, vóór het groote gebruik van den ben
zinemotor, was de lampenpetroleum de belangrijk
ste stof, die uit de aardolie gewonnen kon worden;
de benzine werd in de lucht verbrand en de rest,
inclusief de kostbare smeeroliën, gebruikt voor het
stoken onder de stoomketels, e.d.
Anno 1938 staat de petroleumindustrie er geheel
anders voor. Weggegooid wordt er niets meer. Zeer
groote hoeveelheden van de meest varieerende
stoffen worden thans uit de aardolie gewonnen;
maar bovenaan staat nu de, vroeger waardelooze,
benzine. Door het toepassen van de nieuwste uit
vindingen op dit gebied, wordt er uit de ruwe olie
tegenwoordig mér benzine gewonnen, dan er op
het eerste gezicht schijnt in te zitten.
Dit is mogelijk doordat andere, minder waarde
volle producten, omgezet worden in benzine. In
1914 werd gemiddeld (het benzinegehalte hangt
sterk af van de herkomst der ruwe olie) 16 pCt.
verwerkt tot benzine. Door de uitvinding van het zg.
kraakproces (omzetting van zwaardere olieproduc
ten tot lichtere: benzine) steeg dit getal in 1926
reeds tot 35 pCt., terwijl in 1935 45 pCt. van de
aardolie tot benzine verwerkt werd. Men schat, dat
in 1960 zelfs 57 pCt. omgezet zal kunnen worden tot
benzine. Deze schatting verklaart het sterke
terugloopen van de ruwe olieproductie (bij even groote
stijging van het aantal auto's) in de jaren 1940
1960; men vergelijke hiervoor de loop van de ge
trokken lijn in de grafiek.
Hoe geweldig groot de invloed van de uitvinding
van het kraakproces op de olieindustrie geweest
is, blijkt uit het feit, dat, zónder dit proces, sinds
1920 zes billioen barrels ruwe olie meer verwerkt
had moeten worden, tot benzine, dan nu het geval
geweest is.
MEER en meer wordt duidelijk, dat de vraag of
er genoeg olie zal zijn, niet zoo gemakkelijk
beantwoord kan worden; er zijn teveel factoren,
die dat antwoord beïnvloeden.
Daar is de moeilijkheid van het meten van de
bekende voorraden; de veel grootere moeilijkheid
van het meten van de voorraden in de putten, die
wel aangeboord zijn, maar nog niet in bedrijf zijn,
het totaal onmogelijke schatten van de
met-ontdekte voorraden en het bepalen van de vraag:
hoeveel is het verbruik per jaar, welk product zal
de grootste vraag krijgen hoeveel van dat product
kan er uit de aardolie gewonnen worden ?
Hoe moeilijk zelfs de laatste vraag beantwoord
kan worden, wordt weer aangetoond door de vrij
recente uitvinding van polymeriseeren.
Polymeriseeren is het tegengestelde van kraken; men maakt
nu nl. van zg. lichtere stoffen, de zwaardere benzine.
Die lichtere stoffen zijn bv. de gassen, die zich
boven de aardolie in de putten bevinden. Tot voor
kort werd een gedeelte hiervan als waardeloos ver
brand.
Een tweede proces dat voor kort gevonden is, is
hydrogeneeren. Met dit proces kan de ruwe aardolie
desgewenscht voor 100 pCt. verwerkt worden tot
benzine. Zoo ziet men, dat men in de olieindustrie
alle middelen gebruikt om de productie van benzine
op te voeren en voor die productie in verhouding
minder ruwe olie te gebruiken. Aan den anderen kant
is men ook het tijdperk voorbij, waarin een olieput
verlaten werd, als de aardolie er niet meer vanzelf
uitkwam, d.w.z. niet meer door den druk van het gas
eruit geperst werd. Ook daarin is men zuinigheid
gaan betrachten. Verbazingwekkende cijfers worden
hierover meegedeeld. In 1926 bleek, dat niet minder
dan 80 pCt.?90 pCt. van de aardolie op die manier
in de bron achtergelaten werd. Kort daarna werden
methoden uitgedacht om die olie nog te winnen en
vele, reeds verlaten, velden werden weer met succes
geëxploiteerd. Bij een eventueele prijsstijging van
olie en olieproducten zouden er ook nu nog tal van
reeds verlaten velden opnieuw geëxploiteerd worden.
Op die manier kan nog op zijn minst 20 pCt. van den
oorspronkelijken olievoorraad gewonnen worden;
wat er dan nog achterblijft, tracht men in Frankrijk
en Duitschland zelfs door gewone mijnexploitatie
nog te winnen.
Tot een afdoend antwoord op de vraag: Will there
be enough oil? komt natuurlijk niemand.
Het is voor iedereen duidelijk, dat op deze vraag
geen antwoord gegeven kan worden. Niemand weet
hoeveel olie er is; niemand weet, hoeveel er noodig
zal zijn. Maar het stellen van de vraag heeft geleid
tot een waardevol overzicht van de beschikbare
gegevens, en het, weliswaar zeer vage antwoord:
Voor jaren en jaren zal er, allén al met den beken
den voorraad, voldoende zijn.
H. W. v. BAERNE
PAG. 7 DE GROENE No. 3191