De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 3 september pagina 15

3 september 1938 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

HST? f,} ? KANKER EN WETENSCHAP E ENIGE maanden geleden zagen wij een film, waarin de heldin op het eind door een ernstige onbekende ziekte werd getroffen. Geen nood de held, een dokter, schoot in een laboratoriumjas en toog met zijn vriend, den bioloog, aan den arbeid. Het paar werkte n nacht lang met konijnen, reageerbuizen en geheimzinnige vloeistoffen en den volgenden ochtend was een geheel nieuw serum bereid, waardoor haar leven en ons happy end gered werd. Helaas de werkelijkheid is anders! Als de samenstellers van het scenario nagegaan hadden, hoeveel jaren het meestal duurt om een effectief middel tegen een, tot dusver onbekende ziekte te vinden, dan och, dan zou het bioscoop publiek aan andere films de voorkeur geven: nu ging men tenminste tevreden en vol bewondering voor den knappen dokter, misschien wel voor de medische wetenschap, naar huis. En toch is deze film niet zoo onschuldig, als men wel denkt. Wekt zij bij het gemiddelde bioscooppubliek niet den indruk, dat het eigenlijk kinderspel is, om nieuwe geneesmiddelen, nieuwe bestrijdingsmethoden te ontdekken"? Moet men daar nu zulke groote en dure laboratoria voor bouwen, zooveel geld van staatswege aan spendeeren ? Wat doen al die wetenschapslui daarin eigenlijk, behalve dieren kwellen en dikke boeken schrijven? Laten zij ook eens wat uitvinden: een middel tegen kanker, bijvoorbeeld; daar heeft de menschheid tenminste nut van. Zoo denkt the man-in-the-street, onbekend met het feit, dat het wetenschappelijk kankeronderzoek in honderden instituten, over de geheele wereld verspreid, in gang is en vorderingen maakt. Het is de periode voorbij, waarin zij, die tijd en energie aan het gecompliceerde vraagstuk gaven, geleken op een blinden man, om een uitdrukking van Lord Chesterton te gebruiken die in een donkere kamer naar een zwarten hoed zoekt, welke er niet is. Men heeft aanknoopingspunten gevonden voor schier ieder gebied van onze medische en natuurwetenschappelijke kennis, en van talrijke fronten wordt de aanval ondernomen op den gemeenschappelijken vijand, die in Europa en Amerika verantwoordelijk is voor 15% der sterf gevallen. Vijf-en-twintig jaar geleden stond kanker zevende op de lijst der doodsoorzaken in de Vereenigde Staten; verleden jaar was het, met een totaal van 150.000, opgeschoven naar de tweede plaats, en de statistici der levensverzekerings maatschappijen hebben berekend, dat het binnen kort de eerste zal innemen en in 1960 270.000 slachtoffers zal eischen. Natuurlijk zijn er belangrijke oorzaken aan te wijzen voor dezen, op het eerste gezicht, verontrustenden groei. De tijd is voorbij, dat in onze streken besmettelijke ziekten als pest, typhus en pokken steden en dorpen ontvolkten; dat millioenen verhongerden; dat de tuberculose jaarlijks tienduizenden slachtoffers maakte. Wij leven langer met het gevolg, dat ziekten als kanker, die voornamelijk bij oudere menschen voorkomen, aan belangrijkheid winnen. Bovendien stelt de vooruitgang op diagnostisch terrein den doktoren nu in staat, herhaaldelijk n ' van de vormen van kanker te herkennen, waar men zich vroeger met bronchitis, ouderdomszwakte, etc. had tevreden gesteld. Ongetwijfeld verliest de sterke groei in de statistiek hierdoor veel van haar waarde, maar het probleem blijft bestaan. Is er dan niets tegen te doen? LJET is, om te beginnen, niet zoo eenvoudig, een antwoord te geven op de vraag, wat kanker eigenlijk is. Vast staat, dat het een stoornis is in den celgroei. Sinds de ontdekking van Schleiden en Schwann, nu een eeuw geleden, weten wij, dat de weefsels van plant en dier bestaan uit microscopischkleine cellen, die op de zenuwcellen na zich gedurende het geheele leven kunnen deelen en zoo nieuwe vormen, die plaats en functie van de oude en populair uitgedrukt, versleten cellen in kunnen nemen. Door ten deele bekende oorzaken veranderen nu eenige normale cellen in pathologische, waarvan het voor ons belangrijkste kenmerk de meestal sterk vergroote deelingstendenz is. Het gezonde weefsel wordt zoodoende verdrukt en doorgroeid door de steeds voortwoekerende abnormale cellen, en het gevolg is uiteindelijk een stoornis in de functie van voor het leven gewichtige organen. Wanneer men de oorspronkelijke afwijking vroegtijdig herkent, kan men het zieke weefsel verwijderen of dooden, en ieder, die de hedendaagsche statistieken vergelijkt met die van twintig jaar geleden, zal toegeven dat de kansen op herstel na operatie of bestraling, dank zij de moderne diag nostiek, die een dankbaar en ruim gebruik maakt van Röntgenfotografie, histologisch en biologisch onderzoek, belangrijk zijn gestegen. Maar, zoo zal men vragen, kan het kwaad niet bij den wortel aangevat worden? ledere ziekte heeft een bepaalde oorzaak kan men deze niet uit den weg ruimen of bestrijden? Hier nu beginnen de moeilijkheden. HET is hoogst onwaarschijnlijk, dat men alle soorten van kwaadaardige gezwellengroei van n gezichtspunt uit kan verklaren. Voor sommigen kan men met zekerheid een ontwikkelingsstoornis aansprakelijk stellen, voor an deren de chronische uitwerking van een schadelijken prikkel, misschien voor een derde groep een virus, terwijl tenslotte ook aan erfelijke eigenschappen een zekere invloed toegekend moet worden. Hieruit volgt, dat vele takken van wetenschap: biologie, chemie, physica, voor het kankeronderzoek van het grootste belang zijn. Speciaal de chemische" richting heeft onze kennis in de laatste jaren met eenige belangrijke en interessante feiten verrijkt. Het was reeds lang bekend, dat bij muizen experimenteel huidkanker opgewekt kon worden, door de huid gedurende geruimen tijd met teer te besmeren. Men heeft nu door gefractionneerde destillatie de verschillende bestanddeelen van de teer gescheiden en op kankerverwekkend vermogen onderzocht, waarbij het merkwaardige feit aan het licht kwam, dat een bepaalde, en in teer in minimale hoeveelheden voorkomende stof, 3-4-benzpyreen, verantwoordelijk was voor het ontstaan van het pathologisch proces. Dit zou op zichzelf niet zooveel opzien gebaard hebben, als benzpyreen niet behoorde tot een groep van stoffen, de sterolen, die, men mag wel zeggen van jaar op jaar, aan beteekenis winnen: het is nl. gebleken, dat galzuren, geslachtshormonen, vitamine D om enkele te noemen eveneens een sterolstructuur bezitten. Met koortsachtige haast heeft men in verschillen de laboratoria het onderzoek in deze nieuwe richting voortgezet en nagegaan, of er behalve een chemische, ook een physiologische relatie tusschen de diverse sterolen bestond. Lacassagne, een Fransch onderzoeker, was de eerste, die met de verrassende mededeeling kwam, dat groote hoeveelheden oestrine een vrouwelijk geslachtshormoon kanker konden verwekken, en het feit deed zich voor, dat men in de onschuldige galzuren en geslachtshormonen relatief slechts geringe chemische veranderingen behoefde aan te brengen, om ze te wijzigen in substanties, waarvan de herhaalde injectie, zelfs in zeer groote verdun ning, kanker deed ontstaan. De ongeduldigen meenden hiermee het geheele probleem vereenvoudigd te hebben en verklaarden, dat ook bij den mensch kanker ontstond, doordat de physiologisch voorkomende geslachtshormonenen galzuren-structuur veranderingen ondergingen maar zoo eenvoudig schijnt het niet te zijn. In ieder geval staat vast, dat deze nieuwe vondsten van groote waarde zijn voor experimenteel opgewekte kwaadaardige gezwellen bij proefdieren, en verder zal de tijd leeren in hoeverre zijn van belang zijn voor de pathologie bij den mensch. HET is niet de eerste keer, dat men meende een belangrijken stap in de goede richting gedaan te hebben, waarvan later de beteekenis geringer bleek te zijn ! De beroemde Warburg, dien wij in ons artikel over de weefselademhaling reeds vermeldden, had in een uitgebreide serie experimenten, die zes jaar in beslag hadden genomen, aangetoond, dat alle gezwellen een afwijkende koolhydraatstofwisseling bezitten en groote hoeveelheden melkzuur produceeren. Toen hij, in 1928, zijn aandacht weer op de ademhalingsfermenten richtte, werd hij bezocht door den staf van het belangrijkste kankerziekenhuis in Berlijn. Eenigszins verontrust vroegen de heeren doctoren den professor, wanneer hij weer zijn gewaardeerde medewerking aan de oplossing van het kankervraagstuk dacht te geven. De eerste tien jaren zeker niet", antwoordde Warburg, en hij voegde er niet geheel vrij van ijdelheid aan toe: ,,en in dien tijd zal niemand iets nieuws op dit gebied vinden." Prof. Otto H. Warburg, die ontdekkingen deed van belang voor het kankeronderzoek Ongelijk heeft hij niet gehad: inderdaad is men langs dezen weg weinig opgeschoten en het eenige, wat men nu kan zeggen, is, dat de abnormale melkzuurvorming gevolg, en niet oorzaak is, en veroorzaakt wordt door de relatief slechte voeding van het snel groeiende zieke weefsel. ?J"WEE factoren, tenslotte, zullen voor de toeI komst van het kankervraagstuk van het grootste belang zijn: geduld en geld. Wetenschap is een kwestie van tijd, veel tijd om de hoofd wegen, en nog meer tijd, om de zijpaden te exploiteeren. In Chicago bevindt zich het instituut van dr. Maud Slye, die in 1906 begonnen is met een onderzoek naar het spontaan voorkomen van kanker bij muizen en de invloed van de erfelijkheid. Van iedere muis zijn alle voorouders precies bekend; hij wordt dagelijks, en als hij ziek is, driemaal per dag, nagekeken. Als hij sterft, worden alle organen microscopisch onderzocht. Het is schier onmogelijk, een denkbeeld te krijgen van de ontzaglijke hoeveelheid werk, die aan dit onderzoek, dat tot nu toe honderdveertig duizend muizen omvatte, verbonden is maar het staat vast, dat het voor de erfelijkheidszijde van het probleem belangrijke resultaten heeft opgeleverd, en misschien nog belangrijker zil opleveren, als de noodige fondsen verstrekt worden. Want, ongetwijfeld is het kankeronderzoek op groote schaal zeer kostbaar. Dr. James Ewing, een bekend Amerikaansch onderzoeker, becijferde, dat gedurende een onbeperkte periode een beiii n?van honderd millioen gulden 's jaars rioodig zov zijn, om een organisatie te scheppen, die het pro bleem van het lymphosarcoma, een klein onderdeel van het geheele vraagstuk, met resultaat aan kon pakken waarbij, zooals hij zeide, nog altijd de mogelijkheid bleef bestaan, dat de essentieele kennis van een geheel andere bron zou komen. Tot nu toe hebben particulieren voor een belang rijk deel de kosten van het kankeronderzoek gedra gen; het heeft zich echter in de laatste jaren zoo wijd vertakt, dat de vooruitgang ongetwijfeld schade zou lijden, indien de staat, die de belangen van zijn bewoners dient te behartigen, niet ingrijpt en een financieele basis schept voor een intensiever voortzetting. Helaas ook in dit opzicht geniet het militarisme de voorkeur. Sprekende cijfers komen uit Engeland, waar het gouvernement voor het komende jaar twee millioen gulden ter beschikking heeft gesteld van de Medical Research Council, het lichaam, dat in dit land het medisch-wetenschappelijk werk coördineert en stimuleert. Een deel van dit bedrag zal voor het kankeronderzoek dienen. Tegelijkertijd krijgen de departementen van leger en vloot zes-envijftig millioen voor experimenten op hun gebied. Zoolang dergelijke toestanden blijven bestaan, is het onmogelijk binnen afzienbaren tijd het boven geschetste urgente probleem tot een oplossing te brengen. Dr. J. OUDENBOSCH PAG. 15 DE GROENE No. 3196

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl