Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Onvermijdelijke
eenzijdigheid
Johannes Tielrooy. Panorama de la llttérature
hollandalse contemporaine (Editlons du Sag
ttalre. Paris)
DIT werkje heeft bij alle verdienste een groot
euvel: de groepeering en de waardeschat
ting der behandelde auteurs is van een zeer
eenzijdig gezichtspunt uit geschied. Men mag daar
den auteur nauwelijks een verwijt van maken.
Evenals aan bloemlezingen is nu eenmaal aan het
genre van dergelijke overzichten inhaerent, dat de
subjectieve instelling van den samensteller zeer op
den voorgrond treedt. Tielrooy, die tot den schrij
verskring van De Stem behoort, geeft op zijn wijze
blijk van de opvattingen van die groep, en dat is tot
op zekere hoogte zijn goed recht. Dat een
buitenlandsch lezer overigens meer gebaat zou zijn geweest
met een ingaande behandeling van enkele hoofd
figuren dan met deze uitvoerige opsomming van
een groot aantal namen, is een andere kwestie.
Nu dit niet het uitgangspunt werd, mag men het
dus ook niet als maatstaf nemen.
Veel vaagheden in de karakteristieken, welke
dikwijls den indruk maken, in vele opzichten op
de groote" kritiek in sommige vooraanstaande
dae- en maandbladen te zijn geïnspireerd, mogen
ons niet blind maken voor het feit, dat prof. Tielrooy
hier een omvangrijk werkstuk heeft geleverd dat
als zoodanig, gezien de uiterst moeilijke taak,
eerbied verdient. Waardeering wekt ook de wijze,
waarop de auteur althans gepoogd heeft, tegenover
vele tegenstanders van zijn geestesrichting een
zekere onpartijdigheid te betrachten.
Wij kunnen er niet aan denken, ons hier in een
gedetailleerde kritiek te begeven. Eén enkele
bizonderheid, welke ons zeer gehinderd heeft, mogen wij
echter niet nalaten te signaleeren. Onder de weinige
stalen der Nederlandsche poëzie, welke de schrijvers
bij wijze van voorbeeld vertaalt, behoort het bekende
sonnet van Kloos, welks tweede kwatrijn luidt:
En als een heir van donker-wilde machten
Joelt aan mij op, en valt terug, gevloön
Voor 't heffen van mijn hand en heldre kroon :
Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.
Het is voor ieder, die iets van dezen
Nederlandschen tekst begrijpt, aanstonds duidelijk, dat als
in den eersten regel gelijk beteekent, en uitdrukt
dat iets als een heir van machten" hier bij wijze
van beeld, van vergelijking, wordt gebruikt. Tiel
rooy vertaalt echter, alsof als hier in de beteekenis
van wanneer stond, en geeft daarmede blijk, het
heele vers van Kloos dwazelijk zóó te misverstaan,
dat de dichter slechts dan een God in 't diepst van
zijn gedachten is, wanneer voornoemd heir"
opjoelt"; lorsque moest comme zijn:
Et lorsqu'une armee de puissances obscures et
[sauuages
Crie vers moi et retombe, fuyant
Devant ma main levée et ma claire couronne:
Je suis un Dieu au tréfonds de ma pensee.
Vergissen is menschelijk, maar men moest zich,
zelfs met het nuttige doel voor oogen, dat hier
aanwezig was, toch maar niet zetten aan het weer
geven van verzen in een vreemde taal, zoo men
niet zeker weet, het oorspronkelijk te snappen.
E. v. D.
Geographische poëzie
ONZE hedendaagsche dichters schijnen een
zwak te hebben voor aardrijkskundige ele
menten in hun verzen. In Van een kind (De wilde
Kim) zingt A. Roland Holst
totdat Babyion en Londen
vergeven en vergeten zijn
en komt in het tweede gedeelte van dit gedicht op
> deze steden terug. Nijhoff, die Ramuz' Geschiedenis
van den Soldaat vrij nadicht, laat dezen laatste
stappen:
Op den straatweg van Sas naar Sluis
Een soldaat op weg naar zijn huis.
Maar op het gebied van het wegennet is J. W. F.
Weruméus Buning eveneens deskundig, gelijk
men in de Rijmen uit den bundel Et in terra kan
gewaarworden:
Tusschen Kat rijp en Hargen,
Den weg naar Camperduin,
Nadat ik had geslapen
In mijn liefs kleinen tuin.
A. den Doolaard, in zijn Ballade du jeune marin,
is meer internationaal georiënteerd:
Valparaiso, Yokohama,
Singapore en Brest:
Bij harmonica en banjo
Dans ik 't hart tot rust.
In Jan Engelman's Meimorgen in Limburg (Tuin
van Eros) herinnert de prachtige regel
aan den rand der aarde, waar Maastricht zweeft in
\een woud van torens
even aan den eveneens onvergetelijken regel over
Keulen in Vondel's Olijftack aan Gustaaf Adolf:
Een stadt vol volcks, vol kloosters, en vol kercken.
Het vers
Boven Amsterdam stijgt de maan
uit Chr. de Graaff's Alleenspraak heeft een zekere
vermaardheid gekregen doordat Menno ter Braak
in Forum de zinloosheid der poëzie trachtte te
demonstreeren, met het onwijze vervangen van
Amsterdam" door Leidschendam".
Rotterdam en andere oorden zijn treffend door
Jan Prins bezongen, en nog onlangs verklaarde
Jan Campert Aan den vooravond van het
Regeeringsjubileum van H. M. de Koningin in de Haagsche
Post:
Ik zie de vuren branden
van Texel tot Cadzand.
Ten slotte een waarschuwing aan lezers. Wij gaven
slechts losse invallen, en zijn ons dus ervan bewust,
verregaand onvolledig te zijn gebleven. Niettemin
bespare men zich de moeite, aanvullingen in te
zenden, daar wij toch niet voornemens zijn, een
vaste rubriek Aardrijkskunde in de dichtkunst" te
openen. De relatie tusschen de beiden is te los, om
zoo geregeld in de publieke aandacht te worden
gebracht....
Vertaalde Grieksche lyriek
C. R. van Paassen
(<»riechische Gedichte mit Uebertragungeii
«leutscher Dichter. Herausgeber: Horst It
iidiger. Ernst Heimeran- Verlag)
HET is nog niet zoo heel lang geleden, dat
de geleerde Von Wilamowitz Moellendorff,
wiens woord toenmaals wet was, over de
Grieksche lyriek sprekende het als een misvatting
van ons, moderne menschen, beschouwde aan deze
stukjes" eeuwige waarde toe te kennen. Sinds
deze uitspraak heeft onze waardeering wel een
groote verandering ondergaan. Men was toen mid
den in de reactie tegen de classicistische opvatting:
het volmaakte beeld van den harmonischen Griek,
onbereikbaar ideaal en voorbeeld voor alle tijden,
was gebleken een ver-beelding te zijn en het gold
als bon ton" en als een bewijs dat men met zijn tijd
meeging, het vroeger al te zeer verheerlijkte nu te
deprecieeren. Het dogma van den menschelijken
vooruitgang, dat toen veel opgang maakte, zou ook
leelijk in het gedrang zijn gekomen, wanneer men
de classisistische stelling, die een ver verleden tot
richtsnoer voor het heden wil maken, zou aanvaar
den. Daarom keerde men de verhouding liever om
en het was wel de hoogste lof, die aan een voort
brengsel van de oudheid toegezwaaid kon worden,
wanneer men verklaarde, dat het bijna" modern
was.
In den tegenwoordigen tijd is het blijmoedig ge
loof in den vooruitgang sterk verminderd; wij zijn
er niet meer zoo ten volle van overtuigd het zoo
heerlijk ver gebracht te hebben en blikken niet
meer even hoopvol in de toekomst. Wij zijn weer
meer naar het verleden georiënteerd en ook al zal
dat classisisme nooit meer terug keeren, dat de
Grieksche oudheid als model en na te streven voor
beeld ons voor oogen stelt: wij gelooven nauwelijks
dat de moderne kunst het tegen de Grieksche zou
kunnen opnemen en wij offeren gaarne alle on
vruchtbare haarkloverij der huidige wijsbegeerte
voor enkele fragmenten van Heraclitus. Eerder zou
men zich bij de uitspraak van Nietzsche in zijn
,,Geburt der Tragödie" willen aansluiten, dat wij ons
gelukkig zouden moeten achten nog een tipje van
dit schoone gewaad der Grieksche cultuur te kunnen
grijpen. Het peil van Homerus weten wij ver buiten
ons bereik, maar ook waar vergelijking mogelijk is,
op het gebied van de poëtische kleinkunst", wek
ken de enkele stukjes", die ons bewaard zijn ge
bleven de bewondering van iedere nieuwe generatie
en zij zullen dat blijven doen, zoolang het mensche
lijk gemoed voor poëzie ontvankelijk zal zijn. En
zoo zijn zij dan inderdaad eeuwig, omdat zij waarlijk
voortleven en steeds weer nieuwe vertalers tot
nadichten inspireeren. Trouwens, uit het boek dat van
Von Wilamowitz zelf later over de Grieksche lyriek
geschreven heeft, spreekt al meer waardeering voor
de Stückchen" van Simonides en Sappho.
De vreugde over deze schoone bloemlezing, een
van de tweetalige Tusculum-uitgaven, die in
aangenamen vorm en sierlijken druk een deel der
Grieksche poëzie biedt, zou nog grooter kunnen zijn,
wanneer uit inleiding en keus der stukken niet
bleek, dat minder nog de liefde en bewondering voor
de oorspronkelijke dichtwerken, dan wel de
Eindeutschung" daarvan tot deze uitgave de drijfveer
is geweest. Evenwel, het is begrijpelijk dat in het
huidig tijdsgewricht de obligate laus Germaniae
niet mag ontbreken: Diese Krafte wieder ontdeckt
und für die Neuzeit wirksam gemacht zu haben ist
das besondere Verdienst des deutschen Geistes."
Het zij zoo! In ieder geval is de Eindeutschung"
zeker niet overal even goed geslaagd; veel van het
hier gebodene draagt duidelijk het kenmerk van het
experiment en was ongetwijfeld niet voor publicatie
bestemd. De stukken bijv. die van Hoelderlin opge
nomen zijn staan niet op hetzelfde peil als zijn oor
spronkelijke Antike Strophen", die in de rhythmen
van Alcaeus en Sappho gedicht zijn. Het beroemde
koor van Sophocles: polla ta deina, enz. is schoener
vertaald door Jordan, die in deze bloemlezing ont
breekt en wiens Sophocles-vertaling, evenals trou
wens zijn overige dichtwerken, wel geheel in het
vergeetboek schijnt geraakt.
Al bladerend voelt men het verlangen opkomen
naar een internationale bloemlezing, die bij de keus
van de beste vertalingen niet tot het Duitsch be
perkt zou zijn. Daarin zouden dan zeker die van
Boutens een eereplaats innemen. Grillparzer's ver
taling van de beroemde ode aan Aphrodite staat
althans ver bij die van Boutens ten achter. Het is
echter te vreezen, dat een dergelijke uitgave, die
het ideaal der Eindeutschung" zou prijs geven, bij
onze Oostelijke buren weinig kans zou hebben, en
van een gemeenschappelijke bewondering en liefde
voor het oude Griekenland verbroedering van de
volken te verwachten mag zeker een vrome wensch
heeten.
Ik walg
Ik walg, ik walg maar wat doet het er toe ?
De wijze menschen zijn te moe.
Er wordt met wikken en met wegen
geen schijn meer van een recht verkregen.
Een onderwereld, gespuis van Baal,
vervalscht de maten en de schaal.
De schreeuwers en de pronksoldaten
hebben de zalen en de straten.
Hun beenen stram, hun oogen star,
zoo trekken zij de zegekar,
als namaak van antieke helden,
over grenzen en vreemde velden.
Geen simple waarheid die het houdt,
de eisch van heden is morgen oud.
Wie vredig op zijn grond wil toeven,
men scheldt hen moordenaars en boeven
en wie de laster niet beloont
heeft reeds het monster: Volk gehoond.
Eén kreet klinkt uit miljoenen bekken:
laat Caïn leven !, laat verrekken
als Abel wie het hoofd omdraait
naar d'Offervlam die opwaarts laait!
De rookkolom die Wij verwekken
is aardsch en zal op d'aarde trekken !
Ik walg, ik walg maar wat doet het er toe?
Dra zult gij sterven, en wie weet hoe !
Omdat ik zoo afgrondelijk walg
knoopt men mij morgen aan de galg
en kan ik aan de galg niet komen,
dan zal ik stikken in modder stroomen
en is de modder voor mij te goed,
dan mag ik verdrinken in broederbloed.
JAN ENGELMAN
PAG. 10 DE GROENE No. 3199