Historisch Archief 1877-1940
VACANTIEGESPREK OVER NIEUWE GESCHIEDENIS"
Dr. ?. Romein
Zij: Waarde vriend, heb je het laatste boek van Gundolf gelezen?
Ik: Die onvoltooide inleiding op zijn ongeschreven Deutsche Geschichtsschreiber
von Herder bis Burchhardt bedoel je?
Zij: Precies: Kort voor zijn dood in '31 was hij dit boek begonnen en het is
nu dit jaar onder de titel Anfange deutscher Geschichtsschreibung bij Elsevier in
Amsterdam verschenen.
Ik: Ja, dat heb ik gelezen. Heeft het jou niet verwonderd, dat een professor
"in de literatuurgeschiedenis en bovendien een dichter die over Shakespeare,
Gryphius, Goethe, Von Kleist en Stephan George geschreven heeft, zich op
het eind van zijn leven plotseling op de historiografie heeft geworpen?
Zij: Waarde vriend, als je dat verwondert, zou ik eerlijk gezegd gaan twijfelen
of je er wel een oog in geslagen hebt, want de these van het boek is nu juist,
dat de literatuurhistorici tot nog toe ten onrechte de geschiedschrijving, die
toch ook literatuur is, verwaarloosd hebben.
Ik: En hij had gelijk. Voor Duitsland en ons land gaat dat inderdaad op. Voor
frankrijk niet. Maar is dat overigens een reden om ons daarover niet te ver
wonderen? Verwondering is het beginsel der wijsheid.
Zi): Je hebt ook gelijk, maar bewondering is voor mij het sluitstuk der wijsheid
en ik hoorde in jouw verwondering een zeker misprijzen, dat ik niet deel. Ik ben
het geheel eens, met wat dr. U. Huber Noodt enkele maanden geleden over dat
boek in de N.R.Ct. geschreven heeft. Het knipsel heb ik hier, luister: ,, de
165 bladzijden zijn zoo een afzonderlijk geschrift geworden, dat reikt van den
Glarner kroniekschrijver Tschudi tot Winckelmann. Het onderwerp, dat een
gewoon literatuurhistoricus volledig zou hebben behandeld, maar dat allicht
onleesbaar zou zijn geworden, is hier tot een essay omgedicht, dat men ademloos
leest. Want ieder woord heeft er zijn plaats en waarde, iedere gedachte is een
overpeinzing, die weer andere wekt. Het is meesterlijk."
Ik: Ja, m'n lieve vriendin ik zeg maar lieve vriendin", omdat jij het gesprek
met je waarde vriend" zo ouderwets hebt ingezet en ik niet graag uit de toon
val als 't niet nodig is?boeken schrijven is een moeilijk ding, kritieken schrijven
moeilijker, maar het moeilijkste is nog, kritieken lezen. Ja, nu doe jij verwonderd en
nu bewonder ik je grote ogen namelijk. Begrijp me goed: ik ben het met
die kritiek wel eens, maar wanneer je haar goed leest, dan hoor ik in de toon
die soort bewondering, die, hoe moet ik het zeggen, niet het gevolg is van een
adaequate beoordeling door iemand die op de hoogte van het onderwerp is,
maar veeleer van iemand, die, verrast door het voor hém nieuwe, dat nu toe
schrijft aan den auteur, die hem dat voor het eerst heeft leren kennen. Begrijp je?
Zij: Bedoel je, dat de verrassende vergezichten uit Gundolf s boek op de Duitse
geschiedschrijving van de i6de tot de ipde eeuw onderdeel zijn van een grote
ommekeer, die er in onze beschouwing van de geschiedschrijving heeft plaats
gehad?
Ik: Precies, en als ik je scherpzinnige veronderstelling mag aanvullen, dan
zou ik het zó willen zeggen: Nu precies 24 jaar geleden, op die zwarte 4de
Augustus van het begin van de wereldoorlog is mét de oude wereld ook een in
de 19de eeuw zorgvuldig opgebouwde illusie van een objectieve, in de zin
van boven de partijen staande historische wetenschap omvergeschoten. De
aufgeklarte" geleerden en ernste Forscher" zowel in alle oorlogvoerende als zelfs
ook in de neutrale landen, bleken inplaats van,, voraussetzungslos'', zoals Mommsen
het gewild had, evenveel vaten vol vooroordeel. Het werden de ergste oorlogshitsers.
Denk aan Ed. Meyer b.v. In het voortreffelijke boek van den Amerikaan Barnes,
A history of historical writing van verleden jaar kun je daar het een en ander
over lezen. Welnu, na de oorlog zijn de besten der historici over dit beschamende
feit gaan nadenken en zij zijn tot het resultaat gekomen, dat het met die objec
tiviteit niet zo eenvoudig zat, als de igde eeuw zich verbeeld had en dat met
name de in de 196 eeuw ontwikkelde methoden van onderzcek hoe juist en
verfijnd op zich zelf ook voor die objectiviteit in de geschiedscfcryumg niet
de minste waarborg boden.
Zij: Pijnlijke ontdekking l
Ik: Ja, maar pijnlijk, zoals een bevalling pijnlijk is. Want uit die ontdekking
werd geboren, wat Barnes de New History noemt, d.w.z. de nieuwe
geschiedbeschouwing, die met volledig behoud van de methoden van onderzoek uit de
190 eeuw, op deze het bewustzijn omtrent haar eigen tekortkomingen vóór
heeft. Met name de studie der geschiedschrijving zelf is daardoor nieuwe, nog
onafzienbare banen opgegaan.
Zij: En op die weg, wil je zeggen, heeft nu ook Gundolf een stap gezet door
zijn overtuiging, dat de geschiedschrijving au fonds dus tot het rijk van de
schone literatuur gerekend moet worden? Is dat niet ongeveer wat Gundolf
Geschichts/cürcrftmg in plaats van Geschichtskunde genoemd heeft?
Ik: Inderdaad, dat houd ik voor de verdienste van zijn boek, maar ik moet er
onmiddellijk aan toevoegen, op gevaar af, dat je me weer misprijzend zult
vinden, dat ik uit deze inleiding niet het gevoel gekregen heb, dat hij bij vol
tooiing van zijn werk geslaagd zou zijn.
Zij: En waarom dan niet?
Ik: Ik bewonder je weer, nu je boze ogen. Maar geloof me, ondanks die ogen
zal ik er nooit van afzien om zo kritisch te blijven als ik maar zijn kan. Dat
is een essentiële voorwaarde voor de zoveel belovende ontwikkeling van de
New History.
Zij: Je hebt me nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag, waarom
Gundolf dan volgens jou niet geslaagd is.
Ik: Omdat hij m.i. niet voldaan heeft aan de tweede voorwaarde voor de New
History, een zeer grondige kennis, niet alleen van het stuk behandelde geschied
schrijving, maar ook van de rest, waardoor pas de norm ontstaan kan, waaraan
men het behandelde stuk meet. Leg naast Gundolfs oordelen over Tschudi,
Aventinus, Sebastian Franck, Sebastian Munster, Olearius, Mascov, Bünau
en Arnold maar eens wat Fueter daaraan in zijn bekende Geschichte der neueren
Historiographie zegt en je zult zien, dat hij herhaaldelijk iets in de Duitschers
prijst, wat feitelijk de verdienste van hun Italiaanse voorgangers is.
Zij: Is dat alles?
Ik: Nee, maar indien het alles was, zou het dan niet genoeg zijn ? Maar het is
niet alles. Erger is, dat wonderlijk genoeg je ziet ik volhard, zo niet in mijn
bewondering, dan toch in mijn verwondering degenen die bij Fueter op de
eerste plaatsen staan, bij Gundolf ontbreken.
Zij: Bijvoorbeeld?
Ik: Wel b.v. Beatus Rhenanus, Pirkheimer, Sleidanus en vooral Pufendorf en
Leibniz. En dat komt juist, omdat Gundolf wel literatuurhistoricus was, maar
geen historicus tout court. En als literaire fijnproever heeft hij wel de pruimen
uit de taart gegeten, maar de droge korst laten liggen.
Zij: Ha, waarde vriend, ik heb je. Je zit met al je new history toch nog vast
aan het vak".
Ik: Mijn lieve vriendin. Voor het laatst: ik bewonder je ogen, die nu zo diep
verachtelijk kijken. Maar ik verdraag het en ik ben zelfs blij, dat je me de
gelegenheid geeft, het te belijden: Ja, ik zit in het vak" en ik wil er zelfs niet
uit. Wanneer de new history" het contact met de old history, om het zo maar
te zeggen, verliezen zou, zou ook zij verloren zijn. Waar het voor de toekomst
om gaat is juist de synthese van grondige vakkennis en bespiegeling, die beide
op zichzelf waardeloos gebleken zijn.
Zij: Nou zie je, hoeveel je zelf van Gundolf geleerd hebt, want ik herinner me
zijn woorden: Wat wij van onszelf weten, is niet het millioenste deel van dat,
wat met ons gebeurt en wat wij zijn. Dat geldt eerst recht voor historische samen
hangen: niemand heeft dat inniger begrepen dan Herder. Dat ontslaat ons
weliswaar niet van de plicht, te toetsen, te schiften, reeds omdat slechts door
zulk een keur en samenlezing echte en volle beelden, rechtschapen kennis,
zuiver inzicht mogelijk zijn. Wie a priori op een plotseling inzicht vertrouwt,
dien wordt het onthouden, en de echte zieners der wereld waren ook altijd haar
grondigste kenners."
Zij en Ik: Bravo l
Radio
Verdeelde feestelijkheid
ER begint langzamerhand tekening
te komen in de plannen der feeste
lijkheden, maar wat doet de
radio ?
In departementale kringen heeft de
stilte bij de omroepverenigingen,
wanneer men vroeg naar haar plannen
in de feestweek, de aandacht getrokken,
maar de ingewijde kring van ambtena
ren, die zich met omroepzaken hebben
bezig te houden, weten beter dan de
luisteraars waar de schoen wringt. Men
weet daar zeer wel, dat bij uitstek
nationale gebeurtenissen, het onderwerp
dreigen te worden van gemarchandeer
en ruilhandel, waarbij zeer materiele
overwegingen blijken te prevaleren bij
lieden van wie men zulks het minst
zou verwachten.
NEDERLAND heeft bij een der
vorige nationale hoogtijdagen het
wonderlijke schouwspel (beter ware
hoorspel) beleefd, dat men door de
radio een gevierendeelde viering te ge
nieten kreag. ledere omroepvereniging
verwerkte in de normale zendtijd, die
haar ter beschikking stond een natio
naal programma, dat soms van waar
lij ke hoogheid, meestal van ontstellende
armoede des geestes getuigde. Doch
afgezien van de inhoud der uitzen
dingen, heeft het vele luisteraars on
aangenaam gestemd, dat juist op dagen,
wanneer het Nederlandse volk zich eens
gezind voelt, in de omroep de ver
deeldheid naar geestesstroming demon
stratief moest blijven gehandhaafd.
Bij de besprekingen, die op initiatief
van Haagse instanties tussen de ver
schillende omroepen werden gearran
geerd, bleek, dat de onjuistheid der
gevierendeelde viering ook in de
kringen der omroepleiders gevoeld
werd, al vond de gedachte: het Neder
landse volk in begin September eens
gezind ook in de omroep", even
krachtige verdediging als bestrijding.
Wanneer op het ogenblik de Neder
landse luisteraars nog steeds niet weten
waar zij in de feestweek aan toe zullen
zijn, dan moet dat wel worden toe
geschreven aan het feit, dat betrok
kenen het nog steeds niet met elkander
eens zijn geworden. In departementale
kringen hebben wederzijdsche verwij
ten, die men elkander deed, bepaald
onthutsend gewerkt, toen men moest
vernemen, dat in de waardering van
sommigen de uitzending van een
interlandvoetbalwedstrijd hoger genoteerd
stond dan een uitzending gewijd aan een
heugelijke gebeurtenis in het vorstelijk
Huis.
Er is reden om aan te nemen, dat
de regering door de ervaring van
het verleden gewaarschuwd, deze keer
Nederland het beschamende feit van
een gevierendeelde viering zal be
sparen. In een bespreking in Den
Haag, waarbij geen der omroep
verenigingen vertegenwoordigd was,
schijnt wel besloten te zijn, dat de
herdenking van het regeringsjubileum
van de Koningin door alle vier de
omroepverenigingen gezamenlijk dient
te worden verzorgd. Als men ons nu
ook nog de garanties kan geven, dat
de programma's zó zullen worden
ingericht, dat de buitenlandse luisteraar
het verschil zal kunnen bemerken
tussen een Nederlands nationaal feest
en bijvoorbeeld Qrnaval in het Rijn
land, dan zal althans een klein stapje
op de goede weg zijn gezet.
W. L.
PAG. 4 DE GROENE Ne. 3194