Historisch Archief 1877-1940
Waakzaamheid
De Prometheus-idee en de reactie
l'
Prof. Dr. H. J. Pos
DE Grieken hebben in sommige van hun
mythen waarheden tot uitdrukking ge
bracht, die onafhankelijk van de plaatselijke
b}dem en de tijdelijke aanleiding van hun ontstaan
blijvende betekenis hebben. Tot die mythen behoort
de Prometheus-idee. Een god, die niet bereid is den
nieuwen opperheer Zeus te dienen, heeft het vuur
van de hemel gehaald en het geschonken aan de
rampzalige sterfelijken. Deze weldaad heeft de
toornige afgunst van den oppergod gaande gemaakt.
Prometheus' straf is zwaar en neemt geen eind:
aan een rots geklonken pikt hem een roofvogel
iedere dag de lever uit.
De dichter Aischulos laat in Prometheus Geboeid
den gestrafte zelf zijn misdrijf vertellen. De sterve
lingen leefden oorspronkelijk in een toestand van
ellende. Hun verstand was niet ontwaakt, ze dierven
kennis van gewas en jaargetijde. Onbeschut leefden
ze, reddeloos blootgesteld aan natuurramp en ziekte.
Practische kunde noch wetenschap was hun bekend.
De schatten der aarde bleven onontsloten. Totdat
Prometheus de hemelse gave schonk. Toen werd de
geest wakker, de mens doorvorste en kende de
natuur, hij ging zich huizen bouwen, ontgon de
bodem, temde dieren, vond werktuig en letterschrift
uit. Het prachtige relaas, dat Aischulos Prometheus
in den mond legt, besluit:
de mensen danken al hun vaardigheid Pro
metheus."
De dichter laat door zijn uitvoerige beschrijving
van de weldaad voelen, dat hij aan de zijde van den
gestrafte staat. Deze zucht voorshands onder de
macht van den oppergod, maar eenmaal zal hij
vrij zijn: hij kent reeds het geheim van Zeus' ko
mende onttroning, dat hij voor geen dreigement
bereid is te openbaren. Prometheus, de vernederde,
heeft de toekomst, Zeus' heerschappij zal niet
eeuwig zijn.
IN de mythe doorschrijdt de ongerepte fantazie
aarde en hemel: mensdom, goden, Prometheus,
vertegenwoordigen elk een plan der werkelijkheid.
De dichter zweeft tussen die sferen heen en weer,
de hemel is hem vertrouwd als de aarde. Maar het
mythische bewustzijn is een faze die een eind neemt.
Waar het denken gaat gloren, ruischen de schimmen
der fantazie weg met de nacht. De verstandelijke
kritiek komt aan 't woord en zegt, dat enkel dat
eerste plan, de mensenwereld, realiteit heeft. Die
kritiek is juist en noodzakelijk. Wanneer ze echter
mét de realiteit der mythe ook de zin daarvan
prijsgeeft, wordt ze armoedig. De miskenning van
de zin loopt dan uit op een verminking van de
werkelijkheid zelve.
Voor ons, die leven bij het daglicht der kritiek,
rijst de vraag: wat is de zin van het mythisch drietal:
mïnsen, goden, Prometheus? Voor de mythe was
Prometheus een welgezinde, maar oneerbiedige
god, die de mensen bevrijdde. Naar de blijvende idee
is Prometheus de mens zelf in de uitoefening van
zijn cultuurbouwende vermogens. Voor de mythe
was Zeus de nieuwe hemelheer, die toornend zich
liet gelden tegen een daad van welgezinde onge
hoorzaamheid. Naar de idee is ook deze Zeus de
mens zelf, in een machtig gevoel dat de bewustheid
van zijn bevrijdend kunnen neerdrukt: teleurstelling,
onbevredigdheid, angst. Zo beschouwd is de onver
gankelijke zin van de Prometheus-mythe de strijd
die de mens met zichzelf voert, nadat hij begonnen
is de natuur te onderwerpen. De toorn van goden
die zich na de verwerving van vuur en techniek doet
gïvoelen, ligt dieper dan de ervaring van een uit
wendige tegenslag: hij geldt als gevolg van schuld
die door verbreking der eerste, natuurlijke orde is
ontstaan. Dit besef maakt de bevrijding die verhoopt
werd, in haar geheel betwijfelbaar. Een stemming,
zwaar van vooroordeel, maar door innerlijke nood
zaak gevoed, plaatst ook toevallige en uitwendige
tegenslagen in een licht dat alle behaald voordeel
s -hijnt uit te vagen. De mens bedenkt: elke nieuwe
verovering, op de natuur behaald, schijnt een
triom"^ qispen
j i woninginrichting
J meubelen lampen
amsterdam den haag rotterdam
fantelijke uitdrukking van onze vrijheid; maar
geen hogere beschikking over de natuurkrachten
heft het gevaar op, integendeel: er moeten wegens
onze vindingrijkheid offers vallen, die vroeger tijden
,niet hebben gekend. Het is duidelijk, dat deze
gedachtengang geen feiten weergeeft, maar beoor
deelt. En dat deze beoordeling de gevolgen van de
verovering der natuur zwaarder laat wegen dan de
toestand van bedreiging, waarin de mens oor
spronkelijk geleefd heeft. Door een stemming heen
gezien is de ondergang van een technisch meester
werk, of de ramp die het bij gelegenheid veroorzaakt,
een wezenlijk gevolg van de geest die het ontwierp
of van het initiatief dat het tot stand bracht. Deze
stemming tegen het voortbrengsel van menselijk
kunnen wijst op een tweespalt in den voortbrenger
zelf: de terugwerking van een onvoorziene en
daardoor toevallige gebeurtenis heeft een innerlijke
verschuiving in zijn oordeel teweeg gebracht, waar
door de uitwendige factor de plaats komt in te
nemen die de inwendige ten allen tijde moest be
houden. Zo gaat de mens zich voor slachtoffer van
zijn eigen kunnen houden. Het inzicht in de be
trekkelijke toevalligheid van een onvoorziene terug
werking der natuur wordt verduisterd tot een besef
van onmacht tegenover haar. In die stemming wordt
de Prometheus-idee geboren of aanvaard.
DEZE negativistische tweespalt kan verschil
lende vormen aannemen. Betrekkelijk primi
tief is wel die instinctieve weerstand tegen uitvin
dingen, die soms achtergebleven bewaarders van
een verouderde levenssfeer tonen tegen het nieuwe.
Hij verdwijnt, nadat de zin of de nuttigheid begrepen
werd. Soms ontbreekt niet de religieuze grond, die
den mens in z'n vindingen met demonische hulp
tegen de goddelijke orde ziet opstaan; maar
opzichzelf vermag deze niets meer nadat zijn dragers zich
met het nieuwe hebben verzoend.
Dieper gaat de negativistische stemming, wanneer
ze ethisch wil zijn. De tweespalt ligt dan niet meer
tussen den mens en de weerbarstige natuur, die zich
tegen de ontsluiting van haar geheimen keert: ze
ligt tussen den mens en zijn geloof in zichzelf.
Voor die opvatting is het kwaad juist, dat de mens
het bestaat te menen, dat hij onafhankelijk van
hoger bijstand de wet vervullen zal, die zijn wezen
hem voorschrijft. Als opstand tegen goden geldt
dan de gedachte, die vermeteler is dan die van de
zelf bevrijding uit de druk der omringende natuur:
dat de mens, voor zijn innerlijke natuur geplaatst,
en zijn waarde vindend in de verwerkelijking van
zijn wezen, ook die natuur aan dit hoogste doel
onderwerpt. Voor sommigen is hij juist in dit voor
nemen een Prometheus, die wordt ten val gebracht.
Zij wijzen op de afbraak der cultuur die zich schijnt
te voltrekken, als de boete die de mensheid betalen
moet voor haar geloof in zichzelf.
Zo leeft de Prometheus-idee in verschillende
vormen en op verschillende niveau's. De ontmoe
diging die volgen kan naar aanleiding van een werk
van technisch vernuft is nog eenvoudig en
bij-degronds, vergeleken met het hoger gevoel van een
romantiek, die, het heden onbegrepen afwijzend,
terugdroomt in een verleden dat men in z'n realiteit
niet heeft gekend. En romantiek .die meer droomt
dan handelt is op haar beurt niet zo indrukwekkend
als de ernst van een met zichzelf worstelend mens,
die aan de rand der vertwijfeling komt door de vraag
of de goede wil en het zelfvertrouwen, waarop hij
zijn leven bouwt, niet misschien verkeerder zijn
dan enige afzonderlijke tekortkoming. Het verschil
in niveau is groot: in het eerste is de
Prometheusidee der Grieken nog nauwelijks, in het laatste
nauwelijks meer te onderkennen. En toch is het
onderscheid ook weer niet zo volkomen, dat het
zich handhaaft van welk gezichtspunt men ook
beschouwt. Zoals beken op verschillende hoogte
ontspringen en de richting van hun loop zo wenden,
dat het langen tijd schijnt of hun water nooit zal
samenvloeien, terwijl ze toch uiteindelijk in n
stroom hun onderscheid verliezen, zo voeden, uit
eindelijk beschouwd, het onvermogen en de ont
stemming, de dromende romantiek en de ernstige
geestelijke problematiek van enkel met zichzelf
vervulden willens of onwillens samen die ene stroom,
aan welks was nog geen grens te zien is: de stroom
der reactie. Wie dit inziet zal, met behoud van
eerbied zover hij maar kan, waakzaam zijn, met
name tegenover die dragers der Prometheus-idee,
die alleen weten van den Geboeide, en niet van den
Bevrijde.
Dr. Jan Romein en de menscfielijke waardigheid
EEN ding vooropgesteld: wij
gelooven niet, dat er in
ons land een geschied
kundige is die het geheel der
historische wetenschap zoo
beheerscht als Dr. Jan Romein.
Er mogen betere economische-,
sociale-, politieke- en cultuur
historici zijn, niemand overtreft
Romein in het toelichten van
een bepaald onderwerp met
belangrijk en pakkend mate
riaal.
Dit is de eerste indruk dien wij
kregen uit zijn studie Over de
menschelijke waardigheid Uit
de geschiedenis van een begrip,
thans verschenen in de Hande
lingen van de Nederlandsche
Sociologische Vereeniging. Ro
mein heeft zich hierin deze vraag
gesteld: wat is het principieele
verschil tusschen het
Middeleeuwsche en het moderne"
denken, dat met hè'; rationa
lisme der achttiende eeuw een
aanvang heeft genomen? Hij
onderscheidt daartoe in wat hij de
vóór-achttiende-eeuwsche
cultuurmatrijs" noemt, drie
grondconcepties: het zonde-begrip, het
autoriteitsgeloof en het groeps
verband. Aan deze drie concep
ties heeft zich het
achttiendeeeuwsche denken moeizaam ont
worsteld. Eerst toen de mensch
op zichzelf stond, sterker: be
wust op zichzelf wilde staan, kon
hij begrip krijgen van zijn eigen
menschelijke waardigheid. Wat
verstaat Romein nu onder deze
menschelijke waardigheid? Dit:
de opvatting, dat de
menschheid eigen lot in eigen handen
moet nemen, geleid alleen door
zijn eigen rede".
HET essentieele element dat
o.i. in Romein's begripsbe
paling van de menschelijke
waardigheid" ontbreekt, is het
moreele. Wanneer de mensche
lijke rede op elke vraag slechts
n antwoord gaf, zou men dat
element kunnen missen. De wer
kelijkheid is echter zoo, dat niet
alleen het antwoord dat de rede
op vele vragen geeft, maar zelfs
het opkomen van de vragen zélf,
bepaald wordt door krachten die
buiten het rijk der rede liggen.
Hetgeen beteekent, dat de keuze
n tusschen de mogelijke vragen
n tusschen de mogelijke ant
woorden op onredelijke wijze
bepaald wordt. Hetgeen voorts
beteekent dat het practisch
onmDgelijk is, dat de menschheid
zich alleen door haar eigen rede
laat leiden. Een feit dat
overigens betreurd mag worden
door ieder die de menschelijke
instincten al voor heel slechte
maatschappelijke leidslieden
houdt. Niemand is voor
namelijk op grond van rede
lijke overwegingen socialist. Nie
mand vindt op grond van redelijke
overwegingen dat de menschheid
eigen lot in eigen handen moet
nemen ook Romein niet.
Hij zal dat flinker" en op
rechter" achten dan het tegen
deel: dat die menschheid haar
verantwoordelijkheid afschuift
op z.g. leiders maar wat
hebben flink" en oprecht"
met redelijk te maken? Trou
wens, in het begrip waardig
heid" is de moreele ondertoon
onmiskenbaar aanwezig. Het
is een begrip, geladen met
ethiek. En deze zelfde ondertoon
klinkt mee in alles, wat Romein
als uitwerking van zijn men
schelijke waardigheid" aan
stipt: het menschelijk
geluksstreven en zelfbewustzijn; het
recht op gelijke maatschappelijke
kansen; het Huizinga-element
van moreele" (sic !) en
intellectueele zindelijkheid" en het
Ter Braaksche van de over
winning op specialisme en con
formisme". Het element der
moreele zindelijkheid" diende
voorop te staan en zou dan on
middellijk een volgende vraag
doen opkomen: op welke ethi
sche normen is deze moreele
zindelijkheid afgestemd ? Toch
niet op de ethische normen van
een kannibalenstam, waarbij het
moreel zindelijk" mag zijn, den
verslagen vijand te roosteren en
te verorberen ? Of zijn soms de
ethische normen die Romein im
pliciet volgt, de Christelijke uit
de Bergrede, ontdaan van hun
metaphysischen grondslag, nor
men die gelijk hijzelf erkent
nog altijd de hoogste zijn, die
wij kennen". Hebt uwe vijan
den lief; zegent ze, die u ver
vloeken; doet wel dengenen die
u haten; en bidt voor degenen
die u geweld doen en u vervol
gen". Wat heeft dit met de
rede te maken? Op grond van
recente verschijnselen zou men
deze geboden, als men de maat
staf van het intellect aanlegt,
eerder zér onredelijk moeten
noemen. ...
L. DE J.
PAG. ?» DE GROENE No. 3192