Historisch Archief 1877-1940
KUNST EN WERKELIJKHEID"
Dr. D. Bartling
We vonden dr. D. Bartling (priv. doe. in de
aesthetica aan de universiteit te Utrecht) bereid
onderstaande beschouwingen, die den achter
grond van actueele problemen der kunst en
litteratuur op wetenschappelijke wijze belich
ten, voor ons te schrijven.
ABSTRACTE schilderkunst en Nieuwe zake
lijkheid-' zijn antipoden, die een bezinning
op de verhouding van de kunst tot de
werkelijkheid" wakker roepen. Een theorie der
abstracte schilderkunst heeft bij monde van Theo
van Doesburg (in diens Grundbegriffe der neuen
gestaltenden Kunst") er met nadruk op gewezen dat
het illusionistisch navormen der werkelijkheid een
tweeslachtig kunstbedrijf is. Volgens deze theorie
is de kunst eerst waarlijk autonoom, als zij zich
niet alleen vrij maakt van de dienstbaarheid aan
andere cultuurwaarden (gelijk Tachtig procla
meerde), maar bovendien ook elke afhankelijkheid
van de werkelijkheid opzegt. Want het eigenlijke
van de kunst ligt in de harmonie, de maat en het
evenwicht, de symmetrie, de proportie en het
rhythme, kortom in de aesthetische waarden. Har
monie te realiseeren aan vormen der werkelijkheid
leidt tot schipperen, waardoor wel is waar aesthe
tische accenten aangebracht kunnen worden, doch
de zuiverheid schade lijdt. In het .werk van Van
Doesburg, Mondriaan en Van der Leek is deze op
vatting gerealiseerd.
Beschouwen we een doek der Nieuwe zakelijk
heid", dan komt ons onwillekeurig de antieke
anekdote over de koe van Myron in de gedachte, die
zoo natuurgetrouw heette te zijn, dat een leeuw
haar wilde aanvallen, een kalf haar zoogen, een
herder een steen naar haar werpen, een veedief haar
stelen en horzels zich op haar vel neerzetten. In
plaats der abstracte aesthetische waarden van maat
en evenwicht bewondert men de prestatie, het
kunnen des kunstenaars, te samen met zijn liefde
voor en overgave aan de werkelijkheid.
Abstracte schilderkunst en Nieuwe Zakelijk
heid" zijn slechts schijnbaar de antipoden van een
rechte lijn, waarop de andere werken liggen, die te
meer realistisch zouden worden, naarmate zij
minder aesthetisch zijn en omgekeerd.
Aestheticisme en realisme liggen echter in waarheid niet op
een zelfde lijn, maar staan als het ware loodrecht
{Ingezonden mededeeling)
op elkaar. Zij bevinden zich in verschillende di
mensies. Dit worden we ons ten volle bewust, zoodra
we aan de derde dimensie denken waarin zich ook
een kunstrichting beweegt, de dimensie van het
expressieve. De expressieve kunst abstraheert noch
van de werkelijkheid, noch zoekt zij haar, haar
concretiseerend, te dienen. Integendeel zij maakt
de werkelijkheid aan haar ondergeschikt door zich
van haar te bedienen (haar vormen overdrijvend
en vervormend) tot het scheppen van een
physiognomie die in het uiterlijk aangezicht een innerlijk
wezen uitdrukt. Deze tendenties tot het aesthetische,
het realistische en expressieve zijn geen uitsluitend
eigendom van de schilderkunst; zij zijn allen
kunsten gemeen. Herkennen we bij de van huis uit
onderwerplooze toonkunst in de absolute muziek
niet de tendens naar het aesthetische, wanneer zij
niets anders dan autonoom zich bewegende
klankvorm wil zijn, in de programmuziek niet de tendens
naar het realistische, daar zij (aan voorstellingen
verbonden) reëele gevoelens en stemmingen tracht
te vertolken", in de symbolische muziek niet de
tendens naar het expressieve, omdat zij ideeën en
het wezen" der dingen in klanken laat spreken?
EN staat het met de litteratuur anders? Het
spreekt van zelf dat iedere kunst door haar ma
teriaal bepaald is. Absolute woordkunst kan niet in
dezelfde mate van de vormen van werkelijk
menschen- en natuurleven abstraheeren, als de schilder
kunst dit vermag, want het woord behoudt, ook bij
uitsluitend aesthetisch gebruik, immer een niet te
elimineeren rest zijner beteekenis-functie over. En
de absolute schilderkunst kan nimmer in die mate
met kleuren en vormen musiceeren, als de muziek
het met klanken vermag, omdat zij, aan een twee
dimensionaal vlak gebonden, nimmer de ondubbel
zinnige ordening van de ndimensionaal zich voort
bewegende tijdvormen kan bereiken. Een dieper
indringende analyse van de relatie der kunst tot de
werkelijkheid laat zich daarom slechts uitvoeren
in een beschouwing van de verschillende kunsten,
ieder afzonderlijk. Nu beperken we ons slechts tot
het algemeenst aspect.
De drie verschillende tendenties tot het mijden,
dienen en zich bedienen van de werkelijkheid leeft
niet alleen in alle kunsten, doch ook in het kunst
besef van alle tijden. Men herinnere zich slechts de
kunstbespiegelingen der Grieksche cultuur. De
Platonisch-pythagoreïsche aesthetica die het wezen
der schoonheid in maat en evenwicht zoekt (welke
Jan Steen
Geëxposeerd bij de
N.V. KUNSTHANDEL P. DE BOER
GROOTE ZOMERTENTOONSTELLING
in de zalen
Heerengrachfc 47A Amsterdam
dagelijks (behalve Zondags) geopend van 10?5 tiur
van goddelijken oorsprong zijn) staat om die reden
afwijzend tegenover de realistische kunsten. De
zintuigelijke werkelijkheid is toevallig, schijn en
schaduw. Welke zin heeft het, schaduwen van deze
schaduw te maken ? Aristoteles, voor wie de dingen
dezer wereld substantie bezitten, ziet daarentegen
in de nabootsing der werkelijkheid een waardige
bezigheid, die onze wetensdrift voedt en de prestatie
van het kunnen in de kunst laat bewonderen. En
in Socrates vinden we, mogen we Xenophons Memo
rabilia gelooven, de expressieve tendentie vertegen
woordigd. In een gesprek met Kleiton (volgens
archeologen Polykleitos) geeft hij den kunstenaar,
die de kunst op bepaalde maat en getalverhoudingen
wil terugvoeren, in overweging of het niet veeleer
de taak der kunst is de ziel uit te drukken.
Letten we nu op de structuur van het kunstwerk
zelf, dan herkennen we de genoemde tendenties in
de drie factoren die wezensnoodwendig de eenheid
en autonomie van ieder kunstwerk bepalen. Want
altijd bestaat het kunstwerk uit een zinvollen ver
binding van aesthetische, reëel-technische en expres
sieve momenten. Immers in elk kunstwerk bevinden
zich a. momenten, die de aesthetische instelling
oproepen en vasthouden, 6. momenten die het beeld
als een reëel werkstuk laten opvatten en ten slotte
c. momenten, die erop berekend zijn haar een
bepaalde psychische physiognomie te verleenen, en
dit op zulk een wijze, dat als regel de verschillende
onderdeden een betrekking tot alle momenten
tegelijk onderhouden, al verschilt de beklemtoning
en is de intentie van het geheel gewoonlijk in
hoofdzaak op de verwezenlijking van n der
genoemde neigingen gericht. In deze gelede eenheid,
waarmee zich het kunstwerk van alle andere objecten
in zijnswijze onderscheidt, ligt haar zelfstandigheid
en oorspronkelijkheid, en daarin wortelt in laatst!
instantie ook, gelijk we later zullen aantoonen,
hetgeen men gemeenlijk in het begrip van de
autonomie der kunst begrijpt. Voor het moment is
echter eerst nog bewust te maken dat in het begrip
van het kunstwerk de twee-eenheid van kunstdmg
en kunstbelever steekt. Het kunstdm^ is slechts
mogelijkheid, waarmee zich nog alles laat doen
hetgeen men met een ding, schriftuur of klanken
samenstel kan doen.
Eerst in de adaequate beleving wordt het kunstding
tot kunstwerk. Maar daartoe moet het kunstwerk
dan ook beleefbaar zijn, dat wil zeggen in relatie
staan met de menschelijke levensruimte. Hier ligt
nu het punt, waar werkelijkheid en kunstwerk
elkaar in beginsel raken.
IMMERS wat verstaan we onder werkelijkheid"
in dit verband anders dan de inhoud onzer
levensruimte, onze voorstellingen en ervaringen
van de kleur en vormen der dingen, van klanken en
woordbeteekenissen, van gestalten en proporties,
van menschengedrag en menschenlot, kortom van
alles dat onze levensruimte bevat? Dit is de wer
kelijkheid" die we meebrengen als we ons op de
kunst instellen en dit meegebracht beeld heeft nu
allerminst een scherp omlijnde gedaante. Dit ons
beeld der werkelijkheid is integendeel beter te ver
gelijken met een verzamelfoto van een
menschengelaat, verkregen uit een groot aantal opnamen op
dezelfde plaat. Al het markant individueele is
verdwenen, de omtrekken zijn vaag, alleen het
gemeenschappelijke is duidelijk waarneembaar.
Zoo is in deze werkelijkheid het gras altijd groen,
de aarde grauw en blauwe paarden komen er niet
in voor. Dit werkelijkheidsbeeld wordt nu het
betrekkingspunt waaraan we de bijzonderheid van
de in het kunstwerk gerealiseerde aesthetische,
realistische en expressieve waarden bewust worden.
Zoo ondergaan we een uitsluitend aesthetische
gedaantegeving (b.v. in een werk der volstrekte
schilderkunst) als een abstractie omdat het een
concrete gestalte geeft aan hetgeen in ons meege
bracht werkelijkheidsbeeld ontoereikend reëel is.
Zoo herkennen we de realistische gedaantegeving als
realisme in confrontatie met de gemiddelde kern
waarden van ons meegebracht werkelijkheidsbeeld.
Het groen van het gras op een schilderij is dan een
bijzondere concretie van de onbepaalde voorstelling:
gras is groen.
Zoo herkennen we de waarde van de expressieve
momenten uit haar overdrijving, onderstreeping en
vervorming van het onpersoonlijk gezicht der
werkelijkheid tot een sprekende physiognomie. Bij
elk der intenties die de kunst kan najagen, zoowel
als in elk moment der structuur van ieder kunst
werk, is het dus steeds het meegebrachte gemiddelde
werkelijkheidsbeeld, waaraan de kunstzinnige be
leving de beteekenis der gedaantegeving van een
kunstwerk bewust wordt. Deze algemeenste relatie
van de kunst tot de werkelijkheid specialiseert zich
dan volgens het materiaal, waarmee een kunst
werkt. Hier duiken dan eerst de concrete en actueele
problemen op.
PAG. 10 DE GROENE No. 3193