Historisch Archief 1877-1940
DE VOGELSPIN, het kleine venijnige roofdier
Dr. K. Kuiper
EEN tijd geleden is er eens ejn
discussie in een der tijdschriften
van natuurliefhebbers geweest
over de herkomst van de uitdrukking:
pothoofdplant. Men verstaat daaronder
uit andere streken, vaak van heel ver
verwijderde werelddeelen, afkomstige
planten, die op bepaalde plaatsen in
' grooter of kleiner getal tot ontwikke
ling" komen uit zaad, dat meestal met
overzeesche handelszaden of producten
is aangevoerd. Ik herinner me nog
best, hoe een veelbelovend leerling van
de derde klasse der H.B.S., waar ik
toen als beginnend en niet zooveel
belovend leeraar werkzaam was, mij
met een zeer groote en onbekende
schermbloemplant kwam aanzetten,
die bij determinatie in de flora met
z.z.z. stond aangegeven, omdat hij
feitelijk in den vreemde hoorde. De
onze was blijkbaar met oliezaden te
Wormerveer aangevoerd en daar als
opslag tot bloei gekomen.
Zulke vreemde snoeshanen kennen
we natuurlijk in onze fauna ook. Soms
is de mensch er welbewust debet aan
en dan worden ze na eenigen tijd als
inheemsch beschouwd. Zoo komt de
boschfazant tegenwoordig netjes in de
vogelboeken voor, hoewel hij van rechts
wege in Aziëthuis hoort, en van de in
Duitschland hier en daar voorkomende
Aesculaapslang onderstelt men, daar
hij juist gevonden wordt op plaatsen,
die om hun geneeskrachtige bronnen
bekend zijn (denk maar eens aan den
naam Schlangenbad), dat de Romei
nen, voor wie de slang aan den god
der geneeskunde gewijd was, deze
dieren daar gebracht hebben.
Maar ze kunnen er ook zijn, zonder
dat de mensch er bewust toe heeft
meegewerkt en als we dat zeggen
denken we direct aan den
Wolhandkrab en natuurlijk ook aan den
Coloradokever, die tegenwoordig zooveel
van zich doet hooren.
Zoo'n vreemd element in de fauna
(een kernachtigen naam als bij de
planten komt me zoo gauw niet in de
gedachte), is ook de Vogelspin, want
die wordt vaker dan menigeen zou
denken in ons land in het wild gevan
gen. Dat wild" is echter gewoonlijk
op een boot of een havenkade te vinden
en het milieu, waarin de vogelspin zich
op het moment van de vangst bevindt,
is een tros onrijpe bananen, die naar
het pakhuis vervoerd wordt, of een
lading hout, die op de wal gelost
wordt. En de bootwerker, die op een
vrijkaartje kan rekenen, brengt zijn
vangst dan ilico naar den dierentuin.
DAAR vindt de spin gratis logies
in een insectarium, waar hij het
zich zooveel mogelijk naar den zin
maakt, door, als de omgeving er
gelegenheid toe biedt, zich een hol te
graven of anders zich in een groote
hoeveelheid eigen spinsel vrijwel on
zichtbaar te maken voor onbescheiden
blikken. Overdag is er aan zoo'n
vogelspin weinig aardigheid, maar
tegen den avond komt hij in actie en
dat komt goed uit, want ook de kakker
lakken, die zijn hoofdvoedsel blijken
uit te maken in den gevangenstaat en
misschien ook wel in de natuur, komen
dan ook juist voor den dag. In zekeren
zin is de naam Vogelspin wat mislei
dend, maar ongetwijfeld worden kleine
vogels ook een prooi dezer dieren
evenals kikvorschen. ledere spin is
een roofdier en doodt zijn prooi met
het gif dat door zijn voorkaken in het
lichaam gebracht wordt. Bij de Vogel
spin zijn die dolkvormige organen na
tuurlijk een formidabel wapen; men
kan ze aan de buikzijde bij de bek
waarnemen; de haren aan de basis
ervan zijn vuurrood, in tegenstelling
met de verdere vrijwel bruinzwarte be
haring van het lichaam des vogelspins.
Is de prooi eenmaal door het gif
gedood,, dan begint de spin haar te
verorberen, maar dat gaat anders dan
bij een roofzoogdier. De verteerbare
deelen van het lichaam worden in
oplossing gebracht door een
verteringssap, dat de spin over de prooi uitgiet.
We kennen dit soort vertering ook bij
andere lagere roofdieren, zooals bijv.
de zeesterren. Deze laatste stulpt echter
een deel van zijn ingewanden naar
buiten, wat de spin niet doet. De
spinnenmaag kan het in oplossing gebrach
te deel der prooi opzuigen en zoo blijft
in korten tijd slechts een ledig omhul
sel daarvan over. In het rompgedeelte
dat bij de spinnen den naam van
kopborststuk draagt, omdat het uit een
vergroeiing van wat bij de insecten de
kop en het borststuk is, zijn de vier
paar pooten ingeplant; het is nu heel
eigenaardig, dat de maag in elk van
die pooten een uitzakking vormt. Het
schijnt echter, dat daaraan slechts de
beteekenis van bewaarplaats mag wor
den gehecht en dat de verdere vertering
pas in de darmuitzakkingen, die verder
op in het achterlijf gevonden worden,
plaats vindt.
ER zou, wanneer men de vogelspin
op de keper beschouwt, nog
heel wat van zijn bouw te vertellen
zijn. Wij zouden kunnen wijzen op de
eigenaardige ademhalingsorganen bij
deze dieren, die den naam van
boeklongen dragen en waarvan we twee
paar aan weerszijden van het achter
lijf vinden. Die boeklongen zijn eigen
lijk veranderde tracheeën of
adembuizen en bestaan uit een groot aantal
dunne blaadjes, die stevigheid hebben
door fijne chitinebalkjes. Het bloed,
dat bij de spinnen evenmin als bij de
insecten in een gesloten
bloedvaatstelsel stroomt beweegt zich door de
dunne boeklongblaadjes heen en neemt
daar de noodige zuurstof op. Die zuur
stof wordt hier gebonden aan een
eiwitstof, die verwant is aan de
haemoglobine der bloedlichaampjes van de
hoogere dieren, maar die niet rood is
doch blauw en geen ijzer bevat doch
koper en haemocyanine genoemd
wordt. Wij kennen die stof ook bij
andere lagere dieren, zooals schaal- en
weekdieren.
Een mooi gezicht is het, als zoo'n
vogelspin in gevangenschap gaat ver
vellen en dat doet ze vrij geregeld.
Spinnen hebben, zooals men weet, geen
gedaanteverwisseling, als de meeste
insecten, maar moeten, om te groeien,
als de kreeften hun schaal, hun
chitinehuid verlaten. Van het kopborststuk
laat de huid rondom los, terwijl die
van het achterlijf in de lengte
opensplijt. Men ziet dan hoe de spin zijn
kaaktasters, gifkaken en pooten uit
de huid terugtrekt, waarna hij zijn
stoffelijk omhulsel" rustig achterlaat.
Men kan dan aan die huid eens op zijn
gemak de prachtige acht oogjes be
kijken. Verscheidene daarvan kan men
ook op onze foto goed zien. Die oogjes
zijn steeds, wat men noemt ocellen,
nooit facet-oogen, zooals die bij insec
ten en kreeftachtigen voorkomen. Wat
ze aan samengesteldheid en bewege
lijkheid missen, wordt ten deele ver
goed doordat ze in verschillende rich
tingen geplaatst zijn.
De mannetjes zijn aanmerkelijk
kleiner dan de wijfjes, zooals dat bij
de spinnen regel is. Zet geen mannetje
bij een wijfje, als ge er prijs op stelt
Koop eerst een andere tandpasta
en liefst de duurste die er is en probeer daarna Ivorol (volgens Nieuw recept). Dan neemt
U waar hoe Ivorol in reinigend-, witmakend- en schuimend vermogen aile andere verre overtreft.
beide te behouden. Ook'bij de vogelspin
pleegt namelijk het sterkere wijfje
haren gemaal (misschien was hij slechts
een vrijer) te consumeeren.
Wat is een ruwharige
foxterrier ?
B. v. d. Hocven-l>e Meyïer; Onze
vriend de ruwharige foxterrier
(Nijghen van Ditmar, Rotterdam)
GELEIDELIJK groeit de
Nederlandsche hondenliteratuur. Tot
nu toe waren dat voornamelijk
algemeene werken, doch dezer dagen
verscheen bij den uitgever Nijgh en
Van Ditmar te Rotterdam een boekje
dat n ras behandelt. Onze vriend de
ruwharige foxterrier" noemde de
schrijfster, mevr. B. v. d.
HoevenDe Meyïer, haar boekje, ongetwijfeld
een titel die den hondenliefhebber
ligt". En bovendien waarborgt deze
titel een populair werkje, wat dit ook
is en moest zijn, getuige het voorwoord
van de schrijfster, waarin ze zegt geen
uitgebreid wetenschappelijk werk te
hebben willen schrijven, doch een
populair boekje waarin ervaringen en
ondervindingen in den omgang met
foxterriers zijn geboekstaafd. Toch
gaat dit boekje op bepaalde onder
werpen wat dieper in en worden eenige
onderdeden wat serieuzer behandeld.
Het is verlucht met duidelijke foto's
van meer en minder beroemde fox
terriers, terwijl eenvoudige teekeningen
den tekst verduidelijken waar het
onderwerpen betreft als construeeren
van een kennel, den bouw van den
hond enz. Het is vooral voor vrienden
van dit ras alsmede voor allen die het
willen worden en voor hen die de
kynologie een warm hart toedragen,
een onmisbaar boekje.
PAG. 15 DE GROENE No. 3195