Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Het magische landschap
G. Antonini
Jean Giono: Batailles dans la Montagne
(Gal11 mar d, IV. R. F., Parijs)
DE verschijning van Batailles dans la
Montagne" is een niet onwelkome gelegen
heid om nogmaals zij het waarschijnlijk
niet in zijn definitieven vorm het probleem te
stellen van Jean Giono als romanschrijver. Een
schrijver die niet moeilijk mag heeten, daar zijn
stijl wel gezwollen maar niet duister is en zijn
boeken geen philosophisch of psychologisch tweede
plan hebben dat de lezer achter de gebeurtenissen
heeft te zoeken. Meer nog: Giono is als schrijver zoo
ongecompliceerd mogelijk, een tegenstander van
het psychologische en het intellectueele, een voor
vechter van het natuurlijke, het eenvoudige, het
onveranderlijk menschelijke, zoo men deze drie
steeds «n alleen in verband wil brengen met het
leven op het land, met het leven van het land.
Zonder aan de echtheid van dezen eenvoud en
van deze polemisch getinte ongecompliceerdheid te
twijfelen, kan men, nu zijn persoonlijkheid als
kunstenaar tot volle ontplooiing is gekomen, toch
erkennen dat Jean Giono als romanschrijver proble
matisch is en niet voetstoots te aanvaarden. Want
zoo hij in zijn eerste boeken, waarvan Colline" en
Regain" de beste zijn, een lyricus was die zijn
inspiratie vond in het leven op het land, en aan dit
leven en aan zijn dagelijksche verschijnselen een
zin en een beteekenis wist te geven die aan Ramuz
deden denken en wellicht gedeeltelijk uit Ramuz
voortkwamen, in zijn latere werken de drie
romans Le Chant du Monde", Que ma Joie
demeure" en Batailles dans la Montagne" grijpt
hij hooger, streeft hij bewust naar iets anders, dat
veel minder eenvoudig is. De lyricus van Colline"
die een sterke voorliefde voor de locale kleur, voor
een regionalistisch gezinde kunst aan den dag legde,
is in Le Chant du Monde" een epicus geworden, die
over alle grenzen heen ziet en tot een groote en een
grootsche schepping in staat is. De boeren uit de
Haute Provence die immer een aanleiding en een
inspiratie zijn geweest tot zijn hoofdpersonen, zijn
onherkenbaar geworden, zoozeer zijn zij door de
bovenmenschelijke, mythologische atmospheer die
Giono hier geschapen heeft vervormd en in al hun
dimensies vergroot. De menschen die in hun bestaan
altijd eng verbonden waren met de elementen der
natuur zijn thans zelf elementen der natuur ge
worden, zij vormen een deel van het magische
landschap dat Giono schildert, zij zijn evenals de
afzonderlijke onderdeelen van dat landschap: de
rivier, de bergen, de uitgestrekte weiden, het woud,
de witte stad, slechts een factor in het mythologische
gebeuren, dat Giono met zeldzame kracht in felle
kleuren heeft uitgebeeld.
Men kan Le Chant du Monde", dat tot heden
(Ingezonden mededeeling)
JAN HAVICKSZ STEEN 1626?1679
HET GEBED VOOR DEN MAALTIJD.
Tentoongesteld Zomertentoonstelling
FIRMA D. KATZ - DIEREN
TOTEN MET 15 SEPTEMBER.
Jean Giono's meesterwerk is gebleven, niet beter
definieeren dan als de poging een volkomen
gelukte poging het ontstaan van een legende
weer te geven. Le Chant du Monde" heeft mutatis
mutandis" iets van een Noorsche saga, het ademt
de natuur, de wijde horizonten, het boventijdelijke
van het woud en de bergen. Que ma Joie demeure"
is onzekerder, in zekeren zin een compromis
tusschen de eerste boeken en de latere manier, een
mengsel van legendarische grootheid en van provin
cialisme, te lang en te nadrukkelijk naïef om over
tuigend te zijn.
Batailles dans la Montagne" plaatst zich nu
onmiddellijk naast Le Chant du Monde", waar
mede het in toon en opzet veel gemeen heeft. Maar
door de herhaling, niet van eenzelfde gegeven, maar
van hetzelfde procédéwordt het opeens duidelijk
dat de weg dien Giono gekozen heeft, dien hij waar
schijnlijk heeft moeten kiezen, kort is; dat hij weinig
mogelijkheden open laat en dat Giono hem in Le
Chant du Monde" reeds geheel heeft afgelegd en alles
bereikt heeft wat in deze richting bereikt kan
worden. Het groote en het grootsche, dat in dezen
roman zoo spontaan en indrukwekkend aandeed,
is in Batailles dans la Montagne" te nadrukkelijk
vooropgesteld, de toon die het legendarische hier
met opzet wil suggereeren wordt rhetorisch en
bijwijlen ronduit gezwollen.
BATAILLES dans la Montagne" is het verhaal
van een ramp in het hooggebergte. Een aard
verschuiving veroorzaakt op een nacht de inzinking
van een gletscher; een wilde stroom van water en
modder stort zich omlaag in een als een kom inge
sloten bergdal en vijf dorpen worden onder water
gezet. De inwoners kunnen met moeite een toevlucht
vinden op de omringende bergen. Om de dorpen te
redden en het dal van het water te bevrijden moet
men een van de rotswanden met dynamiet laten
springen. Dit zal het werk zijn van een zwervenden
timmerman Saint-Jean, die door een herderin wordt
bijgestaan. De strijd van Saint-Jean met de natuur
elementen en enkele fragmenten als zijn kamp met
een woedenden stier, zijn belangrijker dan de ont
wikkeling van het gegeven, de verdere lotgevallen
van Saint-Jean en van de vrouw die hij mint.
Het zijn dus zoowel in dit laatste boek als in
Que ma Joie demeure" nog maar fragmenten die
boeien en overtuigen, en niet meer het geheel
zooals in Le Chant du Monde". Het probleem van
Giono als romanschrijver, waar ik in den aanvang
op wees, treedt hier aan den dag. Giono, die als
schrijver een zeer duidelijke persoonlijkheid bezit,
heeft de grenzen van zijn kunnen reeds bereikt.
Wat hij thans nog geeft is een herhaling, die hinder
lijk aandoet, omdat zijn inspiratie en zijn procéd
te arm en te weinig gecompliceerd zijn om dit te
gedoogen. Zoo kan het gebeuren, dat een schrijver
als Jean Giono, niettegenstaande zijn echte en
persoonlijke begaafdheid, op den duur geen belang
meer inboezemt, althans als hij zich niet grondig
weet te vernieuwen. Maar bij een persoonlijkheid
als de zijne en gegeven zijn standpunt als romanschrij
ver is deze vernieuwing voorshands niet waar
schijnlijk te achten.
Twee Roomsche romantici
S. Vestdijk
Jan Derks: Journaal van ren dode (Paul Brand,
Hilversum)
lyouiw de Bourbon: Vrouwen (Xijgh en van
Ditmar, Rotterdam)
j ITS men de term in zeer ruimen en vooral
historisch onbezwaarden zin neemt, behooren
deze boeken beide tot de romantiek"
maar zoo verschillend in uitwerking en nadere
georiënteerdheid dat ze in andere opzichten gerust als
eikaars antipoden kunnen "gelden ! Aan deze tegen
stelling binnen een gemeenschappelijke klassificatie
ontleenen ze ook het belang, dat hun zakelijke
inhoud ze, bij de Bourbon overigens meer dan bij
Derks, op hardnekkige wijze blijft ontzeggen.
Om ernstig over dergelijke boeken te kunnen
schrijven moet men ze beschouwen als school
voorbeelden: Journaal van een dode" als voor
beeld van subjectief-romantische, Vrouwen" van
objectief-romantische gerichtheid. Het eerste draagt
het karakter van een biecht, van een psychopatholo
gisch document, het tweede daarentegen is een verza
meling verhalen, die ook bij duidelijke verwantschap
van motief men vergelijke b.v. Eric van Veen's
angstige leven" met het boek van Jan Derks
steeds naar die grootere distantie, koelere objecti
veering streven, welke het eerste mist en ook niet
nastrevenswaard acht. De Bourbon is klassieker,
afgewogener, behoedzamer in het benaderen van
het mysterieus demonische (ook explicite: vgl. pag.
9, 2e alinea), terwijl Derks, de typische
romanticusder-bekentenissen, zich in een barnenden chaos
werpt, zich stoutmoediger voordoet en in zekeren
zin dichterlijker. De dichter Louis de Bourbon
toont zich, schijnbare tegenspraak, in dit proza
veel meer romancier in den dop dan Derks; het
genoemde Eric van Veen's angstige leven,"
wel het meest geslaagde uit den bundel, is
reeds als een kleine roman" te beschouwen,
althans naar den opzet: Ik zal Eric van Veen
laten leven, maar buiten mij. Ik wil mij van hem
bevrijden door hem uit mij los te maken en hem
een plaats in de ruimte te geven." Bij Jan Derks
nu wordt iedere plastische ruimtelijkheid welbewust
verijdeld in een Zebedeus-achtig kegelspel met
tijden, modaliteiten en personificaties. Dat zijn
boek van meer waarde is dan dat van de Bourbon,
is toeval; beide genres zijn natuurlijk strikt
gelijkwaardig.
Een vage galerij van vrouwenfiguren, met speciale
hoekjes voor het crimineele, occulte,
natuurmystische en overspelige element, dat niet ontbreken
mag, doet Louis de Bourbon minder eer aan dan
zijn welbestudeerde schrijftrant. Was deze schrijf
trant subjectiever, verwarder, men zou aan een
gepurifiëerden (wat de obsceniteiten betreft) Otten
kunnen denken. Hopeloos onwaarschijnlijke
bedenksels zoo in Ellen" de taak van den jeugdigen
hoofdpersoon om drie jonge meisjes op een kasteel
te bewaken, taak, door den vader opgelegd!?wisselen
af met niet minder hopelooze enscèneeringen van
het geijkt drakerige (slot van Ellen", begin van
Eric van Veen's angstige leven"). Eerst in deze
laatste novelle heeft de Bourbon eenig tegenwicht
weten te vinden: in zakelijke détails, ongetwijfeld
op eigen ervaring berustend, en zonder den bijsmaak
van bloed of papier maché. Wellicht droeg tot het
betrekkelijke welslagen van deze historie ook nog
bij, dat de vrouw" hier, althans in het begin, schuil
gaat in de moederfiguur en de levenstragiek in een
jeugdconflict, dat op het punt staat overwonnen te
worden, als de priesterroeping van den jongen Eric
doorkruist wordt door een liefde, die aldra volledige
allures aanneemt, dit in flagrante tegenstelling
tot het journaal" van Jan Derks, waarin het
geloof veeleer concurrentie ondervindt van
intrapsychische conflicten. Voor het subjectieve uitgangs
punt is dit al even kenschetsend als de vervanging
van den zelfmoord bij de Bourbon door den waan
van gestorven-zijn, waarin als het ware de dood
van binnen wordt bekeken. Ook de nogal grimmige
humor van Derks, de levendiger overtuiging waar
mee hij schrijft, het uitbuiten van psychopathie,
zijn kenmerken van het subjectief-romantische
genre. Zijn onoverzichtelijk en moeilijk leesbaar
boek aarzel ik niet ondanks alle tekortkomingen,
veelbelovend te noemen. De wijze b.v. waarop hier
het irrationeele wordt ondergedompeld in een histori
sche travestie-met-toelichtingen, duidt op de aanwe
zigheid van een talent, dat in gelijke mate gevoed
wordt door fantasie als door scherpe rabulistiek.
KUNSTTENTOONSTELLINGEN
Stedelijk Museum, Fransche schilderkunst
(tot 25 Sept.)
Kunsthandel P. de Boer, Heerengracht 474.
Zomertentoonstelling van schilderijen.
Kunsthandel van Wissel i ngh & Co., Rokin 78.
Tentoonstelling van Nederlandsche schilderkunst.
Meesterwerken uit de ige eeuw (tot 10 Sept.).
BUITEN AMSTERDAM:
Museum Boymans, Rotterdam. Meesterwerken
uit vier eeuwen (1400?1800). Boeren Breugel,
Rembrandt, Vermeer, Rubens, Watteau, Duerer,
Titiaan (tot 15 October).
Firma D. Katz, Dieren. Zomertentoonstelling
van schilderijen (tot en met 15 September).
Kunstcentrum D'Olde Deel", Putten. Per
manente expositie van werken van verschillende
schilders.
PAG. 10 DE r°'