Historisch Archief 1877-1940
rouwen en vrouwenleven
Kinderen
NIETS is zoozeer aan mode onder
hevig als de mode. Als we een
nieuwste snufje, gekocht hebben,
begint het van het eerste oogenblik
dat we het bezitten af ouderwetsch te
worden. De nieuwe modellen worden ge
dragen en afgekeken, en daarmee ont
staat de vraag naar nog nieuwere model
len in een maximaal tempo, dat niet te
beteugelen zou zijn, indien niet de jaar
getijden er automatisch zorg voor zou
den dragen dat de nieuwste creaties
elkaar in een altijd toch min of meer be
zadigd tempo opvolgen. En tusschen
1938 en 1898 liggen 160 jaargetijden.
Er is dan ook inderdaad veel veranderd
sindsdien. We zien ook overeenkom
sten tusschen de mode van toen en nu.
Momenteel wordt er weer kant ge
bruikt. Op 't oogenblik is de mode
onderhevig aan een vermannelijking",
welke, zooals het op de afbeelding van
het reiskostuum blijkt, heelemaal niet
iets specifieks van onzen tijd is. Inder
tijd kleedden de vrouwen zich manne
lijk als ze aan sport deden, op reis
gingen of stoutmoedig een fiets beste
gen. Voor hun doen wilden ze zich
practisch kleeden! Als we de oude
afbeeldingen bekijken, dan verbazen
we ons, en we lachen. We vinden
de heele boel op z'n minst bespottelijk.
Als het 1978 is, zal er dan gelachen
worden om ons ?
Opoe Pelleman
en haar ridder
TOEN Freek een klein jongetje
was, was hij niet ontvankelijk
voor de toenadering van andere
kinderen. Het enkele jaren oudere
Zusje nog veel minder. Dat zijn maar
vreemde kinderen," zeiden ze, knik
kend tegen elkaar, en zij negeerden de
toenaderings-pogingen-doende zoeker
tjes met de wreede hautainiteit, die
alleen kinderen kennen. Maar Guus
is niet zoo. Guus wil graag vriendjes
hebben van allerlei slag en alle plui
mage. Guus accepteert hen hartelijk
en hun heele familie er bij.
Zoo kwam, om kort te gaan, Guus
bij opoe Pelleman. Opoe Pelleman is de
opoe van Cheffie Lang en Cheffie Lang
is het op-én-na beste vriendje van
Guus. Het zou onjuist zijn te vertellen,
dat ze nooit eens gevochten hebben of
elkaar beschuldigd van gemeen ver
raad. Maar op den duur werd het toch
altijd weer goed. Er zijn groote mo
gendheden in de wereld, die zoover
nooit komen. Guus dan, ging bij
Cheffie spelen en Cheffie troonde hem
mee naar z'n opoe, vanwaar Guus veel
te laat thuis kwam, met een verward
verhaal over een geknapten
autopedband, vele gesnoepte snoepjes en kop
jes thee en toespelingen op grapjes, die
Opoe gemaakt zou hebben tot vermaak
van de jeugdige bezoekers. Bij dit alles
kwam aan het licht dat Opa Pelleman
in zijn levensonderhoud voorziet met
het opzetten van zolen en
achterlappen. ,,En dat is een hél fatsoenlijk
vak," zei Guus met nadruk.
Vader en moeder beaamden het
plechtig. Ze hadden niet het minste
bezwaar tegen opa en opoe Pelleman.
Hun bezwaar ging er slechts tegen, dat
Guus daar geweest was, zonder dat
zijn oudelui wisten waar hij zat en
dat hij te laat was thuis gekomen.
Hoe verzin je het bij die menschen
op bezoek te gaan," zei het Zusje,
daar moet je van houden, hoor !"
Guus deed of hij het niet hoorde.
Opoe had n leuk grapje," zei hij
aan tafel. Ze zei: weet je dat ik vier
gaten in mijn hemd heb....?"
Ijzige stilte viel. Zelfs de ouders
hielden het hart vast. Zusje trok haar
neus op, Freek keek wereldverachtend.
En ze had gelijk," juichte Guus,
ik heb ze ook: n bovenaan, n
onderaan, twee voor de armen.... ! We
hebben zóó gelachen."
Het gezelschap herademde. Had....
eh.... had Opoe nog mér van die grap
jes ?" informeerde vader voorzichtig.
Maar Guus zei van niet!
EEN poosje later zaten de drie bij
een, om schoolwerk te maken.
Dat was ten minste de bedoeling. Maar
na enkele tellen was het vreedzame
vertrek in een slagveld herschapen,
waar Freek zorgvuldig-aangeleerde
boksersstompen ten beste gaf, Guusje wild
met een lineaal rondzwaaide en het
Zusje alleen maar vinnige dingen zei
en gilde.
Wat is dat hier?" Vader posteerde
zich streng in de deuropening.
Och vader, Freek...."
Wel neen vader, Guus...."
Ja vader, Guus.... Als een dollernan
is hij op me aangevlogen en hij heeft
me gebeten." Dramatisch steekt Zusje
een hand uit, waarin vier
tand-afdrukken staan.
Deed je dat, Guus?"
Tranenkralen springen over Guus'
wangen. Ja," gilt hij hartstochtelijk.
Dat dée ik. En ik zal het wér doen.
Bij Freek ook ! Als ze niet ophouden
me te plagen met opoe Pelleman....
Daar l" Met een klap vliegt de lineaal
in Freeks richting en dreigend heft
Freek zijn slagarm....
Uit," commandeert droog vader.
Aan je werk."
Opoe Pelleman, daar ver weg bij de
zolen en achterlappen, weet niet, dat
hier een riddertje voor haar is opge
staan. Maar Guus, zijn tranen
wegwisschend en opnieuw slikkend over
namen als Gu-a-dal-qui-vir en
Si-erra-Mo-re-na en An-da-lu-si-ë, heeft
althans het gevoel, dat hij nu de snoep
jes en de kopjes thee van dien middag
heeft verdiend. ERICA
De rots
MET een elegante dubbele ronding
ligt de groote rots op de helling.
Wij zitten er vlak bij te
picnicken in het bijna drooge bed van de
kleine bergbeek.
De rots is van een grijze verweerde
soort en in zijn vele spleten en spe
lonken heeft de heele flora van deze
hooge alpen zich genesteld. Op zijn
kruin heeft hij een wuivende pruik van
wit balstroo, onmiddellijk daaronder,
vrijwel zijn geheele profiel volgend, een
rand van de kleine
spinneweb-sempervivum, nu in vollen, rooden bloei.
Aan zijn voet, die zich nog in een
overgebleven kommetje water baadt,
staan een geel saxifraagje: dat hier
overal in de beeken groeit, verder een
groot blad, waarvan ik de bloem nooit
heb kunnen ontdekken, uitgebloeide
doronicums, een heele lage salix alpina,
wilde zuring en wuivende margerieten
en langsteelige bergmadelieven. In de
rots zelf zitten allereerst heele kussens
campanula's, echte klokjes in den wind,
dan is er een fel roze rondje van
kortstelige anjelieren, terwijl een klein
terrasje heelemaal gevuld is met gele
zonneroosjes, ter rechterzijde nog af
gezet met een volkomen aan de rots
vastgekleefde gypsopilla. Een alpine
scabiosa wuift daarboven, naast een
dikke stevige centaura, waarvan het
uitgebloeide zwart met bruin filigrain
hoofdje haast nog mooier is dan de
paarse bloem.
Dan is er nog het stekelachtige blad
van een distel en het optimistische begin
van een kleine m léze.
Van dichtbij gezien, zijn er nog veel
meer gasten. In een donker holletje
staan nog de fijne sterretjes van de
rondbladige saxifraga, uitgebloeid is al,
wat ik voor mijzelf het alpine
mosterdkruid noem, en ook een stevig ingemet
seld viooltje. Door het geheel groeien
nog, alsof het de natuurlijkste zaak ter
wereld was, potentüla's en leeuwebekken,
thijm en erigeron.
Deze bloeiende rots, ontroerend in zijn
beminnelijken overvloed, is een stukje
van Frankrijk, vlak bij het Italiaansche
land, dat op even gulle wijze van bloe
men is voorzien. Nergens zag ik zulke
bloemenparterres als op de steile rotsen
van den col de Malaure aan Mussolini's
kant. Dezelfde blauwe gentianen, paarse
asters en wollige edelweiszen groeien
hier als daar. De planten kennen geen
grenzen, slechts een geleidelijke gra
datie van gebied tot gebied. In hun
triomphantelijke verscheidenheid zijn zij
als een lofzang op de veelheid, den rijk
dom, de verdraagzaamheid.
Is het onbereikbaar voor ons dit stille
voorbeeld te volgen ? P. V.