De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 13 augustus pagina 3

13 augustus 1938 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

E GROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór 1 December, worden beëindigd. 13 AUG. 1938 MET FOPSPEEN, NOCH PLAK! De bestrijding der jengdwerkloosheid DE werkloosheid is ons geworden tot een slepende kwaal. Zij verlamt onze volks kracht. En - aangezien er wel bijna niemand is, die niet ergens in zijn omgeving de ontstellende mate riële en morele gevolgen van deze kwaal heeft gezien zij treft immers in ons land alle klassen en standen, en alle streken in belangrijke mate , zo is er ook niemand, die deze vierhonderdduizend werklozen niet wel eens als iets benauwends heeft ervaren. En zo groeit het besef dat er iets moet gebeuren", dat krachtige" maatregelen nodig zijn, waaruit in dit voorjaar al een politieke actie in uiteenlopende kring voorkwam. Wat er dan moet gebeuren, m.a.w. met welke middelen de werkloosheid moet worden bestreden, dat is iets waarover men minder eenstemmig is. Want dan komt de vraag op, van de offers die voor de bestrijding van de werkloosheid worden gevraagd: offers in de vorm van het nalaten van besparingen, verhoogde belastingen, verminderde rentabiliteit van kapitaal, in de vorm van kansen op loonacties hier en van loonsverlagingen of werktijds verkor tingen daar. Maar als het met de bestrijding van de werkloosheid zover komt, dan blijkt voor velen het kwaad der werkloosheid plotseling heel wat minder zwaar te wegen; althans minder zwaar dan de offers die terwille van de bestrijding worden gevraagd. MAAR de bezorgdheid voor het lot der jongere werklozen dan, zal men vragen. Gaat die niet verder? Is dan voor deze categorie geen grotere bereidheid tot offers aanwezig? Men kan hiervoor niet alleen platonische verklaringen, maar ook een grote hoeveelheid belangenloos gegeven werkkracht van organisatoren, jeugdleiders en onderwijskrach ten in een onnoemelijke reeks van vakken, hoge opbrengsten van inzamelingen en enige millioenen aan overheidssubsidie aanvoeren. En ook al kan men de motieven voor die grotere bereidheid niet alle even hoog aanslaan, het valt niet te ontkennen dat die grotere bereidheid er is. Voor sommigen komt nl. naast het menselijke motief (dat men aan een jong mens in de jaren van zijn volwassen worden meer vernielt door hem arbeid te onthouden dan aan degenen, die al een zekere vastheid in hun leven hebben verkregen door hun huwelijk en algemene levenservaring) ook het maatschappelijk angstmotief een rol spelen: een grote massa van jonge werklozen, die niets te verliezen hebben, en die nog niet door de zorg om de boterham van vrouw en kinderen aan de gevestigde orde" ge bonden zijn, kan worden tot een corps van desperado's, dat in handen van politieke avonturiers een gevaarlijke bedreiging van bezit, rust en rechts orde zou zijn. Ook nuchtere berekening zal ter voorkoming van deze' gevaren reeds een klein gedeelte van het bezit willen opofferen. Anderen zoeken tegen deze gevaren en hier en daar ook wel terwille van de jongens zelf het heil in de harde hand", in de tucht en de dwang, die de onwilligen" weer tot bruikbare leden van de maatschappij" moet maken. Zo komt van allerlei kanten het begrip arbeidsdienstplicht" opduiken, waarmee men dan blijkt te bedoelen: gedwongen deelname van jonge werklozen aan grote werkkampen. De eigenlijke beteekenis en geschiedenis van het woord arbeidsdienstplicht" is echter een andere; het betekent in wezen een parallel met de militaire dienstplicht, nl. de arbeidsprestatie van alle jongeren van een bepaalde leeftijd, om tegen kost, kleding en inwoning gedurende een bepaalde periode arbeid in dienst van de staat te verrichten; een dienst, die volkomen te billijken valt in gevallen, dat op korten termijn een grote hoeveelheid weinig gespecialiseerde OUD EN JONG geniet om 't hardst in Holland's mooiste natuurpark te R h e n e n op den Grebbeberg Ouwehand's Diereimark Mr. W. VERKADE arbeid verricht moet worden, in een staat, die geld noch crediet beschikbaar heeft, zoals dat b.v. met Bulgarije het geval was onmiddelijk na de oorlog. Daarbij wordt dan geen onderscheid gemaakt in stand en wordt ook hij die werk heeft, opgeroepen, omdat die maatschappelijke dienst nu eenmaal voorgaat. Hiertegen is principieel niet veel in te brengen en het kan zelfs zijn opvoedende waarde hebben, m.n. in een land waar de kastegeest bij de militaire dienst nog sterk leeft. Maar dat bedoelen zij niet, die thans het hardste roepen om arbeids dienstplicht". De dienstplicht die zij bedoelen, is een dienstplicht, die nog heel wat onrechtvaardiger is dan het remplacantenstelsel in vroeger jaren: niet alleen is hij vrijgesteld, die werk heeft, maar zijn vrijstelling -hoeft hem ook nog niets te kosten. OP i Jan. 1938' waren er bij de arbeidsbeurzen ruim 84.000 werklozen van 14 tot 24 jaar ingeschreven. Blijkens tellingen in een aantal steden, moet hun feitelijk aantal op het dubbele gesteld worden: het is deze jongeren niet kwalijk te nemen dat zij geld noch moeite over hebben voor een inschrijving bij een vorm van arbeidsbemiddeling die in vele plaatsen heel weinig vlot en volkomen mechanisch werkt; dan lopen of rijden zij zelf maar liever de werkgelegenheden af; dat biedt heel wat meer kansen en is minder geestdodend dan het wachtend rondhangen op de arbeidsbeurs. Het aantal werklozen onder de 24 jaar kan dus op ruim 150.000 gesteld worden en voorzover zij vrijgezel zijn, mag men er de 24 tot en met 28-jarigen nog gerust bij tellen, zodat wij dan komen op een totaal van ruim 200.000 ofwel de helft der totale werkloos heid. Ook heeft men uit plaatselijke tellingen kun nen vaststellen, dat reeds vóór hun 22ste jaar de helft aller jongens korter of langer werkloos waren. Van de 200.000 werkloze jongeren in begin 1928 werden er ruim 23.000, dus slechts n pCt. be trokken in allerlei werklozenwerk. WAAROM is dit getal zo gering? Zolang hier aan wat gedaan kan worden, is men aan arbeidsdwang nog niet toe. Hiervoor moeten wij de verschillende vormen van dit werk nagaan: De ontwikkelingscursussen worden door de jon gens als zoethouderij" beschouwd, tenzij deze zeer direct practisch nut hebben in de vorm van een diploma, dat zijn kansen op werk verhoogt. Alge mene ontwikkeling (museumbezoek), ontspanning (bioscoop), sport, dat alles weegt niet op tegen het ontbreken van werk bij een jongeman, die er naar snakt op eigen benen te staan, zelf een gezin te gaan stichten; hij zal het hoogstens waarderen als aan vulling van werk of opleiding tot werk. Vervolgens "lijden "deze cursussen (ook als zij de goede onder werpen hebben) onder het feit, dat de leerkrachten slechts zeer matig worden betaald, waardoor men natuurlijk wel de goedwillende, maar niet de beste docenten krijgt voor het extra moeilijke werk. De centrale werkplaatsen en vakcursussen voldoen veel beter; maar de eersten zijn uitsluitend bestemd voor de leerlingen van ambachtsscholen en reeds enigszins vakbekwamen; en ook bij deze vorm van scholing zijn er plaatsen waar uit de honorering van de werkmeesters of uit de keuze van het mate riaal blijkt, dat het maar voor werklozen" is. Werkelijk trekken zullen die werkplaatsen waar vakken-met-toekomst worden geleerd (auto- en vliegtuigtechniek, electrisch lassen enz.) Bij de plaatselijke werkobjecten rijst een ander bezwaar; de grondslag, dat dit onproductieve werken moeten zijn, is (nu er een aantal jaren verstreken zijn) moeilijk strak te handhaven; en de maximaal drie guldens die deze jongens als contraprestatie ontvangen (en die nog niet eens geheel als zakgeld dienen, omdat zij als zij werken meer eten en meer verslijten) worden door hen als onderkruipersloon beschouwd, wanneer dit werk over enkele jaren toch uitgevoerd moet worden. Het gevolg van een en ander is, dat zich zeer weinig jongens en dan nog groten deels ongeschoolden voor dit soort werk aanbieden (een uitzondering is er alleen, wanneer de eigen werkloze leden van een organisatie, op deze wijze de gelegenheid krijgen iets voor hun eigen groep te ver richten) en dat er weinig intens wordt gewerkt. De kosten van deze werken zijn dan ook vaak niet zo heel veel lager dan wanneer zij normaal zouden wórden uitgevoerd. Ernstig zou moeten worden overwogen of, wanneer deze werkobjecten het productieve gaan naderen, ^ niet meer als werkverruiming dan als ?werkverschaffing zouden moeten worden behandeld, d.w.z. volgens een loon dat in evenredigheid zou moeten staan tot de prestatie (vergeleken met die van een volwaardig arbeider in werkverruiming). Tenslotte de werkkampen, die in twee soorten bestaan: de i/f-daagse kampen, waar de ontspanning en morele ruggesteun op de voorgrond staan en de 6 a 8-weekse waar dit meer verwerkt is in het feit van de regelmatige gemeenschappelijke arbeid zelf. Deze kampen worden georganiseerd door vier toporganisaties: de R. K., de Protestantsch-Christelijke, de moderne (sociaal-democratische) en de neutrale: de drie eerste organisaties hebben alle een groot volksdeel achter zich, dat de kosten kan dragen en staan (op de Vrijzinnig-Christelijken in de tweede groep na) ook alle met een grote arbeidersorganisatie in relatie, waaruit de werklozen en de leiders voor deze kampen gerecruteerd worden. Het ongeluk wil echter, dat de grote massa der jongeren werklozen zich niet laat indelen in deze vier delen en een groot deel dus in aanmerking zou komen voor de zwakst-georganiseerde en kleinste neutrale" groep (waartoe organisaties als de Volkshogeschool te Bakkeveen, de A.M.V.J. en de Rotterdamse Arend" behoren) benevens de Vrijzinnig-Christelijken, die wat de jongens betreft niet naar hun kleur of godsdienst vragen. Het feit, dat de regeringssubsidie voor deze soort kampen slechts gegeven wordt, wanneer een groot percen tage van de kosten door particulieren bijeengebracht wordt en deze laatste soort kampen dus niet in groten getale gehouden kan worden, heeft ten gevolge dat grote groepen jongens van de straat" niet bereikt worden. Velen daarvan vooral uit de grote steden met hun massale werkloosheid weten nauwlijks, dat er van deze kampen bestaan. Wanneer men met jongens die lang werkloos geweest zijn een nieuw begin wil maken, is zulk een kamp verreweg de beste mogelijkheid, en uitbreiding daarvan is dringend nodig. Maar afgezien van het ontbreken van goede leiding voor een algemene verplichte deelname, zou door het karakter van dwang dat de voorstanders van arbeidsdienstplicht" er aan zouden willen geven, het paedagogische voordeel dezer kampen grotendeels verloren gaat. ER ziju ~-,~ter twee geheel andere wegen waar langs men intensiever deelname aan allerlei vormen van werklozen werk zou kunnen ver krijgen, zonder het uitoefenen van directe dwang. De eerste weg is het ook aan de jongere werklozen toekennen van een steunuitkering; een uitkering, die aan hen zelf zou worden gegeven en niet als een bijslag op de steun van den vader. Daardoor zouden de kosten voor deze uitkering niet zo hoog behoeve/i te zijn, te meer, omdat het niet om hoge bedragen zou gaan: al naar de leeftijd, zouden zij kunnen variëren tussen een rijksdaalder en vijf gulden. Tegenover deze uitkering zou dan echter de ver plichting komen te staan, dat deze jongeren volgens de aanwijzingen van de overheid deel zouden moeten nemen aan cursussen, kampen enz. De zilveren koorden, die tot deze deelname zouden dwingen zijn zachter en vermoedelijk goedkoper en effec tiever dan de politionele dwang der arbeidsdienst". De tweede weg, die nog beter is, omdat zij het innerlijk enthousiasme van de werkloze jongeren voor de verschillende vormen van de bestaande en uit te breiden werklozenzorg ongetwijfeld in zeer grote mate zou kunnen verhogen, is de verrichte prestaties ten goede te laten komen aan de kansen op werkelijke arbeid. Thans kan het voorkomen, dat de leider van een Centrale Werkplaats in drie jaar geen enkele maal een verzoek krijgt om in lichtingen over bij hem opgeleide jongeren van de plaatselijke arbeidsbeurs. Het moet echter moge lijk zijn, dat jongeren, die getoond hebben goed te willen en te kunnen werken, voorrang verkrij gen bij plaatsing via de Arbeidsbeurzen. Als de kansen op werk niet toenemen na een behoorlijke prestatie zonder loon, moet de jongere dit voelen als een fopspeen". Maar wanneer deze vormen van werk voor de jonge werklozen, een weg wor den naar reëel betaalde arbeid, dan zal de plak" van de arbeidsdienst niet nodig zijn om hen tot overstelpende deelneming te bewegen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl