Historisch Archief 1877-1940
HST?
f,} ?
KANKER EN WETENSCHAP
E ENIGE maanden geleden zagen wij een film,
waarin de heldin op het eind door een ernstige
onbekende ziekte werd getroffen. Geen nood
de held, een dokter, schoot in een laboratoriumjas
en toog met zijn vriend, den bioloog, aan den
arbeid. Het paar werkte n nacht lang met konijnen,
reageerbuizen en geheimzinnige vloeistoffen en
den volgenden ochtend was een geheel nieuw serum
bereid, waardoor haar leven en ons happy end
gered werd.
Helaas de werkelijkheid is anders!
Als de samenstellers van het scenario nagegaan
hadden, hoeveel jaren het meestal duurt om een
effectief middel tegen een, tot dusver onbekende
ziekte te vinden, dan och, dan zou het bioscoop
publiek aan andere films de voorkeur geven: nu
ging men tenminste tevreden en vol bewondering
voor den knappen dokter, misschien wel voor de
medische wetenschap, naar huis.
En toch is deze film niet zoo onschuldig, als men
wel denkt.
Wekt zij bij het gemiddelde bioscooppubliek niet
den indruk, dat het eigenlijk kinderspel is, om
nieuwe geneesmiddelen, nieuwe
bestrijdingsmethoden te ontdekken"? Moet men daar nu zulke
groote en dure laboratoria voor bouwen, zooveel
geld van staatswege aan spendeeren ? Wat doen al
die wetenschapslui daarin eigenlijk, behalve dieren
kwellen en dikke boeken schrijven? Laten zij ook
eens wat uitvinden: een middel tegen kanker,
bijvoorbeeld; daar heeft de menschheid tenminste
nut van.
Zoo denkt the man-in-the-street, onbekend met
het feit, dat het wetenschappelijk kankeronderzoek
in honderden instituten, over de geheele wereld
verspreid, in gang is en vorderingen maakt.
Het is de periode voorbij, waarin zij, die tijd en
energie aan het gecompliceerde vraagstuk gaven,
geleken op een blinden man, om een uitdrukking
van Lord Chesterton te gebruiken die in een
donkere kamer naar een zwarten hoed zoekt, welke
er niet is. Men heeft aanknoopingspunten gevonden
voor schier ieder gebied van onze medische en
natuurwetenschappelijke kennis, en van talrijke
fronten wordt de aanval ondernomen op den
gemeenschappelijken vijand, die in Europa en
Amerika verantwoordelijk is voor 15% der sterf
gevallen. Vijf-en-twintig jaar geleden stond kanker
zevende op de lijst der doodsoorzaken in de
Vereenigde Staten; verleden jaar was het, met een
totaal van 150.000, opgeschoven naar de tweede
plaats, en de statistici der levensverzekerings
maatschappijen hebben berekend, dat het binnen
kort de eerste zal innemen en in 1960 270.000
slachtoffers zal eischen.
Natuurlijk zijn er belangrijke oorzaken aan te
wijzen voor dezen, op het eerste gezicht,
verontrustenden groei.
De tijd is voorbij, dat in onze streken besmettelijke
ziekten als pest, typhus en pokken steden en dorpen
ontvolkten; dat millioenen verhongerden; dat de
tuberculose jaarlijks tienduizenden slachtoffers
maakte. Wij leven langer met het gevolg, dat
ziekten als kanker, die voornamelijk bij oudere
menschen voorkomen, aan belangrijkheid winnen.
Bovendien stelt de vooruitgang op diagnostisch
terrein den doktoren nu in staat, herhaaldelijk n
' van de vormen van kanker te herkennen, waar men
zich vroeger met bronchitis, ouderdomszwakte, etc.
had tevreden gesteld.
Ongetwijfeld verliest de sterke groei in de
statistiek hierdoor veel van haar waarde, maar
het probleem blijft bestaan.
Is er dan niets tegen te doen?
LJET is, om te beginnen, niet zoo eenvoudig, een
antwoord te geven op de vraag, wat kanker
eigenlijk is. Vast staat, dat het een stoornis is in
den celgroei. Sinds de ontdekking van Schleiden en
Schwann, nu een eeuw geleden, weten wij, dat de
weefsels van plant en dier bestaan uit
microscopischkleine cellen, die op de zenuwcellen na zich
gedurende het geheele leven kunnen deelen en zoo
nieuwe vormen, die plaats en functie van de oude
en populair uitgedrukt, versleten cellen in kunnen
nemen.
Door ten deele bekende oorzaken veranderen nu
eenige normale cellen in pathologische, waarvan
het voor ons belangrijkste kenmerk de meestal
sterk vergroote deelingstendenz is. Het gezonde
weefsel wordt zoodoende verdrukt en doorgroeid
door de steeds voortwoekerende abnormale cellen,
en het gevolg is uiteindelijk een stoornis in de
functie van voor het leven gewichtige organen.
Wanneer men de oorspronkelijke afwijking
vroegtijdig herkent, kan men het zieke weefsel
verwijderen of dooden, en ieder, die de
hedendaagsche statistieken vergelijkt met die van twintig
jaar geleden, zal toegeven dat de kansen op herstel
na operatie of bestraling, dank zij de moderne diag
nostiek, die een dankbaar en ruim gebruik maakt
van Röntgenfotografie, histologisch en biologisch
onderzoek, belangrijk zijn gestegen.
Maar, zoo zal men vragen, kan het kwaad niet
bij den wortel aangevat worden? ledere ziekte
heeft een bepaalde oorzaak kan men deze niet
uit den weg ruimen of bestrijden?
Hier nu beginnen de moeilijkheden.
HET is hoogst onwaarschijnlijk, dat men alle
soorten van kwaadaardige gezwellengroei van
n gezichtspunt uit kan verklaren.
Voor sommigen kan men met zekerheid een
ontwikkelingsstoornis aansprakelijk stellen, voor an
deren de chronische uitwerking van een schadelijken
prikkel, misschien voor een derde groep een virus,
terwijl tenslotte ook aan erfelijke eigenschappen
een zekere invloed toegekend moet worden.
Hieruit volgt, dat vele takken van wetenschap:
biologie, chemie, physica, voor het kankeronderzoek
van het grootste belang zijn.
Speciaal de chemische" richting heeft onze
kennis in de laatste jaren met eenige belangrijke
en interessante feiten verrijkt.
Het was reeds lang bekend, dat bij muizen
experimenteel huidkanker opgewekt kon worden,
door de huid gedurende geruimen tijd met teer te
besmeren. Men heeft nu door gefractionneerde
destillatie de verschillende bestanddeelen van de
teer gescheiden en op kankerverwekkend vermogen
onderzocht, waarbij het merkwaardige feit aan het
licht kwam, dat een bepaalde, en in teer in minimale
hoeveelheden voorkomende stof, 3-4-benzpyreen,
verantwoordelijk was voor het ontstaan van het
pathologisch proces. Dit zou op zichzelf niet zooveel
opzien gebaard hebben, als benzpyreen niet behoorde
tot een groep van stoffen, de sterolen, die, men mag
wel zeggen van jaar op jaar, aan beteekenis winnen:
het is nl. gebleken, dat galzuren, geslachtshormonen,
vitamine D om enkele te noemen eveneens
een sterolstructuur bezitten.
Met koortsachtige haast heeft men in verschillen
de laboratoria het onderzoek in deze nieuwe richting
voortgezet en nagegaan, of er behalve een chemische,
ook een physiologische relatie tusschen de diverse
sterolen bestond.
Lacassagne, een Fransch onderzoeker, was de
eerste, die met de verrassende mededeeling kwam,
dat groote hoeveelheden oestrine een vrouwelijk
geslachtshormoon kanker konden verwekken, en
het feit deed zich voor, dat men in de onschuldige
galzuren en geslachtshormonen relatief slechts
geringe chemische veranderingen behoefde aan te
brengen, om ze te wijzigen in substanties, waarvan
de herhaalde injectie, zelfs in zeer groote verdun
ning, kanker deed ontstaan.
De ongeduldigen meenden hiermee het geheele
probleem vereenvoudigd te hebben en verklaarden,
dat ook bij den mensch kanker ontstond, doordat
de physiologisch voorkomende
geslachtshormonenen galzuren-structuur veranderingen ondergingen
maar zoo eenvoudig schijnt het niet te zijn. In ieder
geval staat vast, dat deze nieuwe vondsten van
groote waarde zijn voor experimenteel opgewekte
kwaadaardige gezwellen bij proefdieren, en verder
zal de tijd leeren in hoeverre zijn van belang zijn
voor de pathologie bij den mensch.
HET is niet de eerste keer, dat men meende een
belangrijken stap in de goede richting gedaan
te hebben, waarvan later de beteekenis geringer
bleek te zijn !
De beroemde Warburg, dien wij in ons artikel
over de weefselademhaling reeds vermeldden, had
in een uitgebreide serie experimenten, die zes jaar
in beslag hadden genomen, aangetoond, dat alle
gezwellen een afwijkende koolhydraatstofwisseling
bezitten en groote hoeveelheden melkzuur
produceeren. Toen hij, in 1928, zijn aandacht weer op de
ademhalingsfermenten richtte, werd hij bezocht
door den staf van het belangrijkste
kankerziekenhuis in Berlijn. Eenigszins verontrust vroegen de
heeren doctoren den professor, wanneer hij weer
zijn gewaardeerde medewerking aan de oplossing
van het kankervraagstuk dacht te geven. De eerste
tien jaren zeker niet", antwoordde Warburg, en hij
voegde er niet geheel vrij van ijdelheid aan
toe: ,,en in dien tijd zal niemand iets nieuws op dit
gebied vinden."
Prof. Otto H. Warburg, die ontdekkingen deed van belang
voor het kankeronderzoek
Ongelijk heeft hij niet gehad: inderdaad is men
langs dezen weg weinig opgeschoten en het eenige,
wat men nu kan zeggen, is, dat de abnormale
melkzuurvorming gevolg, en niet oorzaak is, en
veroorzaakt wordt door de relatief slechte voeding
van het snel groeiende zieke weefsel.
?J"WEE factoren, tenslotte, zullen voor de
toeI komst van het kankervraagstuk van het
grootste belang zijn: geduld en geld. Wetenschap
is een kwestie van tijd, veel tijd om de hoofd
wegen, en nog meer tijd, om de zijpaden te
exploiteeren.
In Chicago bevindt zich het instituut van dr. Maud
Slye, die in 1906 begonnen is met een onderzoek
naar het spontaan voorkomen van kanker bij
muizen en de invloed van de erfelijkheid. Van
iedere muis zijn alle voorouders precies bekend;
hij wordt dagelijks, en als hij ziek is, driemaal per
dag, nagekeken. Als hij sterft, worden alle organen
microscopisch onderzocht.
Het is schier onmogelijk, een denkbeeld te
krijgen van de ontzaglijke hoeveelheid werk, die aan
dit onderzoek, dat tot nu toe honderdveertig duizend
muizen omvatte, verbonden is maar het staat
vast, dat het voor de erfelijkheidszijde van het
probleem belangrijke resultaten heeft opgeleverd,
en misschien nog belangrijker zil opleveren, als de
noodige fondsen verstrekt worden.
Want, ongetwijfeld is het kankeronderzoek op
groote schaal zeer kostbaar. Dr. James Ewing, een
bekend Amerikaansch onderzoeker, becijferde,
dat gedurende een onbeperkte periode een beiii
n?van honderd millioen gulden 's jaars rioodig zov
zijn, om een organisatie te scheppen, die het pro
bleem van het lymphosarcoma, een klein onderdeel
van het geheele vraagstuk, met resultaat aan kon
pakken waarbij, zooals hij zeide, nog altijd de
mogelijkheid bleef bestaan, dat de essentieele
kennis van een geheel andere bron zou komen.
Tot nu toe hebben particulieren voor een belang
rijk deel de kosten van het kankeronderzoek gedra
gen; het heeft zich echter in de laatste jaren zoo
wijd vertakt, dat de vooruitgang ongetwijfeld
schade zou lijden, indien de staat, die de belangen
van zijn bewoners dient te behartigen, niet ingrijpt
en een financieele basis schept voor een intensiever
voortzetting.
Helaas ook in dit opzicht geniet het militarisme
de voorkeur. Sprekende cijfers komen uit Engeland,
waar het gouvernement voor het komende jaar
twee millioen gulden ter beschikking heeft gesteld
van de Medical Research Council, het lichaam, dat
in dit land het medisch-wetenschappelijk werk
coördineert en stimuleert. Een deel van dit bedrag
zal voor het kankeronderzoek dienen. Tegelijkertijd
krijgen de departementen van leger en vloot
zes-envijftig millioen voor experimenten op hun gebied.
Zoolang dergelijke toestanden blijven bestaan,
is het onmogelijk binnen afzienbaren tijd het boven
geschetste urgente probleem tot een oplossing te
brengen. Dr. J. OUDENBOSCH
PAG. 15 DE GROENE No. 3196