Historisch Archief 1877-1940
TWEE AMSTERDAMMERS IN N WERK
Jan Sluyters bij Van Lier
Alb. Plasschaert
HET is te verwachten, dat de grootste nieuws
gierigheid op de tentoonstelling van Jan
Sluyters bij de kunstzaal Van Lier zal zijn
die naar het portret van Mengelberg. Dat spreekt
van zelf, men zal benieuwd zijn hoe de eene
Amsterdammer van naam den anderen zal zien;
hoe die andere visueel, plastisch voor hem bestaat
en tot welke rubriek van 't eigen werk dit portret
gerekend zal moeten worden. Het werk is een werk
met de spontaneiteit Sluyters eigen, en de kleur
ten eerste, want wanneer ge maar een oogenblik
met hem spreekt, weet ge dat ten eerste het leven
om en door de kleur voor hem bestaat en dat
kleur een onmiddellijke noodzaak voor hem is en
beweging, hoe teruggehouden ook, van den
plastischen vorm. Ge vindt deze hier en met de
persoonlijke accenten die Sluyters definieeren. Het
portret is niet gansch ten voeten uit, daardoor zijn
moeilijkheden in den plastischen vorm vermeden.
De kop is eigenaardig en gelijkend; de rimpels heb
ben zonder moedwil iets van dat wat vlamt en dit
vlammen wordt voortgezet in den val der haren;
de mond heeft een eigen leven en het oog is stellig
en slechts uiterlijk koel, en zonder moeiten. Een
bonten kraag van de pelsjas verrijkt werkelijk het
schilderij; deze kraag geeft het volumen tegenover
den achtergrond. De handen zijn begrijpelijkerwijs
niet vergeten; het geheel zal n de ruimte dragen
en het schilderij doen gelden als een goede Sluyters.
Naast dit werk, dat niet het geringste aantal
kijkers naar van Lier zal leiden, bevat deze tentoon
stelling allerlei ander werk, dat op een expositie
van Sluyters hoort, zonder welke zij te onvolledig
zou zijn en te beperkt.
ER zijn hier, natuurlijk, naakten en vrouwe
figuren en waar de bekoring, de dikwijls
zinnelijke bekoring van donkeren even goed, als die
der blonden levendig gewaardeerd is; waar een blonde
u den schilder, den colorist waardeeren doet in zijn
gevoeligheid voor dat blonde, rose en lichtgele en
waar de volle mond, niet overdreven, het
kleurenspel verrijkt door wat hij bijdraagt aan dit luchtig
ensemble. Daar naast zijn ongewoner dingen, die
Sluyters van zijn reizen meebracht. Er is een rots
landschap uit Bretagne, er zijn zeegezichten in de
natuur geschilderd, er waren op het atelier nog een
paar dingen, die ik niet vergeten wil: een begin
van een Don-Quichote te paard, waaruit een goed
schilderij kan komen en er was, naast een fleurig
Zeeuwsch boerinnetje, een werk, dat Sluyters het
harnas noemde, een neger en een kuras. Dit werk
was een der krachtigste die ik er gezien heb. De
stoutmoedige schildering van het glinsterend
metaal vooral maakte dit werk, zou dit werk maken,
mocht de kop opgevoerd worden tot de kracht van
de schildering en de breedheid van de schildering
van het kuras, zeker tot een ruigen, belangrijken
Sluyters. Verdere bespiegelingen lijken mij overbodig.
Ge gaat immers naar Mengelberg kijken, niet voor
het eerst nu geschilderd, gemodelleerd of geteekend;
wat een aanleiding is de persoon voor u niet en
voor sommigen de persoon en de schilderij: twee
Amsterdammers in n werk !
De opvolging van ProL Brugmans
HET benoemen van een opvolger voor prof.
Brugmans als hoogleeraar in de algemeene
geschiedenis aan de Universiteit van Am
sterdam schijnt niet dan met groote moeilijkheden
te geschieden. De buitenwereld wist dat in den
boezem van de faculteit van letteren en wijsbegeerte
menige bespreking aan deze opvolging was gewijd,
tot de faculteit tenslotte bij curatoren der universi
teit de volgende voordracht indiende: i. dr. J. M.
Romein, 2. jhr. dr. P. J. van Winter, 3. dr. J. S.
Bartstra. Dinsdag jl. bracht nu het Algemeen
Handelsblad" het bericht te bevoegder plaatse
verklaarde men ons niet dat het onjuist was ,
dat curatoren besloten hadden bij den Gemeenteraad
slechts een enkelvoudige voordracht in te dienen.
Naar het oordeel van curatoren was dr. J. S. Bartstra
die door de faculteit als derde was aanbevolen, de
geschikste candidaat....
DAT de pers zich niet al te intensief bezighoudt
met hoogleeraarsbenoemingen aan de
Nederlandsche universiteiten en hoogescholen, lijkt ons
een goede gewoonte. Maar hiervan mag in n
geval afgeweken worden: wanneer het namelijk
den schijn heeft, dat bij een benoeming niet zoozeer
wetenschappelijke overwegingen, die als zoodanig
meestal buiten de competentie der pers vallen, een
rol spelen dan wel politieke. Het komt ons voi r,
dat dit hier het geval is. Met alle waardeering voor
het wetenschappelijk werk van de heeren Van
Winter en Bartstra, meenen wij toch dat de faculteit
gelijk had, toen zij den heer Romein als eerste op
de voordracht plaatste. Hij is de eenige van de drie
genoemde candidaten, die niet twee of drie publi
caties op zijn naam heeft staan, maar, hoewel
belangrijk jonger dan de heer Bartstra en slechts
weinig ouder dan de heer Van Winter, beschikt
over een wetenschappelijk oeuvre. Romein is door
zijn Machten van dezen tijd", De lage landen
bij de Zee" en zijn Erflaters" de populairste histo
ricus van ons land geworden. Ongetwijfeld
:populariteit geeft geen recht op een hoogleeraarsbenoeming
Maar naast deze eenvoudige werken, die tenslotte
toch ook op uitgebreide, weloverwogen studie
berusten, staan zijn origineele wetenschappelijke
opstellen, onlangs gebundeld in Het onvoltooid
Verleden", en staat zijn standaardwerk over de
Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de
Middeleeuwen. Dit oeuvre rechtvaardigt een be
noeming. De hoogleeraar Romein zou een sieraad
zijn van elke universiteit. Helaas ! De heer Romein
permitteert zich de luxe van een maatschappij
beschouwing die afwijkt van die van H.H. Curatoren
der Amsterdamsche Universiteit. Dezen schijnen de
zelfstandigheid der Amsterdamsche studenten zoo
laag aan te slaan, dat zij van een college van den
heer Romein slechts de bekeering zijner toehoorders
en toehoorderessen verwachten tot diens inzichten.
Voor zoover ons bekend is, zijn de studenten zelf
minder bevreesd. Wij hoorden nog onlangs hoe
eenigen hunner die allerminst geestverwanten
van den heer Romein genoemd mogen worden,
zijn maatschappelijke overtuiging in geen enkel
opzicht een bezwaar achtten voor zijn benoe
ming: Men weet precies, wat men aan Romein
heeft." Zoo is het.
De zaak komt binnenkort in den Gemeenteraad,
die over de benoeming beslist. Is het bericht
dat Curatoren slechts den heer Bartstra voordragen
zullen, juist wij hopen, dat de Raad dan den
moed vindt, af te gaan op het wetenschappelijk
advies der a.s. collega's van den te benoemen hoog
leeraar. Het komt ons voor, dat de houding van
Curatoren niet in het belang is eener goede ver
standhouding tusschen hen eenerzijds, de faculteit
en den gemeenteraad anderzijds. Het komt ons
tenslotte voor, dat Curatoren ook den heer Bartstra
geen dienst bewezen hebben. Diens benoeming
zou een pijnlijken indruk maken, daar de heer
Bartstra zelf in Januari van dit jaar Romein als
den besten onzer
historici-van-buiten-de-universiteiten" betitelde en het een schande voor ons
land" noemde, als hij niet binnenkort tot hoog
leeraar zou worden benoemd (Nederlandsche
Historiebladen, l, i, p. 9). Wij hopen dat de Amster
damsche raad den heer Bartstra een gewetens
conflict zal besparen.
De nieuwe tweede dirigent van het Concertgebouworkest
MEN zou geneigd zijn te denken dat de
benozrning van Johannes den Hertog tot tweede
dirigent van het Concertgebouworkest het
eerste teeken kon zijn van een koerswijziging. Ware
dit zoo, dan zouden wij het slechts kunnen toejuichen.
Want Den Hertog moge als concertdirigent zijn
reputatie nog te maken hebben, als kenner en
beheerscher van de opera-litteratuur beschikt hij over
een autoriteit die zeldzaam is in dit land. Zijn werk,
in Bayreuth en voor de Wagnervsreeniging, wettigt
de verwachting dat men aan het Concertgebouw thans
begint een ietwat verlate belangstelling aan
den dag te leggen voor de muziek welke niet uitslui
tend voor de concertzaal geschreven is.
In ieder geval stemt het tot tevredenheid dat men
op de plaats, die sedert het vertrek van Cornelis
Dopper onbezet gebleven was, een landgenoot be
noemd heeft. Johannes den Hertog heeft het steile
pad van een muzikantencarrière van den aanvang
af doorloopen en met de nu bereikte mijlpaal kan
men hem van harte gelukuuenschen. Hopen wij
daarbij, dat hij inderdaad beschikt ovir de artistieke
en mentale capaciteiten, nosdig om als concert
dirigent te slagen. Het zou de ontwikkeling van het
Amsterdamsche muziekleven bijzonder ten goede
kunnen komen. W. P.
PAG. II DE GROENE No. 3196