De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 13 augustus pagina 11

13 augustus 1938 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

Schilderkunst lle psychologie van een benoeming Albert Plasschaert DE benoeming van den heer W. van den Berg tot professor in de schilderkunst aan de Rijks Akademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam heeft daar, naar mij bleek, eenige ontroering, eenige onrust, zelfs eenige onstuimigheid verwekt, om den Haagschen" stijl te gebruiken en het woord ontevredenheid" te vermijden. Deze onrust verwondert mij niet; Amsterdam wordt tegenwoordig van den Haag uit beheerd, een levende stad door een Ambtenarenstad. De benoemde is een weinig bekend schilder, een leerling, dus een protégé, van Willem van Konijnenburg en iedereen weet, dat er symp tomen aan te wijzen zijn, die bewijzen, dat Van Konijnenburg n het den Haag der Ambtenaren (zie toch de laatste eerbewijzen van Van Konijnen burg) elkaar niet wildvreemd zijn en eer elkaar welgezind. Er bestaat tusschen beiden inderdaad wel eenige, zij 't gecamoufleerde, verwantschap, ter eenre zijde gecamoufleerd, en natuurlijke verbondenheid. Die moet en kan niet verwon deren. Ieder, die eenigszins op de hoogte is van wat er gebeurt in, of beter buiten de schilder kunst, weet b.v. dat de schildergenootschappen meer dan vroeger, lijken op sociëteiten waar nietschilders zich verheugen, en waar wezenlijke schilderszaken waartoe ook de schilderkunst be hoorde, van de tweede orde zijn geworden. Het maatschappelijke overheerscht er, maatschappelijke relaties, maatschappelijke belangen. Zulke dingen zijn altijd te bewijzen, onmiskenbaar. te bewij zen. Zij ontstonden door het te gemakkelijk toe laten tot het genootschap, dat tot onmiddellijk gevolg had, dat de Ambtenaars zich naar voren drongen (deze hadden meer tijd over en zij hadden geen last van de Muze.) Zij waren geschoolder in het dagelijksch beheer enz. en meer tuk op invloed dan een wezenlijk schilder. Zijn presenteerden beter buiten de schilderkunst. Ik weet: gij wilt in deze bewijzen. Zou het anders mogelijk zijn, zonder derge lijke achterhoede dat Huib Luns, de Barbarossa der citaten en Willy Sluiter, de kolonel der portrettisten met zooveel gemak, zoolang, praesidenten van Pulchri en Arti zijn, terwijl zij als werkelijk? schilder alleen genoemd worden in hun genoot schappen. De benoeming van den heer W. van den Berg is opnieuw een bewijs van de verholen macht der Ambtenaren in dingen, die de schilderkunst aangaan het verwondert mij daarom ook, dat de schilder Bakels, geschoold als ambtenaar, nog niet de positie van professor bemachtigd heeft; hij is er voor geschikt. Maar hij wordt door de vergevers der baantjes etc. misschien als te getraind beschouwd... PSYCHOLOGISCH is in 't algemeen de benoeming van W. van'den [ Berg dus wel te verklaren als tijdsverschijnsel; *[de-kunstenaars hebben te weinig (Ingezonden mededeeling) JAN HAVICKSZ STEEN 1626?1679 HET GEBED VOOR DEN MAALTIJD. Tentoongesteld Zomertentoonstelling FIRMA D. KATZ - DIEREN TOTEN MET 15 SEPTEMBER. te zeggen, waar zij de leiding moesten hebben. Gaat echter Amsterdam hier geheel en al vrij uit en is de gemeente verontschuldigd door er op te wijzen, dat de Akademie een .Ry/csinstelling is en niet een Gemeente-instelling? Dezen verontschuldiging lijkt mij te gemakkelijk. Er bestaat toch zoo iets als een Curatorium meen ik, en er zijn leden van dat Curatorium, die als Amsterdammer willen gelden, als Amsterdammer zich doen gevoelen? Wisten zij niet, dan komen zij te kort, dat niet alle Amsterdamsche schilders, die in aanmerking konden komen, en die meer geschikt waren dan de benoemde heer van den Berg, zouden bedan ken? Ik neem aan, dat Gestel, Hynckes, Schuhmacher bedankt hebben, maar bleef er niets over, waarachter zij konden gaan staan? Ik weet, dat zij een gedelegeerde, die iemand aanwees, waarvoor ik niet gestemd zou hebben, niet fraai hebben be handeld. Zij hebben weinig aan de schilderkunst en weinig aan Amsterdam in deze gedacht.... Hoe kon ik het eindelijk hopen, zoo onvast en zoo onbe voegd zijn ze! Als er een professor bij is, een nieuwgebakkene, dan weet ik zeker, dat hij onbevoegd is. Ik heb hem eens een schilderij van uit de hoogte hooren verdedigen tegenover den schilder zelf, die terecht, dat eigen werk zwak vond tegenover den professor! Hoe kom ik trots van Amsterdam hopen te vinden in een Amsterdammer, die zich de allure van een Amsterdamsen patriciër aanmatigt zonder werkelijken grond, zonder eenig groot zelfge voel; hoe kon ik zoo iets verkeerdelijk hopen, uit ge voel voor Amsterdam verkeerdelijk verwachten: ik, die deze Heden toch eenigszins ken en ze niet allen steeds met rust heb gelaten.... in hun toch bevreesde opgeblazenheid. Er ware, geachte lezer, veel reden tot meer persoonlijke opmerkingen ! Ik heb geen afkeer daarvan. Met persoonlijkheden is het zuiver, per soonlijk te vechten. Ik heb deze, mijne opmerkingen over deze benoeming zoo algemeen mogelijk ge houden en zoo algemeen mogelijk de psychologische hoofdtrekken van alles aangeduid; over het lid van het Curatorium gesproken als ik een bankier of een professor bedoelde, maar ik hoop toch eenige dessous te hebben aangeduid en gezegd te hebben, wat er voor onfrisch en algemeens schuilt achter een Amsterdamsche? benoeming.... Film JOURNAAL EN DOCUMENTAIRE DE tegenstelling tussen filmjournaal en do cumentaire als tijdelijk en blijvend, opper vlakkig en dieper op de werkelijkheid in gaand, is niet principieel. Inderdaad heeft het jour naal tegenover de documentaire een meer tijdelijk karakter, zooals de fotopagina van de krant tenopzichte van het foto-boek. Inderdaad is het journaal door de eisen van de actualiteit en de beperkte omvang uiterlijk oppervlakkiger. In het archief echter zal de fotopagina vaak een document van even groote waarde blijken als het in boekvorm verzamelde materiaal. En bij nadere beschouwing zal veelal het fotoboek ten slotte even oppervlakkig blijken als de fotopagina. Het verschil in dit opzicht tussen journaal en documentaire is meer quantitatief dan qualitatief. Werkelijker is het feit dat de documentaire soms vanuit een andere geest is ontstaan, omdat dit n van de gebieden der filmproductie is waar in de practijk de filmkunst een kans en soms zelfs een vrijere kans dan elders krijgt. In dit opzicht wordt internationaal stellig nog n en ander tot stand gebracht dat wij hier als gevolg van de zakelijke eigenaardigheden van de film en bioscoopexploitatie niet te zien krijgen. WANNEER wij de enkele gevallen nagaan, waarin wij door een documentaire buiten gewoon werden geboeid, dan zijn dit in de eerste plaats: de eerste groote hier vertoonde film van de sportparade op het Rode Plein te Moskou, destijds een openbaring van de ook esthetisch verras sende mogelijkheden welke hier liggen; de vlucht van Papanin en zijn expeditie naar de pool een film die hier merkwaardig genoeg nooit in het openbaar is vertoond; De Spaanse aarde" van Ivens, Fernhout en Hemingway, waarvan de waar de en het bijzondere karakter de dramatische behandeling op deze plaats uitvoerig werden besproken; het U.F.A.-journaal van het bezoek van Hitler aan Italiëen de zo juist hier voor het eerst vertoonde Olympische Spelen van Leni Riefenstahl. De aanwezigheid van het U.F.A.journaal in deze reeks toont aan dat de scheiding tussen journaal en documentaire ook in dit opzicht niet principieel is. De geestelijke relatie van de maker tot zijn onderwerp zijn bij beiden bepalend en in dit opzicht zijn alleen de uiterlijke omstandig heden waaronder gewerkt wordt bij de documentaire in vele gevallen gunstiger. Al deze films die ons buitengewoon boeiden onderscheiden zich door het feit dat zij ons tegen over het gebeuren stellen niet tegenover het ge beurde, m.a.w. doordat wij door de voorstelling bij de voorgestelde feiten worden betrokken. In al deze gevallen is de documentaire of het journaal mér dan een reeks min of meer interessante plaatjes die wij achteraf met min of meer interesse be schouwen. Dit ligt niet aan het onderwerp. De dagelijkse bommen in China en Spanje gaan ons minstens zooveel aan als de sportparade te Moskou of het bezoek van Hitler aan Rome en stellig mér dan de Pool en de Olympiade. Alleen, zij gingen de makers van het filmjournaal blijkbaar niet meer aan dan een spoorwegongeluk in Amerika, een typhoon in Japan of een folkloristische optocht ergens in de Nederlandse provincie. (Het journaal laat wekelijks zien dat wij in een rustig landje leven). Dat de omvang hier niet van principieele be tekenis is toont het journaal van Hitler in Italië, dat ons ondanks het feit dat deze film geheel binnen het kader van het journaal bleef, volledig stelde tegenover de gevaarlijke werkelijkheid van dit ge beuren in zijn onmiskenbare, bijna barbaarse, schoonheid. Ook de film van de Olympische Spelen te Berlijn, welke als geheel op naam van Leni Riefenstahl staat, toont deze geestelijke verhouding van de makers tot het onderwerp, welke de beelden ten volle voor ons doet leven. TECHNISCH vertoont vooral deze laatste film in sterke mate het werkelijk nieuwe en eigen gezichtspunt van de film ten opzichte van het onder werp: de bevrijding van ons oog van de beperkingen van ruimte en tijd. De eerste in dit geval het be langrijkste. De toeschouwer via de film is niet meer gebonden aan n vaste plaats. De film stelt hem in staat elke actie in zijn geheel van nabij te volgen: uitgangspunt, sprong en neerkomen met even grote nauwkeurigheid te observeren, de lopers op hun gehele parcours van nabij te volgen, enz. Van buitengewoon belang is hierbij ook de waarde van het detail, dat ook de speelfilm in vergelijking tot het toneel een geheel eigen karakter geeft. De film maakt het mogelijk beweging en gelaatsuit drukking op elk moment nauwkeurig te observeren, zowel door nabijheid als verlangzaamde projectie, waardoor ook de sportieve actie een geheel nieuw aspect verkrijgt. De iïlmkunst heeft hierbij de speciale taak de doei het alzijdig standpunt van de vele (tot 45!) camera's verkregen beelden en de verlangzaamde projectie tot een sluitend en logisch" geheel samen, te voegen waardoor het in wezen onnatuurlijke, want de natuurlijke grenzen van ons oog verbrekende, beeld als natuurlijk, d.w.z. harmonisch, wordt aan vaard. In dit opzicht is vooral bij de klare, zakelijke beelden van de verschillende onderdelen der spelen m.i. nog meer bereikt dan bij de vrijere, zuiver esthe tisch bepaalde, inleiding. D. C. VAN DER POEL Was DE GROENE juist uitverkocht toen U er naar EEN GOEDE RAAD NEEM EEN ABONNEMENT! PAG. II DE GROENE No. 3193

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl