De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 20 augustus pagina 10

20 augustus 1938 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Het magische landschap G. Antonini Jean Giono: Batailles dans la Montagne (Gal11 mar d, IV. R. F., Parijs) DE verschijning van Batailles dans la Montagne" is een niet onwelkome gelegen heid om nogmaals zij het waarschijnlijk niet in zijn definitieven vorm het probleem te stellen van Jean Giono als romanschrijver. Een schrijver die niet moeilijk mag heeten, daar zijn stijl wel gezwollen maar niet duister is en zijn boeken geen philosophisch of psychologisch tweede plan hebben dat de lezer achter de gebeurtenissen heeft te zoeken. Meer nog: Giono is als schrijver zoo ongecompliceerd mogelijk, een tegenstander van het psychologische en het intellectueele, een voor vechter van het natuurlijke, het eenvoudige, het onveranderlijk menschelijke, zoo men deze drie steeds «n alleen in verband wil brengen met het leven op het land, met het leven van het land. Zonder aan de echtheid van dezen eenvoud en van deze polemisch getinte ongecompliceerdheid te twijfelen, kan men, nu zijn persoonlijkheid als kunstenaar tot volle ontplooiing is gekomen, toch erkennen dat Jean Giono als romanschrijver proble matisch is en niet voetstoots te aanvaarden. Want zoo hij in zijn eerste boeken, waarvan Colline" en Regain" de beste zijn, een lyricus was die zijn inspiratie vond in het leven op het land, en aan dit leven en aan zijn dagelijksche verschijnselen een zin en een beteekenis wist te geven die aan Ramuz deden denken en wellicht gedeeltelijk uit Ramuz voortkwamen, in zijn latere werken de drie romans Le Chant du Monde", Que ma Joie demeure" en Batailles dans la Montagne" grijpt hij hooger, streeft hij bewust naar iets anders, dat veel minder eenvoudig is. De lyricus van Colline" die een sterke voorliefde voor de locale kleur, voor een regionalistisch gezinde kunst aan den dag legde, is in Le Chant du Monde" een epicus geworden, die over alle grenzen heen ziet en tot een groote en een grootsche schepping in staat is. De boeren uit de Haute Provence die immer een aanleiding en een inspiratie zijn geweest tot zijn hoofdpersonen, zijn onherkenbaar geworden, zoozeer zijn zij door de bovenmenschelijke, mythologische atmospheer die Giono hier geschapen heeft vervormd en in al hun dimensies vergroot. De menschen die in hun bestaan altijd eng verbonden waren met de elementen der natuur zijn thans zelf elementen der natuur ge worden, zij vormen een deel van het magische landschap dat Giono schildert, zij zijn evenals de afzonderlijke onderdeelen van dat landschap: de rivier, de bergen, de uitgestrekte weiden, het woud, de witte stad, slechts een factor in het mythologische gebeuren, dat Giono met zeldzame kracht in felle kleuren heeft uitgebeeld. Men kan Le Chant du Monde", dat tot heden (Ingezonden mededeeling) JAN HAVICKSZ STEEN 1626?1679 HET GEBED VOOR DEN MAALTIJD. Tentoongesteld Zomertentoonstelling FIRMA D. KATZ - DIEREN TOTEN MET 15 SEPTEMBER. Jean Giono's meesterwerk is gebleven, niet beter definieeren dan als de poging een volkomen gelukte poging het ontstaan van een legende weer te geven. Le Chant du Monde" heeft mutatis mutandis" iets van een Noorsche saga, het ademt de natuur, de wijde horizonten, het boventijdelijke van het woud en de bergen. Que ma Joie demeure" is onzekerder, in zekeren zin een compromis tusschen de eerste boeken en de latere manier, een mengsel van legendarische grootheid en van provin cialisme, te lang en te nadrukkelijk naïef om over tuigend te zijn. Batailles dans la Montagne" plaatst zich nu onmiddellijk naast Le Chant du Monde", waar mede het in toon en opzet veel gemeen heeft. Maar door de herhaling, niet van eenzelfde gegeven, maar van hetzelfde procédéwordt het opeens duidelijk dat de weg dien Giono gekozen heeft, dien hij waar schijnlijk heeft moeten kiezen, kort is; dat hij weinig mogelijkheden open laat en dat Giono hem in Le Chant du Monde" reeds geheel heeft afgelegd en alles bereikt heeft wat in deze richting bereikt kan worden. Het groote en het grootsche, dat in dezen roman zoo spontaan en indrukwekkend aandeed, is in Batailles dans la Montagne" te nadrukkelijk vooropgesteld, de toon die het legendarische hier met opzet wil suggereeren wordt rhetorisch en bijwijlen ronduit gezwollen. BATAILLES dans la Montagne" is het verhaal van een ramp in het hooggebergte. Een aard verschuiving veroorzaakt op een nacht de inzinking van een gletscher; een wilde stroom van water en modder stort zich omlaag in een als een kom inge sloten bergdal en vijf dorpen worden onder water gezet. De inwoners kunnen met moeite een toevlucht vinden op de omringende bergen. Om de dorpen te redden en het dal van het water te bevrijden moet men een van de rotswanden met dynamiet laten springen. Dit zal het werk zijn van een zwervenden timmerman Saint-Jean, die door een herderin wordt bijgestaan. De strijd van Saint-Jean met de natuur elementen en enkele fragmenten als zijn kamp met een woedenden stier, zijn belangrijker dan de ont wikkeling van het gegeven, de verdere lotgevallen van Saint-Jean en van de vrouw die hij mint. Het zijn dus zoowel in dit laatste boek als in Que ma Joie demeure" nog maar fragmenten die boeien en overtuigen, en niet meer het geheel zooals in Le Chant du Monde". Het probleem van Giono als romanschrijver, waar ik in den aanvang op wees, treedt hier aan den dag. Giono, die als schrijver een zeer duidelijke persoonlijkheid bezit, heeft de grenzen van zijn kunnen reeds bereikt. Wat hij thans nog geeft is een herhaling, die hinder lijk aandoet, omdat zijn inspiratie en zijn procéd te arm en te weinig gecompliceerd zijn om dit te gedoogen. Zoo kan het gebeuren, dat een schrijver als Jean Giono, niettegenstaande zijn echte en persoonlijke begaafdheid, op den duur geen belang meer inboezemt, althans als hij zich niet grondig weet te vernieuwen. Maar bij een persoonlijkheid als de zijne en gegeven zijn standpunt als romanschrij ver is deze vernieuwing voorshands niet waar schijnlijk te achten. Twee Roomsche romantici S. Vestdijk Jan Derks: Journaal van ren dode (Paul Brand, Hilversum) lyouiw de Bourbon: Vrouwen (Xijgh en van Ditmar, Rotterdam) j ITS men de term in zeer ruimen en vooral historisch onbezwaarden zin neemt, behooren deze boeken beide tot de romantiek" maar zoo verschillend in uitwerking en nadere georiënteerdheid dat ze in andere opzichten gerust als eikaars antipoden kunnen "gelden ! Aan deze tegen stelling binnen een gemeenschappelijke klassificatie ontleenen ze ook het belang, dat hun zakelijke inhoud ze, bij de Bourbon overigens meer dan bij Derks, op hardnekkige wijze blijft ontzeggen. Om ernstig over dergelijke boeken te kunnen schrijven moet men ze beschouwen als school voorbeelden: Journaal van een dode" als voor beeld van subjectief-romantische, Vrouwen" van objectief-romantische gerichtheid. Het eerste draagt het karakter van een biecht, van een psychopatholo gisch document, het tweede daarentegen is een verza meling verhalen, die ook bij duidelijke verwantschap van motief men vergelijke b.v. Eric van Veen's angstige leven" met het boek van Jan Derks steeds naar die grootere distantie, koelere objecti veering streven, welke het eerste mist en ook niet nastrevenswaard acht. De Bourbon is klassieker, afgewogener, behoedzamer in het benaderen van het mysterieus demonische (ook explicite: vgl. pag. 9, 2e alinea), terwijl Derks, de typische romanticusder-bekentenissen, zich in een barnenden chaos werpt, zich stoutmoediger voordoet en in zekeren zin dichterlijker. De dichter Louis de Bourbon toont zich, schijnbare tegenspraak, in dit proza veel meer romancier in den dop dan Derks; het genoemde Eric van Veen's angstige leven," wel het meest geslaagde uit den bundel, is reeds als een kleine roman" te beschouwen, althans naar den opzet: Ik zal Eric van Veen laten leven, maar buiten mij. Ik wil mij van hem bevrijden door hem uit mij los te maken en hem een plaats in de ruimte te geven." Bij Jan Derks nu wordt iedere plastische ruimtelijkheid welbewust verijdeld in een Zebedeus-achtig kegelspel met tijden, modaliteiten en personificaties. Dat zijn boek van meer waarde is dan dat van de Bourbon, is toeval; beide genres zijn natuurlijk strikt gelijkwaardig. Een vage galerij van vrouwenfiguren, met speciale hoekjes voor het crimineele, occulte, natuurmystische en overspelige element, dat niet ontbreken mag, doet Louis de Bourbon minder eer aan dan zijn welbestudeerde schrijftrant. Was deze schrijf trant subjectiever, verwarder, men zou aan een gepurifiëerden (wat de obsceniteiten betreft) Otten kunnen denken. Hopeloos onwaarschijnlijke bedenksels zoo in Ellen" de taak van den jeugdigen hoofdpersoon om drie jonge meisjes op een kasteel te bewaken, taak, door den vader opgelegd!?wisselen af met niet minder hopelooze enscèneeringen van het geijkt drakerige (slot van Ellen", begin van Eric van Veen's angstige leven"). Eerst in deze laatste novelle heeft de Bourbon eenig tegenwicht weten te vinden: in zakelijke détails, ongetwijfeld op eigen ervaring berustend, en zonder den bijsmaak van bloed of papier maché. Wellicht droeg tot het betrekkelijke welslagen van deze historie ook nog bij, dat de vrouw" hier, althans in het begin, schuil gaat in de moederfiguur en de levenstragiek in een jeugdconflict, dat op het punt staat overwonnen te worden, als de priesterroeping van den jongen Eric doorkruist wordt door een liefde, die aldra volledige allures aanneemt, dit in flagrante tegenstelling tot het journaal" van Jan Derks, waarin het geloof veeleer concurrentie ondervindt van intrapsychische conflicten. Voor het subjectieve uitgangs punt is dit al even kenschetsend als de vervanging van den zelfmoord bij de Bourbon door den waan van gestorven-zijn, waarin als het ware de dood van binnen wordt bekeken. Ook de nogal grimmige humor van Derks, de levendiger overtuiging waar mee hij schrijft, het uitbuiten van psychopathie, zijn kenmerken van het subjectief-romantische genre. Zijn onoverzichtelijk en moeilijk leesbaar boek aarzel ik niet ondanks alle tekortkomingen, veelbelovend te noemen. De wijze b.v. waarop hier het irrationeele wordt ondergedompeld in een histori sche travestie-met-toelichtingen, duidt op de aanwe zigheid van een talent, dat in gelijke mate gevoed wordt door fantasie als door scherpe rabulistiek. KUNSTTENTOONSTELLINGEN Stedelijk Museum, Fransche schilderkunst (tot 25 Sept.) Kunsthandel P. de Boer, Heerengracht 474. Zomertentoonstelling van schilderijen. Kunsthandel van Wissel i ngh & Co., Rokin 78. Tentoonstelling van Nederlandsche schilderkunst. Meesterwerken uit de ige eeuw (tot 10 Sept.). BUITEN AMSTERDAM: Museum Boymans, Rotterdam. Meesterwerken uit vier eeuwen (1400?1800). Boeren Breugel, Rembrandt, Vermeer, Rubens, Watteau, Duerer, Titiaan (tot 15 October). Firma D. Katz, Dieren. Zomertentoonstelling van schilderijen (tot en met 15 September). Kunstcentrum D'Olde Deel", Putten. Per manente expositie van werken van verschillende schilders. PAG. 10 DE r°'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl