De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 3 september pagina 11

3 september 1938 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

TWEE AMSTERDAMMERS IN N WERK Jan Sluyters bij Van Lier Alb. Plasschaert HET is te verwachten, dat de grootste nieuws gierigheid op de tentoonstelling van Jan Sluyters bij de kunstzaal Van Lier zal zijn die naar het portret van Mengelberg. Dat spreekt van zelf, men zal benieuwd zijn hoe de eene Amsterdammer van naam den anderen zal zien; hoe die andere visueel, plastisch voor hem bestaat en tot welke rubriek van 't eigen werk dit portret gerekend zal moeten worden. Het werk is een werk met de spontaneiteit Sluyters eigen, en de kleur ten eerste, want wanneer ge maar een oogenblik met hem spreekt, weet ge dat ten eerste het leven om en door de kleur voor hem bestaat en dat kleur een onmiddellijke noodzaak voor hem is en beweging, hoe teruggehouden ook, van den plastischen vorm. Ge vindt deze hier en met de persoonlijke accenten die Sluyters definieeren. Het portret is niet gansch ten voeten uit, daardoor zijn moeilijkheden in den plastischen vorm vermeden. De kop is eigenaardig en gelijkend; de rimpels heb ben zonder moedwil iets van dat wat vlamt en dit vlammen wordt voortgezet in den val der haren; de mond heeft een eigen leven en het oog is stellig en slechts uiterlijk koel, en zonder moeiten. Een bonten kraag van de pelsjas verrijkt werkelijk het schilderij; deze kraag geeft het volumen tegenover den achtergrond. De handen zijn begrijpelijkerwijs niet vergeten; het geheel zal n de ruimte dragen en het schilderij doen gelden als een goede Sluyters. Naast dit werk, dat niet het geringste aantal kijkers naar van Lier zal leiden, bevat deze tentoon stelling allerlei ander werk, dat op een expositie van Sluyters hoort, zonder welke zij te onvolledig zou zijn en te beperkt. ER zijn hier, natuurlijk, naakten en vrouwe figuren en waar de bekoring, de dikwijls zinnelijke bekoring van donkeren even goed, als die der blonden levendig gewaardeerd is; waar een blonde u den schilder, den colorist waardeeren doet in zijn gevoeligheid voor dat blonde, rose en lichtgele en waar de volle mond, niet overdreven, het kleurenspel verrijkt door wat hij bijdraagt aan dit luchtig ensemble. Daar naast zijn ongewoner dingen, die Sluyters van zijn reizen meebracht. Er is een rots landschap uit Bretagne, er zijn zeegezichten in de natuur geschilderd, er waren op het atelier nog een paar dingen, die ik niet vergeten wil: een begin van een Don-Quichote te paard, waaruit een goed schilderij kan komen en er was, naast een fleurig Zeeuwsch boerinnetje, een werk, dat Sluyters het harnas noemde, een neger en een kuras. Dit werk was een der krachtigste die ik er gezien heb. De stoutmoedige schildering van het glinsterend metaal vooral maakte dit werk, zou dit werk maken, mocht de kop opgevoerd worden tot de kracht van de schildering en de breedheid van de schildering van het kuras, zeker tot een ruigen, belangrijken Sluyters. Verdere bespiegelingen lijken mij overbodig. Ge gaat immers naar Mengelberg kijken, niet voor het eerst nu geschilderd, gemodelleerd of geteekend; wat een aanleiding is de persoon voor u niet en voor sommigen de persoon en de schilderij: twee Amsterdammers in n werk ! De opvolging van ProL Brugmans HET benoemen van een opvolger voor prof. Brugmans als hoogleeraar in de algemeene geschiedenis aan de Universiteit van Am sterdam schijnt niet dan met groote moeilijkheden te geschieden. De buitenwereld wist dat in den boezem van de faculteit van letteren en wijsbegeerte menige bespreking aan deze opvolging was gewijd, tot de faculteit tenslotte bij curatoren der universi teit de volgende voordracht indiende: i. dr. J. M. Romein, 2. jhr. dr. P. J. van Winter, 3. dr. J. S. Bartstra. Dinsdag jl. bracht nu het Algemeen Handelsblad" het bericht te bevoegder plaatse verklaarde men ons niet dat het onjuist was , dat curatoren besloten hadden bij den Gemeenteraad slechts een enkelvoudige voordracht in te dienen. Naar het oordeel van curatoren was dr. J. S. Bartstra die door de faculteit als derde was aanbevolen, de geschikste candidaat.... DAT de pers zich niet al te intensief bezighoudt met hoogleeraarsbenoemingen aan de Nederlandsche universiteiten en hoogescholen, lijkt ons een goede gewoonte. Maar hiervan mag in n geval afgeweken worden: wanneer het namelijk den schijn heeft, dat bij een benoeming niet zoozeer wetenschappelijke overwegingen, die als zoodanig meestal buiten de competentie der pers vallen, een rol spelen dan wel politieke. Het komt ons voi r, dat dit hier het geval is. Met alle waardeering voor het wetenschappelijk werk van de heeren Van Winter en Bartstra, meenen wij toch dat de faculteit gelijk had, toen zij den heer Romein als eerste op de voordracht plaatste. Hij is de eenige van de drie genoemde candidaten, die niet twee of drie publi caties op zijn naam heeft staan, maar, hoewel belangrijk jonger dan de heer Bartstra en slechts weinig ouder dan de heer Van Winter, beschikt over een wetenschappelijk oeuvre. Romein is door zijn Machten van dezen tijd", De lage landen bij de Zee" en zijn Erflaters" de populairste histo ricus van ons land geworden. Ongetwijfeld :populariteit geeft geen recht op een hoogleeraarsbenoeming Maar naast deze eenvoudige werken, die tenslotte toch ook op uitgebreide, weloverwogen studie berusten, staan zijn origineele wetenschappelijke opstellen, onlangs gebundeld in Het onvoltooid Verleden", en staat zijn standaardwerk over de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen. Dit oeuvre rechtvaardigt een be noeming. De hoogleeraar Romein zou een sieraad zijn van elke universiteit. Helaas ! De heer Romein permitteert zich de luxe van een maatschappij beschouwing die afwijkt van die van H.H. Curatoren der Amsterdamsche Universiteit. Dezen schijnen de zelfstandigheid der Amsterdamsche studenten zoo laag aan te slaan, dat zij van een college van den heer Romein slechts de bekeering zijner toehoorders en toehoorderessen verwachten tot diens inzichten. Voor zoover ons bekend is, zijn de studenten zelf minder bevreesd. Wij hoorden nog onlangs hoe eenigen hunner die allerminst geestverwanten van den heer Romein genoemd mogen worden, zijn maatschappelijke overtuiging in geen enkel opzicht een bezwaar achtten voor zijn benoe ming: Men weet precies, wat men aan Romein heeft." Zoo is het. De zaak komt binnenkort in den Gemeenteraad, die over de benoeming beslist. Is het bericht dat Curatoren slechts den heer Bartstra voordragen zullen, juist wij hopen, dat de Raad dan den moed vindt, af te gaan op het wetenschappelijk advies der a.s. collega's van den te benoemen hoog leeraar. Het komt ons voor, dat de houding van Curatoren niet in het belang is eener goede ver standhouding tusschen hen eenerzijds, de faculteit en den gemeenteraad anderzijds. Het komt ons tenslotte voor, dat Curatoren ook den heer Bartstra geen dienst bewezen hebben. Diens benoeming zou een pijnlijken indruk maken, daar de heer Bartstra zelf in Januari van dit jaar Romein als den besten onzer historici-van-buiten-de-universiteiten" betitelde en het een schande voor ons land" noemde, als hij niet binnenkort tot hoog leeraar zou worden benoemd (Nederlandsche Historiebladen, l, i, p. 9). Wij hopen dat de Amster damsche raad den heer Bartstra een gewetens conflict zal besparen. De nieuwe tweede dirigent van het Concertgebouworkest MEN zou geneigd zijn te denken dat de benozrning van Johannes den Hertog tot tweede dirigent van het Concertgebouworkest het eerste teeken kon zijn van een koerswijziging. Ware dit zoo, dan zouden wij het slechts kunnen toejuichen. Want Den Hertog moge als concertdirigent zijn reputatie nog te maken hebben, als kenner en beheerscher van de opera-litteratuur beschikt hij over een autoriteit die zeldzaam is in dit land. Zijn werk, in Bayreuth en voor de Wagnervsreeniging, wettigt de verwachting dat men aan het Concertgebouw thans begint een ietwat verlate belangstelling aan den dag te leggen voor de muziek welke niet uitslui tend voor de concertzaal geschreven is. In ieder geval stemt het tot tevredenheid dat men op de plaats, die sedert het vertrek van Cornelis Dopper onbezet gebleven was, een landgenoot be noemd heeft. Johannes den Hertog heeft het steile pad van een muzikantencarrière van den aanvang af doorloopen en met de nu bereikte mijlpaal kan men hem van harte gelukuuenschen. Hopen wij daarbij, dat hij inderdaad beschikt ovir de artistieke en mentale capaciteiten, nosdig om als concert dirigent te slagen. Het zou de ontwikkeling van het Amsterdamsche muziekleven bijzonder ten goede kunnen komen. W. P. PAG. II DE GROENE No. 3196

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl