Historisch Archief 1877-1940
E GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór 1 December, worden beëindigd.
13 AUG.
1938
MET FOPSPEEN, NOCH PLAK!
De bestrijding der jengdwerkloosheid
DE werkloosheid is ons geworden tot een
slepende kwaal. Zij verlamt onze volks
kracht.
En - aangezien er wel bijna niemand is, die
niet ergens in zijn omgeving de ontstellende mate
riële en morele gevolgen van deze kwaal heeft
gezien zij treft immers in ons land alle klassen en
standen, en alle streken in belangrijke mate , zo
is er ook niemand, die deze vierhonderdduizend
werklozen niet wel eens als iets benauwends heeft
ervaren. En zo groeit het besef dat er iets moet
gebeuren", dat krachtige" maatregelen nodig zijn,
waaruit in dit voorjaar al een politieke actie in
uiteenlopende kring voorkwam.
Wat er dan moet gebeuren, m.a.w. met welke
middelen de werkloosheid moet worden bestreden,
dat is iets waarover men minder eenstemmig is.
Want dan komt de vraag op, van de offers die voor
de bestrijding van de werkloosheid worden gevraagd:
offers in de vorm van het nalaten van besparingen,
verhoogde belastingen, verminderde rentabiliteit
van kapitaal, in de vorm van kansen op loonacties
hier en van loonsverlagingen of werktijds verkor
tingen daar. Maar als het met de bestrijding van de
werkloosheid zover komt, dan blijkt voor velen het
kwaad der werkloosheid plotseling heel wat minder
zwaar te wegen; althans minder zwaar dan de offers
die terwille van de bestrijding worden gevraagd.
MAAR de bezorgdheid voor het lot der jongere
werklozen dan, zal men vragen. Gaat die niet
verder? Is dan voor deze categorie geen grotere
bereidheid tot offers aanwezig? Men kan hiervoor
niet alleen platonische verklaringen, maar ook een
grote hoeveelheid belangenloos gegeven werkkracht
van organisatoren, jeugdleiders en onderwijskrach
ten in een onnoemelijke reeks van vakken, hoge
opbrengsten van inzamelingen en enige millioenen
aan overheidssubsidie aanvoeren. En ook al kan
men de motieven voor die grotere bereidheid niet
alle even hoog aanslaan, het valt niet te ontkennen
dat die grotere bereidheid er is. Voor sommigen
komt nl. naast het menselijke motief (dat men aan
een jong mens in de jaren van zijn volwassen
worden meer vernielt door hem arbeid te onthouden
dan aan degenen, die al een zekere vastheid in hun
leven hebben verkregen door hun huwelijk en
algemene levenservaring) ook het maatschappelijk
angstmotief een rol spelen: een grote massa van
jonge werklozen, die niets te verliezen hebben, en
die nog niet door de zorg om de boterham van
vrouw en kinderen aan de gevestigde orde" ge
bonden zijn, kan worden tot een corps van
desperado's, dat in handen van politieke avonturiers een
gevaarlijke bedreiging van bezit, rust en rechts
orde zou zijn. Ook nuchtere berekening zal ter
voorkoming van deze' gevaren reeds een klein
gedeelte van het bezit willen opofferen. Anderen
zoeken tegen deze gevaren en hier en daar ook wel
terwille van de jongens zelf het heil in de harde
hand", in de tucht en de dwang, die de onwilligen"
weer tot bruikbare leden van de maatschappij"
moet maken. Zo komt van allerlei kanten het begrip
arbeidsdienstplicht" opduiken, waarmee men dan
blijkt te bedoelen: gedwongen deelname van jonge
werklozen aan grote werkkampen.
De eigenlijke beteekenis en geschiedenis van het
woord arbeidsdienstplicht" is echter een andere;
het betekent in wezen een parallel met de militaire
dienstplicht, nl. de arbeidsprestatie van alle jongeren
van een bepaalde leeftijd, om tegen kost, kleding en
inwoning gedurende een bepaalde periode arbeid
in dienst van de staat te verrichten; een dienst, die
volkomen te billijken valt in gevallen, dat op korten
termijn een grote hoeveelheid weinig gespecialiseerde
OUD EN JONG
geniet om 't hardst in
Holland's
mooiste
natuurpark
te R h e n e n
op den Grebbeberg
Ouwehand's Diereimark
Mr. W. VERKADE
arbeid verricht moet worden, in een staat, die geld
noch crediet beschikbaar heeft, zoals dat b.v. met
Bulgarije het geval was onmiddelijk na de oorlog.
Daarbij wordt dan geen onderscheid gemaakt in
stand en wordt ook hij die werk heeft, opgeroepen,
omdat die maatschappelijke dienst nu eenmaal
voorgaat. Hiertegen is principieel niet veel in te
brengen en het kan zelfs zijn opvoedende waarde
hebben, m.n. in een land waar de kastegeest bij de
militaire dienst nog sterk leeft. Maar dat bedoelen
zij niet, die thans het hardste roepen om arbeids
dienstplicht". De dienstplicht die zij bedoelen, is een
dienstplicht, die nog heel wat onrechtvaardiger is
dan het remplacantenstelsel in vroeger jaren: niet
alleen is hij vrijgesteld, die werk heeft, maar zijn
vrijstelling -hoeft hem ook nog niets te kosten.
OP i Jan. 1938' waren er bij de arbeidsbeurzen
ruim 84.000 werklozen van 14 tot 24 jaar
ingeschreven. Blijkens tellingen in een aantal
steden, moet hun feitelijk aantal op het dubbele
gesteld worden: het is deze jongeren niet kwalijk te
nemen dat zij geld noch moeite over hebben voor
een inschrijving bij een vorm van arbeidsbemiddeling
die in vele plaatsen heel weinig vlot en volkomen
mechanisch werkt; dan lopen of rijden zij zelf maar
liever de werkgelegenheden af; dat biedt heel wat
meer kansen en is minder geestdodend dan het
wachtend rondhangen op de arbeidsbeurs. Het
aantal werklozen onder de 24 jaar kan dus op ruim
150.000 gesteld worden en voorzover zij vrijgezel
zijn, mag men er de 24 tot en met 28-jarigen nog
gerust bij tellen, zodat wij dan komen op een totaal
van ruim 200.000 ofwel de helft der totale werkloos
heid. Ook heeft men uit plaatselijke tellingen kun
nen vaststellen, dat reeds vóór hun 22ste jaar de
helft aller jongens korter of langer werkloos waren.
Van de 200.000 werkloze jongeren in begin 1928
werden er ruim 23.000, dus slechts n pCt. be
trokken in allerlei werklozenwerk.
WAAROM is dit getal zo gering? Zolang hier
aan wat gedaan kan worden, is men aan
arbeidsdwang nog niet toe. Hiervoor moeten wij
de verschillende vormen van dit werk nagaan:
De ontwikkelingscursussen worden door de jon
gens als zoethouderij" beschouwd, tenzij deze zeer
direct practisch nut hebben in de vorm van een
diploma, dat zijn kansen op werk verhoogt. Alge
mene ontwikkeling (museumbezoek), ontspanning
(bioscoop), sport, dat alles weegt niet op tegen het
ontbreken van werk bij een jongeman, die er naar
snakt op eigen benen te staan, zelf een gezin te gaan
stichten; hij zal het hoogstens waarderen als aan
vulling van werk of opleiding tot werk. Vervolgens
"lijden "deze cursussen (ook als zij de goede onder
werpen hebben) onder het feit, dat de leerkrachten
slechts zeer matig worden betaald, waardoor men
natuurlijk wel de goedwillende, maar niet de beste
docenten krijgt voor het extra moeilijke werk.
De centrale werkplaatsen en vakcursussen voldoen
veel beter; maar de eersten zijn uitsluitend bestemd
voor de leerlingen van ambachtsscholen en reeds
enigszins vakbekwamen; en ook bij deze vorm van
scholing zijn er plaatsen waar uit de honorering
van de werkmeesters of uit de keuze van het mate
riaal blijkt, dat het maar voor werklozen" is.
Werkelijk trekken zullen die werkplaatsen waar
vakken-met-toekomst worden geleerd (auto- en
vliegtuigtechniek, electrisch lassen enz.)
Bij de plaatselijke werkobjecten rijst een ander
bezwaar; de grondslag, dat dit onproductieve werken
moeten zijn, is (nu er een aantal jaren verstreken
zijn) moeilijk strak te handhaven; en de maximaal
drie guldens die deze jongens als contraprestatie
ontvangen (en die nog niet eens geheel als zakgeld
dienen, omdat zij als zij werken meer eten en meer
verslijten) worden door hen als onderkruipersloon
beschouwd, wanneer dit werk over enkele jaren toch
uitgevoerd moet worden. Het gevolg van een en ander
is, dat zich zeer weinig jongens en dan nog groten
deels ongeschoolden voor dit soort werk aanbieden
(een uitzondering is er alleen, wanneer de eigen
werkloze leden van een organisatie, op deze wijze de
gelegenheid krijgen iets voor hun eigen groep te ver
richten) en dat er weinig intens wordt gewerkt. De
kosten van deze werken zijn dan ook vaak niet zo heel
veel lager dan wanneer zij normaal zouden wórden
uitgevoerd. Ernstig zou moeten worden overwogen
of, wanneer deze werkobjecten het productieve gaan
naderen, ^ niet meer als werkverruiming dan als
?werkverschaffing zouden moeten worden behandeld,
d.w.z. volgens een loon dat in evenredigheid zou
moeten staan tot de prestatie (vergeleken met die
van een volwaardig arbeider in werkverruiming).
Tenslotte de werkkampen, die in twee soorten
bestaan: de i/f-daagse kampen, waar de ontspanning
en morele ruggesteun op de voorgrond staan en de
6 a 8-weekse waar dit meer verwerkt is in het feit
van de regelmatige gemeenschappelijke arbeid zelf.
Deze kampen worden georganiseerd door vier
toporganisaties: de R. K., de
Protestantsch-Christelijke, de moderne (sociaal-democratische) en de
neutrale: de drie eerste organisaties hebben alle een
groot volksdeel achter zich, dat de kosten kan
dragen en staan (op de Vrijzinnig-Christelijken
in de tweede groep na) ook alle met een grote
arbeidersorganisatie in relatie, waaruit de werklozen
en de leiders voor deze kampen gerecruteerd worden.
Het ongeluk wil echter, dat de grote massa der
jongeren werklozen zich niet laat indelen in deze
vier delen en een groot deel dus in aanmerking
zou komen voor de zwakst-georganiseerde en
kleinste neutrale" groep (waartoe organisaties als
de Volkshogeschool te Bakkeveen, de A.M.V.J. en
de Rotterdamse Arend" behoren) benevens de
Vrijzinnig-Christelijken, die wat de jongens betreft
niet naar hun kleur of godsdienst vragen. Het feit,
dat de regeringssubsidie voor deze soort kampen
slechts gegeven wordt, wanneer een groot percen
tage van de kosten door particulieren bijeengebracht
wordt en deze laatste soort kampen dus niet in
groten getale gehouden kan worden, heeft ten
gevolge dat grote groepen jongens van de straat"
niet bereikt worden. Velen daarvan vooral uit
de grote steden met hun massale werkloosheid
weten nauwlijks, dat er van deze kampen bestaan.
Wanneer men met jongens die lang werkloos
geweest zijn een nieuw begin wil maken, is zulk een
kamp verreweg de beste mogelijkheid, en uitbreiding
daarvan is dringend nodig. Maar afgezien van het
ontbreken van goede leiding voor een algemene
verplichte deelname, zou door het karakter van
dwang dat de voorstanders van arbeidsdienstplicht"
er aan zouden willen geven, het paedagogische
voordeel dezer kampen grotendeels verloren gaat.
ER ziju ~-,~ter twee geheel andere wegen waar
langs men intensiever deelname aan allerlei
vormen van werklozen werk zou kunnen ver
krijgen, zonder het uitoefenen van directe dwang.
De eerste weg is het ook aan de jongere werklozen
toekennen van een steunuitkering; een uitkering,
die aan hen zelf zou worden gegeven en niet als een
bijslag op de steun van den vader. Daardoor zouden
de kosten voor deze uitkering niet zo hoog behoeve/i
te zijn, te meer, omdat het niet om hoge bedragen
zou gaan: al naar de leeftijd, zouden zij kunnen
variëren tussen een rijksdaalder en vijf gulden.
Tegenover deze uitkering zou dan echter de ver
plichting komen te staan, dat deze jongeren volgens
de aanwijzingen van de overheid deel zouden moeten
nemen aan cursussen, kampen enz. De zilveren
koorden, die tot deze deelname zouden dwingen
zijn zachter en vermoedelijk goedkoper en effec
tiever dan de politionele dwang der arbeidsdienst".
De tweede weg, die nog beter is, omdat zij het
innerlijk enthousiasme van de werkloze jongeren
voor de verschillende vormen van de bestaande en
uit te breiden werklozenzorg ongetwijfeld in zeer
grote mate zou kunnen verhogen, is de verrichte
prestaties ten goede te laten komen aan de kansen
op werkelijke arbeid. Thans kan het voorkomen,
dat de leider van een Centrale Werkplaats in drie
jaar geen enkele maal een verzoek krijgt om in
lichtingen over bij hem opgeleide jongeren van de
plaatselijke arbeidsbeurs. Het moet echter moge
lijk zijn, dat jongeren, die getoond hebben goed
te willen en te kunnen werken, voorrang verkrij
gen bij plaatsing via de Arbeidsbeurzen. Als de
kansen op werk niet toenemen na een behoorlijke
prestatie zonder loon, moet de jongere dit voelen
als een fopspeen". Maar wanneer deze vormen
van werk voor de jonge werklozen, een weg wor
den naar reëel betaalde arbeid, dan zal de plak"
van de arbeidsdienst niet nodig zijn om hen tot
overstelpende deelneming te bewegen.