De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 13 augustus pagina 10

13 augustus 1938 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

KUNST EN WERKELIJKHEID" Dr. D. Bartling We vonden dr. D. Bartling (priv. doe. in de aesthetica aan de universiteit te Utrecht) bereid onderstaande beschouwingen, die den achter grond van actueele problemen der kunst en litteratuur op wetenschappelijke wijze belich ten, voor ons te schrijven. ABSTRACTE schilderkunst en Nieuwe zake lijkheid-' zijn antipoden, die een bezinning op de verhouding van de kunst tot de werkelijkheid" wakker roepen. Een theorie der abstracte schilderkunst heeft bij monde van Theo van Doesburg (in diens Grundbegriffe der neuen gestaltenden Kunst") er met nadruk op gewezen dat het illusionistisch navormen der werkelijkheid een tweeslachtig kunstbedrijf is. Volgens deze theorie is de kunst eerst waarlijk autonoom, als zij zich niet alleen vrij maakt van de dienstbaarheid aan andere cultuurwaarden (gelijk Tachtig procla meerde), maar bovendien ook elke afhankelijkheid van de werkelijkheid opzegt. Want het eigenlijke van de kunst ligt in de harmonie, de maat en het evenwicht, de symmetrie, de proportie en het rhythme, kortom in de aesthetische waarden. Har monie te realiseeren aan vormen der werkelijkheid leidt tot schipperen, waardoor wel is waar aesthe tische accenten aangebracht kunnen worden, doch de zuiverheid schade lijdt. In het .werk van Van Doesburg, Mondriaan en Van der Leek is deze op vatting gerealiseerd. Beschouwen we een doek der Nieuwe zakelijk heid", dan komt ons onwillekeurig de antieke anekdote over de koe van Myron in de gedachte, die zoo natuurgetrouw heette te zijn, dat een leeuw haar wilde aanvallen, een kalf haar zoogen, een herder een steen naar haar werpen, een veedief haar stelen en horzels zich op haar vel neerzetten. In plaats der abstracte aesthetische waarden van maat en evenwicht bewondert men de prestatie, het kunnen des kunstenaars, te samen met zijn liefde voor en overgave aan de werkelijkheid. Abstracte schilderkunst en Nieuwe Zakelijk heid" zijn slechts schijnbaar de antipoden van een rechte lijn, waarop de andere werken liggen, die te meer realistisch zouden worden, naarmate zij minder aesthetisch zijn en omgekeerd. Aestheticisme en realisme liggen echter in waarheid niet op een zelfde lijn, maar staan als het ware loodrecht {Ingezonden mededeeling) op elkaar. Zij bevinden zich in verschillende di mensies. Dit worden we ons ten volle bewust, zoodra we aan de derde dimensie denken waarin zich ook een kunstrichting beweegt, de dimensie van het expressieve. De expressieve kunst abstraheert noch van de werkelijkheid, noch zoekt zij haar, haar concretiseerend, te dienen. Integendeel zij maakt de werkelijkheid aan haar ondergeschikt door zich van haar te bedienen (haar vormen overdrijvend en vervormend) tot het scheppen van een physiognomie die in het uiterlijk aangezicht een innerlijk wezen uitdrukt. Deze tendenties tot het aesthetische, het realistische en expressieve zijn geen uitsluitend eigendom van de schilderkunst; zij zijn allen kunsten gemeen. Herkennen we bij de van huis uit onderwerplooze toonkunst in de absolute muziek niet de tendens naar het aesthetische, wanneer zij niets anders dan autonoom zich bewegende klankvorm wil zijn, in de programmuziek niet de tendens naar het realistische, daar zij (aan voorstellingen verbonden) reëele gevoelens en stemmingen tracht te vertolken", in de symbolische muziek niet de tendens naar het expressieve, omdat zij ideeën en het wezen" der dingen in klanken laat spreken? EN staat het met de litteratuur anders? Het spreekt van zelf dat iedere kunst door haar ma teriaal bepaald is. Absolute woordkunst kan niet in dezelfde mate van de vormen van werkelijk menschen- en natuurleven abstraheeren, als de schilder kunst dit vermag, want het woord behoudt, ook bij uitsluitend aesthetisch gebruik, immer een niet te elimineeren rest zijner beteekenis-functie over. En de absolute schilderkunst kan nimmer in die mate met kleuren en vormen musiceeren, als de muziek het met klanken vermag, omdat zij, aan een twee dimensionaal vlak gebonden, nimmer de ondubbel zinnige ordening van de ndimensionaal zich voort bewegende tijdvormen kan bereiken. Een dieper indringende analyse van de relatie der kunst tot de werkelijkheid laat zich daarom slechts uitvoeren in een beschouwing van de verschillende kunsten, ieder afzonderlijk. Nu beperken we ons slechts tot het algemeenst aspect. De drie verschillende tendenties tot het mijden, dienen en zich bedienen van de werkelijkheid leeft niet alleen in alle kunsten, doch ook in het kunst besef van alle tijden. Men herinnere zich slechts de kunstbespiegelingen der Grieksche cultuur. De Platonisch-pythagoreïsche aesthetica die het wezen der schoonheid in maat en evenwicht zoekt (welke Jan Steen Geëxposeerd bij de N.V. KUNSTHANDEL P. DE BOER GROOTE ZOMERTENTOONSTELLING in de zalen Heerengrachfc 47A Amsterdam dagelijks (behalve Zondags) geopend van 10?5 tiur van goddelijken oorsprong zijn) staat om die reden afwijzend tegenover de realistische kunsten. De zintuigelijke werkelijkheid is toevallig, schijn en schaduw. Welke zin heeft het, schaduwen van deze schaduw te maken ? Aristoteles, voor wie de dingen dezer wereld substantie bezitten, ziet daarentegen in de nabootsing der werkelijkheid een waardige bezigheid, die onze wetensdrift voedt en de prestatie van het kunnen in de kunst laat bewonderen. En in Socrates vinden we, mogen we Xenophons Memo rabilia gelooven, de expressieve tendentie vertegen woordigd. In een gesprek met Kleiton (volgens archeologen Polykleitos) geeft hij den kunstenaar, die de kunst op bepaalde maat en getalverhoudingen wil terugvoeren, in overweging of het niet veeleer de taak der kunst is de ziel uit te drukken. Letten we nu op de structuur van het kunstwerk zelf, dan herkennen we de genoemde tendenties in de drie factoren die wezensnoodwendig de eenheid en autonomie van ieder kunstwerk bepalen. Want altijd bestaat het kunstwerk uit een zinvollen ver binding van aesthetische, reëel-technische en expres sieve momenten. Immers in elk kunstwerk bevinden zich a. momenten, die de aesthetische instelling oproepen en vasthouden, 6. momenten die het beeld als een reëel werkstuk laten opvatten en ten slotte c. momenten, die erop berekend zijn haar een bepaalde psychische physiognomie te verleenen, en dit op zulk een wijze, dat als regel de verschillende onderdeden een betrekking tot alle momenten tegelijk onderhouden, al verschilt de beklemtoning en is de intentie van het geheel gewoonlijk in hoofdzaak op de verwezenlijking van n der genoemde neigingen gericht. In deze gelede eenheid, waarmee zich het kunstwerk van alle andere objecten in zijnswijze onderscheidt, ligt haar zelfstandigheid en oorspronkelijkheid, en daarin wortelt in laatst! instantie ook, gelijk we later zullen aantoonen, hetgeen men gemeenlijk in het begrip van de autonomie der kunst begrijpt. Voor het moment is echter eerst nog bewust te maken dat in het begrip van het kunstwerk de twee-eenheid van kunstdmg en kunstbelever steekt. Het kunstdm^ is slechts mogelijkheid, waarmee zich nog alles laat doen hetgeen men met een ding, schriftuur of klanken samenstel kan doen. Eerst in de adaequate beleving wordt het kunstding tot kunstwerk. Maar daartoe moet het kunstwerk dan ook beleefbaar zijn, dat wil zeggen in relatie staan met de menschelijke levensruimte. Hier ligt nu het punt, waar werkelijkheid en kunstwerk elkaar in beginsel raken. IMMERS wat verstaan we onder werkelijkheid" in dit verband anders dan de inhoud onzer levensruimte, onze voorstellingen en ervaringen van de kleur en vormen der dingen, van klanken en woordbeteekenissen, van gestalten en proporties, van menschengedrag en menschenlot, kortom van alles dat onze levensruimte bevat? Dit is de wer kelijkheid" die we meebrengen als we ons op de kunst instellen en dit meegebracht beeld heeft nu allerminst een scherp omlijnde gedaante. Dit ons beeld der werkelijkheid is integendeel beter te ver gelijken met een verzamelfoto van een menschengelaat, verkregen uit een groot aantal opnamen op dezelfde plaat. Al het markant individueele is verdwenen, de omtrekken zijn vaag, alleen het gemeenschappelijke is duidelijk waarneembaar. Zoo is in deze werkelijkheid het gras altijd groen, de aarde grauw en blauwe paarden komen er niet in voor. Dit werkelijkheidsbeeld wordt nu het betrekkingspunt waaraan we de bijzonderheid van de in het kunstwerk gerealiseerde aesthetische, realistische en expressieve waarden bewust worden. Zoo ondergaan we een uitsluitend aesthetische gedaantegeving (b.v. in een werk der volstrekte schilderkunst) als een abstractie omdat het een concrete gestalte geeft aan hetgeen in ons meege bracht werkelijkheidsbeeld ontoereikend reëel is. Zoo herkennen we de realistische gedaantegeving als realisme in confrontatie met de gemiddelde kern waarden van ons meegebracht werkelijkheidsbeeld. Het groen van het gras op een schilderij is dan een bijzondere concretie van de onbepaalde voorstelling: gras is groen. Zoo herkennen we de waarde van de expressieve momenten uit haar overdrijving, onderstreeping en vervorming van het onpersoonlijk gezicht der werkelijkheid tot een sprekende physiognomie. Bij elk der intenties die de kunst kan najagen, zoowel als in elk moment der structuur van ieder kunst werk, is het dus steeds het meegebrachte gemiddelde werkelijkheidsbeeld, waaraan de kunstzinnige be leving de beteekenis der gedaantegeving van een kunstwerk bewust wordt. Deze algemeenste relatie van de kunst tot de werkelijkheid specialiseert zich dan volgens het materiaal, waarmee een kunst werkt. Hier duiken dan eerst de concrete en actueele problemen op. PAG. 10 DE GROENE No. 3193

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl