De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 20 augustus pagina 4

20 augustus 1938 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

VACANTIEGESPREK OVER NIEUWE GESCHIEDENIS" Dr. ?. Romein Zij: Waarde vriend, heb je het laatste boek van Gundolf gelezen? Ik: Die onvoltooide inleiding op zijn ongeschreven Deutsche Geschichtsschreiber von Herder bis Burchhardt bedoel je? Zij: Precies: Kort voor zijn dood in '31 was hij dit boek begonnen en het is nu dit jaar onder de titel Anfange deutscher Geschichtsschreibung bij Elsevier in Amsterdam verschenen. Ik: Ja, dat heb ik gelezen. Heeft het jou niet verwonderd, dat een professor "in de literatuurgeschiedenis en bovendien een dichter die over Shakespeare, Gryphius, Goethe, Von Kleist en Stephan George geschreven heeft, zich op het eind van zijn leven plotseling op de historiografie heeft geworpen? Zij: Waarde vriend, als je dat verwondert, zou ik eerlijk gezegd gaan twijfelen of je er wel een oog in geslagen hebt, want de these van het boek is nu juist, dat de literatuurhistorici tot nog toe ten onrechte de geschiedschrijving, die toch ook literatuur is, verwaarloosd hebben. Ik: En hij had gelijk. Voor Duitsland en ons land gaat dat inderdaad op. Voor frankrijk niet. Maar is dat overigens een reden om ons daarover niet te ver wonderen? Verwondering is het beginsel der wijsheid. Zi): Je hebt ook gelijk, maar bewondering is voor mij het sluitstuk der wijsheid en ik hoorde in jouw verwondering een zeker misprijzen, dat ik niet deel. Ik ben het geheel eens, met wat dr. U. Huber Noodt enkele maanden geleden over dat boek in de N.R.Ct. geschreven heeft. Het knipsel heb ik hier, luister: ,, de 165 bladzijden zijn zoo een afzonderlijk geschrift geworden, dat reikt van den Glarner kroniekschrijver Tschudi tot Winckelmann. Het onderwerp, dat een gewoon literatuurhistoricus volledig zou hebben behandeld, maar dat allicht onleesbaar zou zijn geworden, is hier tot een essay omgedicht, dat men ademloos leest. Want ieder woord heeft er zijn plaats en waarde, iedere gedachte is een overpeinzing, die weer andere wekt. Het is meesterlijk." Ik: Ja, m'n lieve vriendin ik zeg maar lieve vriendin", omdat jij het gesprek met je waarde vriend" zo ouderwets hebt ingezet en ik niet graag uit de toon val als 't niet nodig is?boeken schrijven is een moeilijk ding, kritieken schrijven moeilijker, maar het moeilijkste is nog, kritieken lezen. Ja, nu doe jij verwonderd en nu bewonder ik je grote ogen namelijk. Begrijp me goed: ik ben het met die kritiek wel eens, maar wanneer je haar goed leest, dan hoor ik in de toon die soort bewondering, die, hoe moet ik het zeggen, niet het gevolg is van een adaequate beoordeling door iemand die op de hoogte van het onderwerp is, maar veeleer van iemand, die, verrast door het voor hém nieuwe, dat nu toe schrijft aan den auteur, die hem dat voor het eerst heeft leren kennen. Begrijp je? Zij: Bedoel je, dat de verrassende vergezichten uit Gundolf s boek op de Duitse geschiedschrijving van de i6de tot de ipde eeuw onderdeel zijn van een grote ommekeer, die er in onze beschouwing van de geschiedschrijving heeft plaats gehad? Ik: Precies, en als ik je scherpzinnige veronderstelling mag aanvullen, dan zou ik het zó willen zeggen: Nu precies 24 jaar geleden, op die zwarte 4de Augustus van het begin van de wereldoorlog is mét de oude wereld ook een in de 19de eeuw zorgvuldig opgebouwde illusie van een objectieve, in de zin van boven de partijen staande historische wetenschap omvergeschoten. De aufgeklarte" geleerden en ernste Forscher" zowel in alle oorlogvoerende als zelfs ook in de neutrale landen, bleken inplaats van,, voraussetzungslos'', zoals Mommsen het gewild had, evenveel vaten vol vooroordeel. Het werden de ergste oorlogshitsers. Denk aan Ed. Meyer b.v. In het voortreffelijke boek van den Amerikaan Barnes, A history of historical writing van verleden jaar kun je daar het een en ander over lezen. Welnu, na de oorlog zijn de besten der historici over dit beschamende feit gaan nadenken en zij zijn tot het resultaat gekomen, dat het met die objec tiviteit niet zo eenvoudig zat, als de igde eeuw zich verbeeld had en dat met name de in de 196 eeuw ontwikkelde methoden van onderzcek hoe juist en verfijnd op zich zelf ook voor die objectiviteit in de geschiedscfcryumg niet de minste waarborg boden. Zij: Pijnlijke ontdekking l Ik: Ja, maar pijnlijk, zoals een bevalling pijnlijk is. Want uit die ontdekking werd geboren, wat Barnes de New History noemt, d.w.z. de nieuwe geschiedbeschouwing, die met volledig behoud van de methoden van onderzoek uit de 190 eeuw, op deze het bewustzijn omtrent haar eigen tekortkomingen vóór heeft. Met name de studie der geschiedschrijving zelf is daardoor nieuwe, nog onafzienbare banen opgegaan. Zij: En op die weg, wil je zeggen, heeft nu ook Gundolf een stap gezet door zijn overtuiging, dat de geschiedschrijving au fonds dus tot het rijk van de schone literatuur gerekend moet worden? Is dat niet ongeveer wat Gundolf Geschichts/cürcrftmg in plaats van Geschichtskunde genoemd heeft? Ik: Inderdaad, dat houd ik voor de verdienste van zijn boek, maar ik moet er onmiddellijk aan toevoegen, op gevaar af, dat je me weer misprijzend zult vinden, dat ik uit deze inleiding niet het gevoel gekregen heb, dat hij bij vol tooiing van zijn werk geslaagd zou zijn. Zij: En waarom dan niet? Ik: Ik bewonder je weer, nu je boze ogen. Maar geloof me, ondanks die ogen zal ik er nooit van afzien om zo kritisch te blijven als ik maar zijn kan. Dat is een essentiële voorwaarde voor de zoveel belovende ontwikkeling van de New History. Zij: Je hebt me nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag, waarom Gundolf dan volgens jou niet geslaagd is. Ik: Omdat hij m.i. niet voldaan heeft aan de tweede voorwaarde voor de New History, een zeer grondige kennis, niet alleen van het stuk behandelde geschied schrijving, maar ook van de rest, waardoor pas de norm ontstaan kan, waaraan men het behandelde stuk meet. Leg naast Gundolfs oordelen over Tschudi, Aventinus, Sebastian Franck, Sebastian Munster, Olearius, Mascov, Bünau en Arnold maar eens wat Fueter daaraan in zijn bekende Geschichte der neueren Historiographie zegt en je zult zien, dat hij herhaaldelijk iets in de Duitschers prijst, wat feitelijk de verdienste van hun Italiaanse voorgangers is. Zij: Is dat alles? Ik: Nee, maar indien het alles was, zou het dan niet genoeg zijn ? Maar het is niet alles. Erger is, dat wonderlijk genoeg je ziet ik volhard, zo niet in mijn bewondering, dan toch in mijn verwondering degenen die bij Fueter op de eerste plaatsen staan, bij Gundolf ontbreken. Zij: Bijvoorbeeld? Ik: Wel b.v. Beatus Rhenanus, Pirkheimer, Sleidanus en vooral Pufendorf en Leibniz. En dat komt juist, omdat Gundolf wel literatuurhistoricus was, maar geen historicus tout court. En als literaire fijnproever heeft hij wel de pruimen uit de taart gegeten, maar de droge korst laten liggen. Zij: Ha, waarde vriend, ik heb je. Je zit met al je new history toch nog vast aan het vak". Ik: Mijn lieve vriendin. Voor het laatst: ik bewonder je ogen, die nu zo diep verachtelijk kijken. Maar ik verdraag het en ik ben zelfs blij, dat je me de gelegenheid geeft, het te belijden: Ja, ik zit in het vak" en ik wil er zelfs niet uit. Wanneer de new history" het contact met de old history, om het zo maar te zeggen, verliezen zou, zou ook zij verloren zijn. Waar het voor de toekomst om gaat is juist de synthese van grondige vakkennis en bespiegeling, die beide op zichzelf waardeloos gebleken zijn. Zij: Nou zie je, hoeveel je zelf van Gundolf geleerd hebt, want ik herinner me zijn woorden: Wat wij van onszelf weten, is niet het millioenste deel van dat, wat met ons gebeurt en wat wij zijn. Dat geldt eerst recht voor historische samen hangen: niemand heeft dat inniger begrepen dan Herder. Dat ontslaat ons weliswaar niet van de plicht, te toetsen, te schiften, reeds omdat slechts door zulk een keur en samenlezing echte en volle beelden, rechtschapen kennis, zuiver inzicht mogelijk zijn. Wie a priori op een plotseling inzicht vertrouwt, dien wordt het onthouden, en de echte zieners der wereld waren ook altijd haar grondigste kenners." Zij en Ik: Bravo l Radio Verdeelde feestelijkheid ER begint langzamerhand tekening te komen in de plannen der feeste lijkheden, maar wat doet de radio ? In departementale kringen heeft de stilte bij de omroepverenigingen, wanneer men vroeg naar haar plannen in de feestweek, de aandacht getrokken, maar de ingewijde kring van ambtena ren, die zich met omroepzaken hebben bezig te houden, weten beter dan de luisteraars waar de schoen wringt. Men weet daar zeer wel, dat bij uitstek nationale gebeurtenissen, het onderwerp dreigen te worden van gemarchandeer en ruilhandel, waarbij zeer materiele overwegingen blijken te prevaleren bij lieden van wie men zulks het minst zou verwachten. NEDERLAND heeft bij een der vorige nationale hoogtijdagen het wonderlijke schouwspel (beter ware hoorspel) beleefd, dat men door de radio een gevierendeelde viering te ge nieten kreag. ledere omroepvereniging verwerkte in de normale zendtijd, die haar ter beschikking stond een natio naal programma, dat soms van waar lij ke hoogheid, meestal van ontstellende armoede des geestes getuigde. Doch afgezien van de inhoud der uitzen dingen, heeft het vele luisteraars on aangenaam gestemd, dat juist op dagen, wanneer het Nederlandse volk zich eens gezind voelt, in de omroep de ver deeldheid naar geestesstroming demon stratief moest blijven gehandhaafd. Bij de besprekingen, die op initiatief van Haagse instanties tussen de ver schillende omroepen werden gearran geerd, bleek, dat de onjuistheid der gevierendeelde viering ook in de kringen der omroepleiders gevoeld werd, al vond de gedachte: het Neder landse volk in begin September eens gezind ook in de omroep", even krachtige verdediging als bestrijding. Wanneer op het ogenblik de Neder landse luisteraars nog steeds niet weten waar zij in de feestweek aan toe zullen zijn, dan moet dat wel worden toe geschreven aan het feit, dat betrok kenen het nog steeds niet met elkander eens zijn geworden. In departementale kringen hebben wederzijdsche verwij ten, die men elkander deed, bepaald onthutsend gewerkt, toen men moest vernemen, dat in de waardering van sommigen de uitzending van een interlandvoetbalwedstrijd hoger genoteerd stond dan een uitzending gewijd aan een heugelijke gebeurtenis in het vorstelijk Huis. Er is reden om aan te nemen, dat de regering door de ervaring van het verleden gewaarschuwd, deze keer Nederland het beschamende feit van een gevierendeelde viering zal be sparen. In een bespreking in Den Haag, waarbij geen der omroep verenigingen vertegenwoordigd was, schijnt wel besloten te zijn, dat de herdenking van het regeringsjubileum van de Koningin door alle vier de omroepverenigingen gezamenlijk dient te worden verzorgd. Als men ons nu ook nog de garanties kan geven, dat de programma's zó zullen worden ingericht, dat de buitenlandse luisteraar het verschil zal kunnen bemerken tussen een Nederlands nationaal feest en bijvoorbeeld Qrnaval in het Rijn land, dan zal althans een klein stapje op de goede weg zijn gezet. W. L. PAG. 4 DE GROENE Ne. 3194

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl