De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 24 september pagina 10

24 september 1938 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Onvermijdelijke eenzijdigheid Johannes Tielrooy. Panorama de la llttérature hollandalse contemporaine (Editlons du Sag ttalre. Paris) DIT werkje heeft bij alle verdienste een groot euvel: de groepeering en de waardeschat ting der behandelde auteurs is van een zeer eenzijdig gezichtspunt uit geschied. Men mag daar den auteur nauwelijks een verwijt van maken. Evenals aan bloemlezingen is nu eenmaal aan het genre van dergelijke overzichten inhaerent, dat de subjectieve instelling van den samensteller zeer op den voorgrond treedt. Tielrooy, die tot den schrij verskring van De Stem behoort, geeft op zijn wijze blijk van de opvattingen van die groep, en dat is tot op zekere hoogte zijn goed recht. Dat een buitenlandsch lezer overigens meer gebaat zou zijn geweest met een ingaande behandeling van enkele hoofd figuren dan met deze uitvoerige opsomming van een groot aantal namen, is een andere kwestie. Nu dit niet het uitgangspunt werd, mag men het dus ook niet als maatstaf nemen. Veel vaagheden in de karakteristieken, welke dikwijls den indruk maken, in vele opzichten op de groote" kritiek in sommige vooraanstaande dae- en maandbladen te zijn geïnspireerd, mogen ons niet blind maken voor het feit, dat prof. Tielrooy hier een omvangrijk werkstuk heeft geleverd dat als zoodanig, gezien de uiterst moeilijke taak, eerbied verdient. Waardeering wekt ook de wijze, waarop de auteur althans gepoogd heeft, tegenover vele tegenstanders van zijn geestesrichting een zekere onpartijdigheid te betrachten. Wij kunnen er niet aan denken, ons hier in een gedetailleerde kritiek te begeven. Eén enkele bizonderheid, welke ons zeer gehinderd heeft, mogen wij echter niet nalaten te signaleeren. Onder de weinige stalen der Nederlandsche poëzie, welke de schrijvers bij wijze van voorbeeld vertaalt, behoort het bekende sonnet van Kloos, welks tweede kwatrijn luidt: En als een heir van donker-wilde machten Joelt aan mij op, en valt terug, gevloön Voor 't heffen van mijn hand en heldre kroon : Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten. Het is voor ieder, die iets van dezen Nederlandschen tekst begrijpt, aanstonds duidelijk, dat als in den eersten regel gelijk beteekent, en uitdrukt dat iets als een heir van machten" hier bij wijze van beeld, van vergelijking, wordt gebruikt. Tiel rooy vertaalt echter, alsof als hier in de beteekenis van wanneer stond, en geeft daarmede blijk, het heele vers van Kloos dwazelijk zóó te misverstaan, dat de dichter slechts dan een God in 't diepst van zijn gedachten is, wanneer voornoemd heir" opjoelt"; lorsque moest comme zijn: Et lorsqu'une armee de puissances obscures et [sauuages Crie vers moi et retombe, fuyant Devant ma main levée et ma claire couronne: Je suis un Dieu au tréfonds de ma pensee. Vergissen is menschelijk, maar men moest zich, zelfs met het nuttige doel voor oogen, dat hier aanwezig was, toch maar niet zetten aan het weer geven van verzen in een vreemde taal, zoo men niet zeker weet, het oorspronkelijk te snappen. E. v. D. Geographische poëzie ONZE hedendaagsche dichters schijnen een zwak te hebben voor aardrijkskundige ele menten in hun verzen. In Van een kind (De wilde Kim) zingt A. Roland Holst totdat Babyion en Londen vergeven en vergeten zijn en komt in het tweede gedeelte van dit gedicht op > deze steden terug. Nijhoff, die Ramuz' Geschiedenis van den Soldaat vrij nadicht, laat dezen laatste stappen: Op den straatweg van Sas naar Sluis Een soldaat op weg naar zijn huis. Maar op het gebied van het wegennet is J. W. F. Weruméus Buning eveneens deskundig, gelijk men in de Rijmen uit den bundel Et in terra kan gewaarworden: Tusschen Kat rijp en Hargen, Den weg naar Camperduin, Nadat ik had geslapen In mijn liefs kleinen tuin. A. den Doolaard, in zijn Ballade du jeune marin, is meer internationaal georiënteerd: Valparaiso, Yokohama, Singapore en Brest: Bij harmonica en banjo Dans ik 't hart tot rust. In Jan Engelman's Meimorgen in Limburg (Tuin van Eros) herinnert de prachtige regel aan den rand der aarde, waar Maastricht zweeft in \een woud van torens even aan den eveneens onvergetelijken regel over Keulen in Vondel's Olijftack aan Gustaaf Adolf: Een stadt vol volcks, vol kloosters, en vol kercken. Het vers Boven Amsterdam stijgt de maan uit Chr. de Graaff's Alleenspraak heeft een zekere vermaardheid gekregen doordat Menno ter Braak in Forum de zinloosheid der poëzie trachtte te demonstreeren, met het onwijze vervangen van Amsterdam" door Leidschendam". Rotterdam en andere oorden zijn treffend door Jan Prins bezongen, en nog onlangs verklaarde Jan Campert Aan den vooravond van het Regeeringsjubileum van H. M. de Koningin in de Haagsche Post: Ik zie de vuren branden van Texel tot Cadzand. Ten slotte een waarschuwing aan lezers. Wij gaven slechts losse invallen, en zijn ons dus ervan bewust, verregaand onvolledig te zijn gebleven. Niettemin bespare men zich de moeite, aanvullingen in te zenden, daar wij toch niet voornemens zijn, een vaste rubriek Aardrijkskunde in de dichtkunst" te openen. De relatie tusschen de beiden is te los, om zoo geregeld in de publieke aandacht te worden gebracht.... Vertaalde Grieksche lyriek C. R. van Paassen (<»riechische Gedichte mit Uebertragungeii «leutscher Dichter. Herausgeber: Horst It iidiger. Ernst Heimeran- Verlag) HET is nog niet zoo heel lang geleden, dat de geleerde Von Wilamowitz Moellendorff, wiens woord toenmaals wet was, over de Grieksche lyriek sprekende het als een misvatting van ons, moderne menschen, beschouwde aan deze stukjes" eeuwige waarde toe te kennen. Sinds deze uitspraak heeft onze waardeering wel een groote verandering ondergaan. Men was toen mid den in de reactie tegen de classicistische opvatting: het volmaakte beeld van den harmonischen Griek, onbereikbaar ideaal en voorbeeld voor alle tijden, was gebleken een ver-beelding te zijn en het gold als bon ton" en als een bewijs dat men met zijn tijd meeging, het vroeger al te zeer verheerlijkte nu te deprecieeren. Het dogma van den menschelijken vooruitgang, dat toen veel opgang maakte, zou ook leelijk in het gedrang zijn gekomen, wanneer men de classisistische stelling, die een ver verleden tot richtsnoer voor het heden wil maken, zou aanvaar den. Daarom keerde men de verhouding liever om en het was wel de hoogste lof, die aan een voort brengsel van de oudheid toegezwaaid kon worden, wanneer men verklaarde, dat het bijna" modern was. In den tegenwoordigen tijd is het blijmoedig ge loof in den vooruitgang sterk verminderd; wij zijn er niet meer zoo ten volle van overtuigd het zoo heerlijk ver gebracht te hebben en blikken niet meer even hoopvol in de toekomst. Wij zijn weer meer naar het verleden georiënteerd en ook al zal dat classisisme nooit meer terug keeren, dat de Grieksche oudheid als model en na te streven voor beeld ons voor oogen stelt: wij gelooven nauwelijks dat de moderne kunst het tegen de Grieksche zou kunnen opnemen en wij offeren gaarne alle on vruchtbare haarkloverij der huidige wijsbegeerte voor enkele fragmenten van Heraclitus. Eerder zou men zich bij de uitspraak van Nietzsche in zijn ,,Geburt der Tragödie" willen aansluiten, dat wij ons gelukkig zouden moeten achten nog een tipje van dit schoone gewaad der Grieksche cultuur te kunnen grijpen. Het peil van Homerus weten wij ver buiten ons bereik, maar ook waar vergelijking mogelijk is, op het gebied van de poëtische kleinkunst", wek ken de enkele stukjes", die ons bewaard zijn ge bleven de bewondering van iedere nieuwe generatie en zij zullen dat blijven doen, zoolang het mensche lijk gemoed voor poëzie ontvankelijk zal zijn. En zoo zijn zij dan inderdaad eeuwig, omdat zij waarlijk voortleven en steeds weer nieuwe vertalers tot nadichten inspireeren. Trouwens, uit het boek dat van Von Wilamowitz zelf later over de Grieksche lyriek geschreven heeft, spreekt al meer waardeering voor de Stückchen" van Simonides en Sappho. De vreugde over deze schoone bloemlezing, een van de tweetalige Tusculum-uitgaven, die in aangenamen vorm en sierlijken druk een deel der Grieksche poëzie biedt, zou nog grooter kunnen zijn, wanneer uit inleiding en keus der stukken niet bleek, dat minder nog de liefde en bewondering voor de oorspronkelijke dichtwerken, dan wel de Eindeutschung" daarvan tot deze uitgave de drijfveer is geweest. Evenwel, het is begrijpelijk dat in het huidig tijdsgewricht de obligate laus Germaniae niet mag ontbreken: Diese Krafte wieder ontdeckt und für die Neuzeit wirksam gemacht zu haben ist das besondere Verdienst des deutschen Geistes." Het zij zoo! In ieder geval is de Eindeutschung" zeker niet overal even goed geslaagd; veel van het hier gebodene draagt duidelijk het kenmerk van het experiment en was ongetwijfeld niet voor publicatie bestemd. De stukken bijv. die van Hoelderlin opge nomen zijn staan niet op hetzelfde peil als zijn oor spronkelijke Antike Strophen", die in de rhythmen van Alcaeus en Sappho gedicht zijn. Het beroemde koor van Sophocles: polla ta deina, enz. is schoener vertaald door Jordan, die in deze bloemlezing ont breekt en wiens Sophocles-vertaling, evenals trou wens zijn overige dichtwerken, wel geheel in het vergeetboek schijnt geraakt. Al bladerend voelt men het verlangen opkomen naar een internationale bloemlezing, die bij de keus van de beste vertalingen niet tot het Duitsch be perkt zou zijn. Daarin zouden dan zeker die van Boutens een eereplaats innemen. Grillparzer's ver taling van de beroemde ode aan Aphrodite staat althans ver bij die van Boutens ten achter. Het is echter te vreezen, dat een dergelijke uitgave, die het ideaal der Eindeutschung" zou prijs geven, bij onze Oostelijke buren weinig kans zou hebben, en van een gemeenschappelijke bewondering en liefde voor het oude Griekenland verbroedering van de volken te verwachten mag zeker een vrome wensch heeten. Ik walg Ik walg, ik walg maar wat doet het er toe ? De wijze menschen zijn te moe. Er wordt met wikken en met wegen geen schijn meer van een recht verkregen. Een onderwereld, gespuis van Baal, vervalscht de maten en de schaal. De schreeuwers en de pronksoldaten hebben de zalen en de straten. Hun beenen stram, hun oogen star, zoo trekken zij de zegekar, als namaak van antieke helden, over grenzen en vreemde velden. Geen simple waarheid die het houdt, de eisch van heden is morgen oud. Wie vredig op zijn grond wil toeven, men scheldt hen moordenaars en boeven en wie de laster niet beloont heeft reeds het monster: Volk gehoond. Eén kreet klinkt uit miljoenen bekken: laat Caïn leven !, laat verrekken als Abel wie het hoofd omdraait naar d'Offervlam die opwaarts laait! De rookkolom die Wij verwekken is aardsch en zal op d'aarde trekken ! Ik walg, ik walg maar wat doet het er toe? Dra zult gij sterven, en wie weet hoe ! Omdat ik zoo afgrondelijk walg knoopt men mij morgen aan de galg en kan ik aan de galg niet komen, dan zal ik stikken in modder stroomen en is de modder voor mij te goed, dan mag ik verdrinken in broederbloed. JAN ENGELMAN PAG. 10 DE GROENE No. 3199

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl