Historisch Archief 1877-1940
E GROENE AMSTERDAMMER
OPÖERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per Jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer Ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd.
20 A U G.
1938
E
KAÏN'S VRAAG
Individueele verantwoordelijkheid
N de Heere zeide tot Kaïn: Waar is Abel, uw
broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben
ik mijns broeders hoeder?" (Gen. 4, 9).
In ik weet het niet" antwoordt de broedermoor
denaar met een leugen; door de daarop volgende
rhetorische vraag tracht hij dit antwoord aanne
melijk te maken. Maar die vraag is een uitvlucht
uit de verantwoordelijkheid, welke wel degelijk den;
eenen broeder tot hoeder van den anderen maakt.
Het is het gevoel van een eenheid en verbonden
heid tusschen de menschen, dat hun die verant
woordelijkheid oplegt. Reeds de oudste, primitiefste
gemeenschappen kenden het als instinct en kudde
drift, door welke hij, die n lid van de clan"
aanviel, allen tegen zich kreeg. Deze drift gaf den
grondslag tot het gansche samenstel van zedelijke
krachten in den mensch. Zij breidde zich uit buiten
den stam en boven het nationale, totdat de werkelijk
heid van het homo homini lupus", de mensch
is een wolf voor zijn evenmensch, een correctief
vond in dat andere besef: alle Menschen werden
Brüder."
De begrenzing uithoofde van de velerlei
gemeenschapsgroepen, waartoe het individu behoort,
beperkte weliswaar den omvang dier zinnebeeldige
broederschap. Maar de paradox deed zich voor, dat
hoe hooger de persoonlijkheid van den eenling, in de
ontwikkeling der beschavingsgeschiedenis, werd
gedifferentieerd, hoe wijder en omvattender het
object werd waarover die menschelijke gemeen
schapszin zich uitstrekken ging.
PSYCHOLOGISCHE, ethnologische, religieuze
l bepaaldheden, zelfs verschillen van stand en
beroep, werken naar binnen evenzeer de
groepssolidariteit en het onderlinge verantwoordelijkheids
gevoel in de hand, als zij naar buiten haat en
ressentiment in- het groot aankweeken, en vaak
burgeroorlog of oorlog veroorzaken. Wie lang
genoeg geleefd heeft om met voldoende skepsis te
onderkennen, dat elke positieve waarde haar nega
tieven kant heeft, ziet dat de ethische
saamhoorigheidsgevoelens waarmede, n voor allen, allen
voor n", volken hun zelfstandigheid en vaderland
verdedigen en een bewonderenswaardige nationale
cultuur opbouwen, in de zelfde horde-instincten
verworteld liggen, welke het bekrompenste chau
vinisme veroorzaken, terreur van andersdenkenden,
imperialisme, militarisme, rassenwaan en collectief
sadisme. Het verschil is vooral, dat in de ethische
saamhoorigheidsgevoelens de horde-instincten an
ders positief zijn gericht, doordat ze be
wuster geworden en zoodoende veredeld zijn.
Maar zoowel gezorftte vaderlandsliefde als onge
zond chauvinisme liggen op hun beurt beide weer
verworteld in den zelfden gemeenschapsdrang, die
aan internationaal georiënteerde stroomingen als
pacifisme, socialisme, e.a. humanitaire strevingen
het aanzijn schonk. Alleen zijn de eerste concreter
van object, en verliezen de laatste zich, in hun
uitersten vorm, in een vage, alles omvattende
menschheidsliefde, of in een mystiek slaken der
banden van het persoonlijk bewustzijn, gelijk zuster
Hadewych in vervoering bezong:
VOOE ELK6 BEUQS 'M
BROCHES
20 STUKS
Victor E. van Vriesland
Alle dinghe
Sijn mi te inghe l
Ie ben so wijt.
ETHISCH nationalisme en destructief, immoreel
chauvinisme eenerzijds, en een meer op de
gansche menschheid gericht streven anderzijds, zij
ontspringen, hoe verschillend ook van inhoud, aan
de zelfde bron: het gevoel van verantwoordelijke
gebondenheid aan een gemeenschap. Onderdrukking
van nationale minderheden en de wreedaardigste
rassenhaat en broedertwist ontstaan aldus in de
zelfde zielsregionen van verantwoordelijkheidsbesef
jegens een collectiviteit, welke ook instinctief en
blindelings een voorbijganger zijn leven doen wagen
die een hem volkomen onbekend kind naspringt om
het uit het water te redden. Uit denzelfden
psychischen grond komen zoowel de onbewuste, vernie
tigende, als de bewuste, opbouwende gemeenschaps
gevoelens. De dialectiek der ontwikkeling splitst
ze beurtelings tot zedeloos geweld en zedelijke kracht.
De mensch is zijns broeders hoeder. Hetzij in het
kleinste groepsverband, het gezin, of in grooter; of
in het grootste: de menschheid. Van zijn sociaal
verantwoordelijkheidsgevoel is het object gemeenlijk
wijder naarmate zijn individualiteit verder ont
wikkeld is: het individualisme verbreekt de nauwere
banden van zijn gemeenschapszin, welke daardoor
echter veelal abstracter en vlakker wordt. Maar
zoowel in klein als in grooter verband kan dit gevoel
zich heilloos, als een drift der horden, manifesteeren
of heilzaam, als een rationeel, zedelijk verantwoord
streven, grondslag van elke zedeleer.
De mensch is zijns broeders hoeder. Helaas ook
wel, en al te vaak, op averechtsche wijze. Men
heeft gemeend dat de wetten der economie, door
welke de menschen in hun levensbelangen op
elkander waren aangewezen, vanzelf allengs het
kleine groeps-egoïsme zouden opheffen tot grooter
eenheidsbesef en samenwerking. De verdwazing der
wereld, waarin wij sedert den wereldoorlog leven,
heeft ons wel anders geleerd: sterker dan de elemen
tairste economische belangen is de, nog meer ele
mentaire, kuddedrift. Alleen door zich redelijk op
haar mogelijkheden-te -bezinnen zal deze zich tot
een scheppend gemeenschapsgevoel kunnen om
zetten.
De mensch is zijns broeders hoeder. Altijd en
overal. Wie zich aan die verantwoordelijkheid tracht
te onttrekken , is vervloekt van den aardbodem."
Kaïn's vraag is de vraag waarmede talloozen, in
dezen tijd van gruwelijk lijden en ellende over de
gansche wereld, hun geweten trachten te smoren.
Op deze vraag, die een uitvlucht is, volgt dit ant
woord: Wat hebt gij gedaan? daar is eene stem
des bloeds van uwen broeder, dat tot Mij roept van
den aardbodem" (Gen. 4, 10).
IN het stuk dat ik nog altijd als het belangrijkste
van zijn oeuvre beschouw, I.ebeneinander"
(1923), toont ons Georg Kaiser den ondergang van
een lommerdhouder. Deze heeft een ongeopenden
brief in den zak van een beleend pak gevonden en
van den inhoud kennis genomen. Een afscheidsbrief
van den eigenaar van het costuum aan een vriendin,
die klaarblijkelijk geschreven heeft, zelfmoord te
zullen plegen ingeval ze geen antwoord kreeg.
Zoowel de beleener, die een valschen naam heeft
opgegeven, als de vriendin, van wie alleen de voor
naam op het adres niet onleesbaar is geworden, zijn
den lommerdhouder onbekend. Van nu af komt er
in diens leven een breuk. Onverschillig voor alles,
wat hemzelf betreft, leeft hij nog maar alleen voor
wat hij als zijn hoogste en eenige plicht beschouwt:
het leven redden van het onbekende meisje, wier lot
door het toeval van een niet bestelden brief in zijn
hand is gelegd.
In koortsachtige haast begint hij zijn jachtigen
tocht door de groote stad een onhandig, onop
vallend, uiterlijk belachelijk mannetje op zoek
naar het meisje, dat hij denkt van zelfmoord te
kunnen afhouden door den voor haar bestemden
brief. Parallel met deze handeling zien wij telkens
in twee andere reeksen van tafereelen, hoe het den
eigenaar van het pak en hoe het zijn vroegere ge
liefde vergaat. De eerste doet een ordinair
geldhuwelijk; het meisje, dat een andere copie van den
niet verzonden brief heeft ontvangen, komt spoedig
over haar verdriet heen en vindt vervulling in een
gelukkig huwelijk. Naar den maatstaf van de wereld
en de nuttigheid komt hierdoor de vergeefsche.
agitatie van den door zijn brandend verantwoorde
lijkheidsgevoel voortgedreven lommerdhouder in een
nog belachelijker licht. Dit gevoel bewerkt zijn
algeheelen ondergang. Sociaal, doordat hij uit zijn
ambt gezet wordt, daar hij, om in een
nachtgelegenheid naar het meisje te kunnen zoeken, een hem in
pand gegeven avondtoilet gebruikt heeft. Psycho
logisch, doordat hij zich schuldig acht aan den ver
meenden zelfmoord van het meisje. Met zijn dochter
gaat hij den dood in, terwijl van de twee anderen
de huwelijken worden gevierd.
II ET probleem, dat dit stuk opwerpt, is dat van
? ' de individueele verantwoordelijkheid, niet als
beredeneerde ethiek maar als diep ingeschapen
drang: een hartstocht welke blind zijn weg gaat. En,
als alle hartstocht, tragisch is, doordat hij niet met
bereikbare doelen rekent, doordat zijn offer nutteloos
is, doordat hij op louter toeval afgaat, te menschelijk
om te generaliseeren of te abstraheeren. Duizenden
gaan onder zonder dat men helpen kan, aldus zegt
het stuk, maar de eenvoudige, zuivere mensch doet
naïvelijk wat zijn hand te doen vindt. Zooals Bertold
Brecht in zijn ballade Von der Kindesmörderin
Marie Farrar zegt: Denn alle Kreatur braucht
Hilf von allen." De naïeven echter, met hun ver
antwoordelijkheidsgevoel, gaan geestelijk ten gron
de, de verstandigen, die zich van anderen niets
aantrekken, en wegschuilen achter Kaïn's vraag,
leven gelukkig.
De conclusie van Kaiser's stuk is pessimistisch.
Deze tragiek echter is niet troosteloos, daar zij een
grootsche verheerlijking bevat van de nobelste
menschelijke aandrift: de mystiek van het heroïsche
individueele verantwoordelijkheidsgevoel.
Het is echter fout, niet verder te gaan. Deze aan
drift moet een aanvang zijn, geen einde. Slechts
waar zij, door de ratio geleid, bewust en constructief
tot arbeid aan de gemeenschap voert, zal zij de
menschheid ten goede komen en zal Kaïn's vloek
van haar worden afgenomen.
Er is een
uitstekend
CAFÉRESTAURANT
OitwehaiicTs
Dierenpark
tthenen, op den Greb