Historisch Archief 1877-1940
TEMPO,
PO, TEMPO!
Over een zelfmoord
EEN jong meisje, aldus schrijft Willy Haas in
Das Spiel müden Feuer, een jong meisje heeft
zelfmoord gepleegd; om haar vriend. Nadere
omstandigheden onbekend.
Beschouwen wij het gewone geval: zij heeft den
zelfmoord gepleegd omdat hij niet meer van haar
hield; of niet zooveel, als zij van hem.
Tegenover de majesteit van zulk een dood, ik
weet het, is het de plicht van alle fijngevoelige
menschen, geschokt te zwijgen. Op zijn hoogst mag
men heel zachtjes zeggen, dat het toch, hoe dan ook,
verheffend is, dat in onze dolle jicht op het
dagelijksch brood nog plaats is voor leen zoo grooten
hartstocht.
Maar ik'haatdeze menschen vol piëteit. De sprong
in het eeuwig onbekende, zelfmoord genaamd, moet
voor denkende wezens het uitgezochte thema zijn,
de toetssteen van hun kritisch vermogen, hèt,, leg
aan en geef vuur" van Kierkegaard, het zich voor
doen van het belangrijkste, wat er te zeggen is en
onvoorwaardelijk gezegd moet worden indien ,,über
haupt" het menschelijk denken een zin heeft. Ik
wil probeeren daarover te spreken; zoo, als men
spreekt wanneer men niets verder weet dan het
feit van den zelfmoord uit ongelukkige liefde.
DE schuld van den man is groot. Nooit, sinds er
zelfmoorden bestaan, heeft een zelfmoord uit
liefde plaats gehad zonder dat de andere, de over
levende, het in zijn diepste innerlijk, in diep* onbe
wuste ijdelheid zoo gewild had; in den wensch, de
waarde van zijn Ik door het onweerlegbaarste van
alle bewijzen bevestigd te vinden, dat een ander
onder de verdoovende uitstraling van dit Ik zijn
eigen Ik als een leeg niets heeft weggeworpen.
ledere zelfmoord uit liefde is te vermijden: men
moet alleen maar den wedren, wie van beiden het
eerst met liefhebben ophoudt, niet voor het oog der
heele wereld brillant en zichtbaar willen winnen.
Deze schuld is zeer groot. Maar zij is tegelijk ook
zeer klein. Ieder die graag bemind zou willen worden,
een beetje meer, slechts een heel klein beetje meer
dan hijzelf bemint, draagt reeds deze gansche schuld
in de kiem in zich. En nog grootere: hij is alleen
te laf, om dit uiterste ten einde te kunnen denken.
Hebbel's ondoorgrondelijk koud dichtergeweten
is steeds weer door een mystisch probleem bewogen
geworden dat drie, vier maal gevarieerd, in zijn
Dagboeken voorkomt: men zou een moordenaar
kunnen vergeven, als hij zeker geweten had; dat
de levensjaren, die hij den ander ontnam, bij zijn
eigen leven gevoegd zouden worden. Uit de sym
bolische orde van den tijdelijken levensduur tot de
orde van het levensgevoel, het ik-bewustzijn terug
gebracht, is het dit argument, waarop zich de over
levende voor zijn vergiffenis mag beroepen: hij heeft
een vreemd levensgevoel, een vreemd ik-bewustzijn
aan zijn eigen toegevoegd. Misschien houdt het hem
werkelijk langer in leven, zoo hij ernstig aan zich
zelf twijfelt? En dat doet hij immers klaarblijkelijk.
Dan zou het, van de meedoogenlooze natuur uit
gezien, begrijpelijk zijn.
MAAR ook de schuld der zelfmoordenares is
groot, zeer groot.
Wij weten het allen: men begaat zelfmoord uit
liefde omdat men niet wil ophouden, lief te hebben;
omdat men het, voor zich persoonlijk, niet als waar
heid wil erkennen, dat vroeg of laat iedere harts
tocht in den stroom en veelvuldigheid der dagen
ondergaat; omdat men de groote uitzondering
zijn wil.
Maar men sterft toch in ieder geval aan volkomen
liefde, ook zonder revolver, gif en strik. Blijft er
dan iets over, dat niet verzengd wordt en niet op
nieuw geboren zou worden ?
Ariadne, de minnares bij uitstek, is schijnbaar
trouweloos: zij sterft niet in haar grot op Naxos,
door Theseus verlaten, maar een andere Ariadne
treedt uit de grot te voorschijn, die slechts toevallig
dezelfde gestalte, hetzelfde gezicht heeft. De wereld
weliswaar weet het niet. De zelfmoordenaar echter
wil, dat de wereld het moet weten. Omdat hij het
zelf niet weet!
Ach, ik vrees dat de zelfmoord slechts een vlucht
is in de onzekere zielsverhuizing tusschen
dezeren generzijds voor de rampzaligen, die zich zelf in
het generzijds iets willen bewijzen, wat hun in het
dezerzijds onbewijsbaar is: ontbinding en overgang
in iets anders, dood en opstanding: het doel der
liefde. Zij willen zich dwingen, zoolang te blijven
liefhebben, tot dat er is.
Ik vrees dat de geliefde weinig reden heeft, ijdel
te zijn op den zelfmoord der geliefde: zij hebben
elkaar niets te verwijten, heelemaal niets. Zij zijn
een gelijk paar: menschen die iets metaphysisch
vertegenwoordigen. Onvolledige dichters aan zich
zelf.
DE schuld der wereld is het grootste.
Waarom jagen en rennen wij, waarom drin
ken en schreeuwen en debatteeren wij, waarom
zitten wij in de bars en café's en schouwburgen,
waarom hebben wij gedachten, die uit het duister
een beetje fonkelen en dadelijk weer uitdooven,
waarom leggen wij ons lusteloos bij elkander neer
en staan lusteloos weer op; waarom draaien wij
deze roteerende schijf in razend tempo, hijgend,
ademloos, zonder rustpoos, wanneer wij er niet ns
een vertwijfeld mensch dadelijk kilometers ver
van de plaats zijner vertwijfeling mee kunnen w
gslingeren ? Het ware de eenige zin dezer zinneloos
heid.
Ik zou ieder, die het Damrak afraast, willen
staande houden. Ik zou ieder, die in bars zit, bij de
schouders willen pakken. Ieder, die op de Beurs
schreeuwt, ieder, die in filmateliers rondwoedt:
Meneer, het helpt niets, het helpt niets ! Er heeft
zich niettemin een meisje uit wanhoop van kant
gemaakt! Gaat u zitten ! U heeft uw taak slecht
volbracht !"
IK zou dat vóór alles tot mijzelf willen zeggen,
die een arm meisje met deze paar invallen niet
meer zal verstrooien....
De lineaire Eekmao
fan Engelman
Tentoonstelling bij Santee Landweer, A'dam
HET eigenlijke schilderen, het schilderen
zooals wij dat in de Westelijke landen, op
de as Holland-Vlaanderen-Frankrijk-Spanje
verstaan, het schilderen dat voor een zeer aanzienlijk
deel gebaseerd is op het uitwegen, het contrasteeren
en harmonieeren van kleurtonen, danken wij niet
aan de getijdenboeken van Turijn en Chantilly,
maar aan de groote Venetianen. Zij eerst hebben
goed begrepen, hoe de contouren van het
tafereelsvlak zich kunnen laten gelden, zonder nog als
contour te worden waargenomen, hoe zij worden
weggeschilderd in de glijdingen van de kleur. Het
was een vermogen, dat te verwerven viel, na het
vermogen om met de perspectief de illusie van het
ruimtelijke te schenken. Slechts een geniale eenling,
Grünewald, was hun voor: voor hem waren ruimte
en kleur reeds n probleem. Wie het Isenheimer
altaarstuk goed bekijkt, vindt daar een polarisatie
van de kleur die verbijsterend is. Om den verrijzenden
Christus heen waaiert een licht van een wonder
lijkheid, waarbij de stoutste pogingen van de
luministen op kinderwerk beginnen te lijken. Alle
kleurenreproducties van dat altaarstuk falen jam
merlijk.
VAN het eigenlijke" schilderen te spreken,
waar men schilderkunst ontmoet die, hoe ver
verwijderd dan ook, aan de Venetianen schatplichtig
is, beteekent geen endere mogelijkheden uitsluiten.
Het is alleen onjuist te ontkennen, dat zij
definiAls U geregeld losse nummers koopt
hebt U kans dat juist het nummer
dat U speciaal interesseert U door
een of andere oorzaak ontgaat
Neem liever 'n abonnement
tieve" dingen hebben gevonden voor het
kleurvermogen, dat een schilder van het ezelstuk een
man is ,,qui s'exprime au moyen des couleurs et
rien de plus", om met Cézanne te spreken. Dit is
weer niet heelemaal waar, doch het komt de waar
heid nabij. De schilders van dit oogenblik zijn van
de heerschappij der kleur niet los, zij zijn niet los
van het impressionisme (dat de consequentie, de
eenzijdige overdrijving van het streven der Venetia
nen werd) en de nieuwe decoratie, de nieuwe mo
numentaliteit ontstond nog niet. Zij is hoogstens
voorvoeld, in de praeraffaëlitische monumentaliteit
der Negentigers van ons land. Zij bleef schim.
EEKMAN is vooral daarom een merkwaardige
figuur, en een uitzondering, wijl hij een
teekenaar is, een teekenachtig talent dat zich in
kleur uitdrukt. Het lineaire in hem is zóó sterk
ontwikkeld, dat het door alles heen dringt en de
basis vormt van iedere voorstelling. Het heeft er
den schijn van, dat Eekman zelf deze hegemonie
wil bestrijden en wel door het toepassen van ruige
gronden" in zijn schilderij. De plamuur is bijzonder
van samenstelling, zij geeft een ondergrond die
wond" is en de werkingen der spaarzaam toe
gepaste kleur en glacis als in korrelen opneemt.
Maar dit bedriegt u niet, al kan het aangenaam wezen
voor het aanzien der materie. De lijn, de bouw,
krijgt in de voorstelling het accent. De menschen die
hij uitbeeldt zijn niet opgenomen in een zinne
lijke atmosfeer, zij blijven groot-geteekende typen,
die zich handhaven in het vlak. Soms zijn zij in
gelegd", als een partij in een email-schildering.
Het is makkelijk te zien, dat Dürer en Brueghel
voor Eekman twee grooten zijn die hij bewondert.
Er is geen sprake van slaafsche navolging, er is wél
sprake van overeenkomst in mentaliteit. Eekman
is de uitbeelder van stoere, rustieke, men zou zeggen
van bijbelsche menschen in een eenvoudige om
geving. Zelden zijn ze drastisch bezig, ze zijn traag,
au ralenti, en wegen hun gebaar. Zij laten ook in
de nederige bezigheid het plechtige en gewijde niet
los. En zij zijn, bijna stuk voor stuk, te decoratief
gedacht om in de lijst van het schilderij te blijven.
Voor Eekman, die altijd een opmerkelijk talent was,
vooral in het graphische, schijnt de tijd gekomen,
te overwegen of hij zich niet moet richten tot de
groote, decoratieve voorstelling.
De tentoonstelling bij Santee Landweer geeft een
goeden kijk op zijn kwaliteiten. In een doek als de
Thomas", eigendom van de Bijbelkiosk
Vereeniging, is daarvan het beste bijeen: het gebaar der
groote handen is imposant, het gezicht is van een
veegheid die treffend karakteristiek mag heeten.
Alles drukt twijfel uit. Maar geenszins twijfelachtig
is de vaste, teekenachtige teekening van het geval.
Het schilderij Thomas" van Eekmon
PAG. II DE GROENE No. 3198