De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 27 augustus pagina 10

27 augustus 1938 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Litteratuur ORANJE-LITTERATUUR Ben van Eysselsteijn. Veertig jaren, De geschie denis van een familie. (O. F. Callenbach N.V.. Bfijkerk) DIT royaal uitgegeven boek, dat geïllustreerd is met foto's uit de voor het jubilieum der Koningin vervaardigde Nationale Film, is de uit werking in romanvorm van het door den schrijver voor die, onder regie van Gréville tot stand gekomen, film gemaakte scenario. Van Eysselsteijn's ontwerp, waarin gebruik is gemaakt van motieven van Jo van Ammers-Küller, is bekroond als verhalend filmdocument over den tijd 1898?1938; in den roman is het aangevuld met eenige brieven, proclamaties enz. De roman geeft een boeiend overzicht van onze nationale ontwikkelingsgeschiedenis der laatste veertig jaren, een belangwekkenden, bewogen tijd. In het gezin van dokter van Meerle krijgen wij het beeld van gansch een generatie, innig verbonden met de vele ingrijpende wederwaardigheden van het tijdvak. Houdt men het doel der opdracht, met alle na tuurlijke beperkingen van dien, in het oog, dan mag gezegd worden dat de auteur zich knap van zijn taak heeft gekweten, en erin is geslaagd een groot aantal karakteristieke gegevens zonder opzettelijkheid in zijn zeer lezenswaardig verhaal in te lasschen. Dit boek zal bij oud en jong zijn weg wel vinden; wij voorspellen het een groote populariteit. Ons Koninklijk Huis van 1880 tot 1931. Gelegenheldsgedlchten uitgekozen door M. S. Juynbollvan Tteselsteyn (Lelden M.V. Leïdsche Uitgevers maatschappij ) MEN kan zeggen dat mevrouw Juynboll haar keuze uit gelegenheidsgedichten over veertig jaar met smaak verricht heeft. Natuurlijk zijn eenige goede gedichten uitgevallen wegens de lengte. Bij de ouderen staat uiteraard Beets op den voorgrond; curieus is een sonnet uit 1879 van Jacques Perk, in de N.R.C, verschenen. Onder de tijdgenooten vindt men gedichten, en deels zeer voortreffelijke, van Willem de Mérode, Kloos, Jan Prins, Weruméus Buning, Nijhoff, Hoornik en Campert. Het is aardig, deze nu te kunnen vergelijken doordat men ze bijeen heeft. Van Boutens' bekende gedicht op het huwelijk van de Prinses is ook de laatste strofe, die voor de rijmprent geweigerd was, hier op genomen: Gelijk de nachtegaal zijn gaai Opvoert aan immer heller toon, Zal mijn verrukking lichterlaai De wieg omzingen van uw zoon, Het kind van liefde op Hollands troon ! Deze dichter heeft ook nog speciaal ter inleiding van dit werkje een sonnet geschreven. Negen reproducties verluchten den tekst. Dr. Anne H. Mulder. Geschiedenis van Oranje doorluchtig verteld. Met vele afbeeldingen naar oude prenten en moderne foto's. (IV. V. Uitgevers maatschappij Kosmos") IN den stroom van Oranje-litteratuur, welke in deze dagen op de tafel van den recensent komt, (Ingelanden mededeeling) JAN HAVICKSZ STEEN 1626?1679 HET GEBED VOOK DüN MAALTIJD. Tentoongesteld Zomerten toonstelling FIRMA D. KATZ - DIEREN TOTEN MET 15 SEPTEMBER. trekt het boek van mejuffrouw Mulder wel zeer in het bizonder de aandacht. De schrijfster voert ons hier door acht eeuwen geschiedenis met een zoo luchtige en dichterlijke charme, met een zoo per soonlijke ontroering en zooveel zin voor wat tot de verbeelding spreekt, dat ook wie zich in den regel niet voor historie interesseert geboeid naar deze stem zal luisteren. Menschen zijn het vóór alles, de Oranje's die dit boek voor ons zoo bizonder aanschouwelijk doet leven. Ze dragen", zegt de Inleiding, harnassen en hermelijn, pruiken en hoepelrokken, ze rijden te paard en in koetsen, n is er, heel vroeger, keizer geweest en anderen werden koning, we vinden een zeeman onder hen en studenten, er is Spaansch bloed bij en Russisch, ze hebben steden belegerd en vrouwen gekust, vloten uitgezonden en vuurwerken ontstoken, kasteelen gebouwd en landen geregeerd, kerken gesticht en er hun kinderen ten doop gehouden, geleefd en geliefd en geleden."En: als we elkaar straks zullen vertellen hoe Prins Willem III, onze Stadhouder, op den troon van Engeland kwam, dan zullen wij erbij bedenken dat het even belangrijk en tien maal zoo bekoorlijk is te weten, dat er reeds jasmijnen bloeiden in zijn tuin." Zoo is dit werk waarlijk een feestelijk boek geworden, dat men niet uit de hand legt eer de laatste letter is gelezen. Natuurlijk bergt deze wijze van geschiedschrijving wel zekere gevaren, maar voor een gelegenheid als deze is zij toch bizonder geschikt. Een bezwaar is, dat de overigens uit nemende en toch nergens opzettelijk-litteraire stijl van dit proza niet nalaat, af en toe associaties op te roepen met Buning, den Buning van Ik zie ik zie wat gij niet ziet". Maar met zooveel bewondering wijst de schrijfster zelf, op blz. 52, naar dit bekoor lijke voorbeeld, dat de zuurste lezer ontwapend wordt, Bovendien, wat zou het? Dit boek charmeert van het begin tot het eind, en dat is hoofdzaak. Wij kunnen er niet aan denken hier een overzicht te geven van den bonten inhoud, maar moesten volstaan met het geven van een uiterst onvolledigen indruk over de manier, waarop de schrijfster dit origineele boek geconcipieerd heeft. Tot slot slechts een paar staaltjes van haar humor, opmerkingsgave en directheid in dit geïnspireerde werk. Van het Wilhelmus heet het, tot besluit van het desbetref fende hoofdstuk: Velen hebben de opmerking gemaakt, dat de Prins in het Wilhelmus is geïdeali seerd. Van Eyck zegt het treffender hij spreekt van een mythe. Echter verwijte men nooit aan den Prins, dat zijn leven niet kon reiken tot aan de bovenmenschelijke normen van een mythe. Zelfs wanneer, zooals van Eyck beweert, het geschied kundig waarheidsgehalte van het Wilhelmus na genoeg niets zou zijn, dan nog getuigt dit niet tegen den Prins. Toegegeven alle zwakheden, een bijzonder mensch moet hij zijn geweest. Van mijnheer Jansen is nooit een mythe geschreven." Over de Onoverwinnelijke Vloot: Op alle werven in Spanje was er aan die vloot getimmerd en gekale faterd, koortsig en verrukt, zooals een dichter aan een epos werkt." En dit nog over Johan Willem Friso: Malplaquet blijft met z'n naam verbonden, zooals men den naam van een auteur verbindt aan z'n sterkste werk." Deze enkele aanhalingen mogen volstaan, om van de zeggingskracht der schrijfster, een jonge neerlandica, leerlinge van Verwey, te overtuigen. Anne H. Mulder is een naam dien wij onthouden zullen. Uit idealisme Anton van Duinkerken RAADPLEEG een advocaat, een geneesheer, een ingenieur over zaken, zijn vak betref fende, en gij weet, dat het u geld kost, maar zend aan een schrijver, met de postzegels voor het antwoord ingesloten, het handschrift van uwe probeersels in dicht of ondicht, en wanneer de man u niet dezelfde week zijn wei-omschreven oordeel toezendt, beschouwt gij u gerechtigd, hem een kwaden brief te schrijven. Laat hij uw kostbaar handschrift langer liggen, dan dient gij hem te vermanen op den toon, waarop een sergeant het een recruut doet. Want de letterkundige arbeidt uit idealisme. Zijn honorarium bestaat in de kans, dat hij in u een genie zal ontdekken. Met deze eer moet hij tevreden zijn. Geloof me, dat die kans klein is ! Doch ik bezoek geen mijner vrienden, die geregeld schrijven, of ze hebben op hun schrijftafel manuscripten ter inzage liggen. Menig advocaat mocht verlangen, zooveel bezoeken te ontvangen van lieden, die hem kwamen raadplegen, als de gemiddelde letterkundige. Het is soms zeer moeilijk, deze bezoekers te overtuigen, dat ze geen talent hebben en men kan al tij d verzekerd zijn, dat zij na zulk een ontgoocheling hun schreden richten tot een collega, waar zij van voren af aan beginnen met het gebedel om een plaatsje in het litteraire leven,' om voorspraak bij een uitgever, om een weloverwogen oordeel over hun arbeid. Ik zou hier niet in het openbaar over klagen, indien het euvel niet zoo frequent was en indien een vlotte verontschuldiging voor het verbruik van onzen ongetwijfeld drukbezetten tijd niet door de meeste bezoekers en inzenders werd beschouwd als voldoende inleiding om onze bezigheden te onder breken, vaak met gewauwel, dat nooit het daglicht mag zien. Wie waarlijk talent heeft, zendt zijn werk in naar tijdschrift of uitgeverij, en vertrouwt. Doch, het onophoudelijk vragen van deskundig advies, hetwelk uit zuiver idealisme moet worden geboden, is meestal een teeken van zwakte, aan onbescheiden heid gehuwd. DIT kon echter weinig kwaad, want het schaadt alleen de rust der uitgekozen adviseurs. Een erger euvel, dat den laatsten tijd zeer toeneemt, is het beroep op het idealisme der overtuigden. Het gaat dan om een voordracht of om een uiteenzetting ten gunste van een organisatie, die verscheiden personen aan het woord wil laten, vertegenwoordi gers van verschillende levensbeschouwingen, b.v. een socialist, een dominee, een liberaal en een katholiek. Herhaaldelijk werd ik gevraagd, in zulk gezelschap de katholiek te zijn, en ik ben heusch de eenige niet, die aldus uit idealisme zijn beginselen mag uiteenzetten, liefst voor een groep, die daarna vrijheid van debat neemt en alle proble men overhoop haalt, waarmede zulk beginsel in eenig verband kan worden gebracht. Ons honorari um is, dat wij getuigen" mogen. Het zou (zoo schijnt men wel te meenen) een schande zijn, indien wij dit lieten betalen ! Heel vaak lukt het en worden er zulke reeksen van voordrachten georganiseerd. Uiteraard is ieder een vrij, hieraan deel te nemen. Ik wil het idealisme niet betwijfelen van de sprekers, die telkens weer gereed staan voor dezen zwaren arbeid, zoomin als ik den bakker het recht zou willen benemen, een brood weg te geven, voor niets. Maar de zaak wordt vandaag als de gewoonste beschouwd, en men verbaast zich, indien een van ons weigert een idealist" te zijn, aldus door gratis gepraesteerden arbeid concurrentie doende aan de inrichtingen, die bestaan tot het organiseeren van voordrachten. Avond aan avond wordt in het heele winterseizoen te Amsterdam voor menigten gesproken uit idealisme". Er is bij verscheidene mijner vrienden aange drongen op het schrijven van een boek uit idea lisme !" IK heb uitgevers-contracten onder de oogen gehad betreffende populaire werkjes, die omdat ze voor het volk" waren in een eerste oplaag van welhaast tienduizend exemplaren werden gedrukt; ik bedoel boekjes van vijf tot zeven vel druks; en waarvoor de schrijver gehonoreerd werd met een bedrag, dat veel geringer was dan een tijdschrift voor een bijdrage van denzelfden omvang betaalt. Het honorarium moest worden aangevuld door het prettige bewustzijn, dat wij eene goede zaak dienden. Doch de uitgever leeft ervan ! Ik kan vele voorbeelden noemen van het meest onbescheiden en zelfs domst baatzuchtig beroep op andermans idealisme, en ik weet, dat zulk beroep heel vaak succes heeft, omdat de schrijver of de spreker vooral niet voor een geldduivel gehouden wil worden. Anecdoten zijn er te vertellen, die de letterlijkste uitbuiting van andermans idealisme bevestigen. Doch waartoe? Het is, bij allen eer bied voor het vele werk, dat in Nederland onbaat zuchtig wordt gedaan, wel genoeg, meen ik, indien er althans eens duidelijk wordt geprotesteerd tegen zulke uitbuiting. Het siert den dichter, belangloos te zijn. Het siert echter den organisator niet, deze belangloosheid te misbruiken om zijn eigen onder neming door het idealisme van anderen tot bloei te brengen. Nu dit een vaste practijk is geworden, handelt de idealist verstandig, die uit idealisme vasthoudt aan den stelregel, dat de arbeider zijn loon waard is. PAG. 10 DE GROENE No. 3195

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl