De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 27 augustus pagina 15

27 augustus 1938 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

DE VOGELSPIN, het kleine venijnige roofdier Dr. K. Kuiper EEN tijd geleden is er eens ejn discussie in een der tijdschriften van natuurliefhebbers geweest over de herkomst van de uitdrukking: pothoofdplant. Men verstaat daaronder uit andere streken, vaak van heel ver verwijderde werelddeelen, afkomstige planten, die op bepaalde plaatsen in ' grooter of kleiner getal tot ontwikke ling" komen uit zaad, dat meestal met overzeesche handelszaden of producten is aangevoerd. Ik herinner me nog best, hoe een veelbelovend leerling van de derde klasse der H.B.S., waar ik toen als beginnend en niet zooveel belovend leeraar werkzaam was, mij met een zeer groote en onbekende schermbloemplant kwam aanzetten, die bij determinatie in de flora met z.z.z. stond aangegeven, omdat hij feitelijk in den vreemde hoorde. De onze was blijkbaar met oliezaden te Wormerveer aangevoerd en daar als opslag tot bloei gekomen. Zulke vreemde snoeshanen kennen we natuurlijk in onze fauna ook. Soms is de mensch er welbewust debet aan en dan worden ze na eenigen tijd als inheemsch beschouwd. Zoo komt de boschfazant tegenwoordig netjes in de vogelboeken voor, hoewel hij van rechts wege in Aziëthuis hoort, en van de in Duitschland hier en daar voorkomende Aesculaapslang onderstelt men, daar hij juist gevonden wordt op plaatsen, die om hun geneeskrachtige bronnen bekend zijn (denk maar eens aan den naam Schlangenbad), dat de Romei nen, voor wie de slang aan den god der geneeskunde gewijd was, deze dieren daar gebracht hebben. Maar ze kunnen er ook zijn, zonder dat de mensch er bewust toe heeft meegewerkt en als we dat zeggen denken we direct aan den Wolhandkrab en natuurlijk ook aan den Coloradokever, die tegenwoordig zooveel van zich doet hooren. Zoo'n vreemd element in de fauna (een kernachtigen naam als bij de planten komt me zoo gauw niet in de gedachte), is ook de Vogelspin, want die wordt vaker dan menigeen zou denken in ons land in het wild gevan gen. Dat wild" is echter gewoonlijk op een boot of een havenkade te vinden en het milieu, waarin de vogelspin zich op het moment van de vangst bevindt, is een tros onrijpe bananen, die naar het pakhuis vervoerd wordt, of een lading hout, die op de wal gelost wordt. En de bootwerker, die op een vrijkaartje kan rekenen, brengt zijn vangst dan ilico naar den dierentuin. DAAR vindt de spin gratis logies in een insectarium, waar hij het zich zooveel mogelijk naar den zin maakt, door, als de omgeving er gelegenheid toe biedt, zich een hol te graven of anders zich in een groote hoeveelheid eigen spinsel vrijwel on zichtbaar te maken voor onbescheiden blikken. Overdag is er aan zoo'n vogelspin weinig aardigheid, maar tegen den avond komt hij in actie en dat komt goed uit, want ook de kakker lakken, die zijn hoofdvoedsel blijken uit te maken in den gevangenstaat en misschien ook wel in de natuur, komen dan ook juist voor den dag. In zekeren zin is de naam Vogelspin wat mislei dend, maar ongetwijfeld worden kleine vogels ook een prooi dezer dieren evenals kikvorschen. ledere spin is een roofdier en doodt zijn prooi met het gif dat door zijn voorkaken in het lichaam gebracht wordt. Bij de Vogel spin zijn die dolkvormige organen na tuurlijk een formidabel wapen; men kan ze aan de buikzijde bij de bek waarnemen; de haren aan de basis ervan zijn vuurrood, in tegenstelling met de verdere vrijwel bruinzwarte be haring van het lichaam des vogelspins. Is de prooi eenmaal door het gif gedood,, dan begint de spin haar te verorberen, maar dat gaat anders dan bij een roofzoogdier. De verteerbare deelen van het lichaam worden in oplossing gebracht door een verteringssap, dat de spin over de prooi uitgiet. We kennen dit soort vertering ook bij andere lagere roofdieren, zooals bijv. de zeesterren. Deze laatste stulpt echter een deel van zijn ingewanden naar buiten, wat de spin niet doet. De spinnenmaag kan het in oplossing gebrach te deel der prooi opzuigen en zoo blijft in korten tijd slechts een ledig omhul sel daarvan over. In het rompgedeelte dat bij de spinnen den naam van kopborststuk draagt, omdat het uit een vergroeiing van wat bij de insecten de kop en het borststuk is, zijn de vier paar pooten ingeplant; het is nu heel eigenaardig, dat de maag in elk van die pooten een uitzakking vormt. Het schijnt echter, dat daaraan slechts de beteekenis van bewaarplaats mag wor den gehecht en dat de verdere vertering pas in de darmuitzakkingen, die verder op in het achterlijf gevonden worden, plaats vindt. ER zou, wanneer men de vogelspin op de keper beschouwt, nog heel wat van zijn bouw te vertellen zijn. Wij zouden kunnen wijzen op de eigenaardige ademhalingsorganen bij deze dieren, die den naam van boeklongen dragen en waarvan we twee paar aan weerszijden van het achter lijf vinden. Die boeklongen zijn eigen lijk veranderde tracheeën of adembuizen en bestaan uit een groot aantal dunne blaadjes, die stevigheid hebben door fijne chitinebalkjes. Het bloed, dat bij de spinnen evenmin als bij de insecten in een gesloten bloedvaatstelsel stroomt beweegt zich door de dunne boeklongblaadjes heen en neemt daar de noodige zuurstof op. Die zuur stof wordt hier gebonden aan een eiwitstof, die verwant is aan de haemoglobine der bloedlichaampjes van de hoogere dieren, maar die niet rood is doch blauw en geen ijzer bevat doch koper en haemocyanine genoemd wordt. Wij kennen die stof ook bij andere lagere dieren, zooals schaal- en weekdieren. Een mooi gezicht is het, als zoo'n vogelspin in gevangenschap gaat ver vellen en dat doet ze vrij geregeld. Spinnen hebben, zooals men weet, geen gedaanteverwisseling, als de meeste insecten, maar moeten, om te groeien, als de kreeften hun schaal, hun chitinehuid verlaten. Van het kopborststuk laat de huid rondom los, terwijl die van het achterlijf in de lengte opensplijt. Men ziet dan hoe de spin zijn kaaktasters, gifkaken en pooten uit de huid terugtrekt, waarna hij zijn stoffelijk omhulsel" rustig achterlaat. Men kan dan aan die huid eens op zijn gemak de prachtige acht oogjes be kijken. Verscheidene daarvan kan men ook op onze foto goed zien. Die oogjes zijn steeds, wat men noemt ocellen, nooit facet-oogen, zooals die bij insec ten en kreeftachtigen voorkomen. Wat ze aan samengesteldheid en bewege lijkheid missen, wordt ten deele ver goed doordat ze in verschillende rich tingen geplaatst zijn. De mannetjes zijn aanmerkelijk kleiner dan de wijfjes, zooals dat bij de spinnen regel is. Zet geen mannetje bij een wijfje, als ge er prijs op stelt Koop eerst een andere tandpasta en liefst de duurste die er is en probeer daarna Ivorol (volgens Nieuw recept). Dan neemt U waar hoe Ivorol in reinigend-, witmakend- en schuimend vermogen aile andere verre overtreft. beide te behouden. Ook'bij de vogelspin pleegt namelijk het sterkere wijfje haren gemaal (misschien was hij slechts een vrijer) te consumeeren. Wat is een ruwharige foxterrier ? B. v. d. Hocven-l>e Meyïer; Onze vriend de ruwharige foxterrier (Nijghen van Ditmar, Rotterdam) GELEIDELIJK groeit de Nederlandsche hondenliteratuur. Tot nu toe waren dat voornamelijk algemeene werken, doch dezer dagen verscheen bij den uitgever Nijgh en Van Ditmar te Rotterdam een boekje dat n ras behandelt. Onze vriend de ruwharige foxterrier" noemde de schrijfster, mevr. B. v. d. HoevenDe Meyïer, haar boekje, ongetwijfeld een titel die den hondenliefhebber ligt". En bovendien waarborgt deze titel een populair werkje, wat dit ook is en moest zijn, getuige het voorwoord van de schrijfster, waarin ze zegt geen uitgebreid wetenschappelijk werk te hebben willen schrijven, doch een populair boekje waarin ervaringen en ondervindingen in den omgang met foxterriers zijn geboekstaafd. Toch gaat dit boekje op bepaalde onder werpen wat dieper in en worden eenige onderdeden wat serieuzer behandeld. Het is verlucht met duidelijke foto's van meer en minder beroemde fox terriers, terwijl eenvoudige teekeningen den tekst verduidelijken waar het onderwerpen betreft als construeeren van een kennel, den bouw van den hond enz. Het is vooral voor vrienden van dit ras alsmede voor allen die het willen worden en voor hen die de kynologie een warm hart toedragen, een onmisbaar boekje. PAG. 15 DE GROENE No. 3195

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl