Historisch Archief 1877-1940
Schilderkunst
JEANNE BIERUMA OOSTING
Tentoonstelling bij v an Lier, Amsterdam
Albert Plasschaert
Biographie
JEANNE OOSTING is 5 Febr. 1898 te Leeuwarden
geboren. Zij is een leerlinge van mej. Wijnhoff;
van F. Grabijn, van de School voor Kunstnijver
heid te Haarlem. Daar leerde zij 't etsen van
Jessurun de Mesquita. Zij is voorts een leerlinge van
M. Monnickendam, van P. Bodifée, van Alb. Roelofs,
van W. van Konijnenburg, die plotseling nog invloed
op haar kan hebben.
Zij woont een deel van het jaar te Parijs, een
ander deel bij haar moeder te Beetsterzwaag in
Friesland. Haar werk bestaat uit figuur, stilleven
en landschap, die zij ook aquarelleert. Zij publiceerde
veel graphisch werk in bundels. Zij signeert o.a.
J. O.
Algemeene opmerkingen en andere
HET was al lang mijn voornemen iets over het
werk van Jeanne Oosting te schrijven, zoowel in
het algemeen als in het bizonder, haar te
karakteriseeren. Deze tentoonstelling bij van Lier, waar
haar waterverf en haar olieverf te zien zijn, is een
daarvoor geschikte gebeurtenis, daar ik tevens
kan zeggen, dat ik haar werk zeer goed ken,
en haar persoonlijk wezen, zooals dat zich tusschen
de menschen gedraagt.
Wanneer ik daarmee begin, zou ik zeggen: zij
is een onstuimige tante.
Als ze ergens binnenkomt, komt er iemand
en iets binnen. Iemand die ruimte rond zich gewend
is en die weet, dat er plaats voor haar is. Zij ver
smalt die ruimte niet, zooals er andere zijn, die
dat wel doen, zij vergroot die ruimte niet, ook dat
komt voor, zij vult de ruimte.
Ruimte. Het is duidelijk, dat ik hier dat niet
bedoel als een lichamelijke opvulling, ik moet
zeggen, dat ik daar nu niet over schrijven zou. Ik
ken Heden, bij wie dit meer afkeer wekt, dan
vreugde.
Het eerste, wat gij bij Jeanne Oosting bemerkt, is
een geestelijke spanning, een belangstelling voor
dingen van den geest, die sommigen onzer ook niet
vreemd is. Misschien zou ik deze belangstelling soms
wat meer ingetogen willen, soms zelfs meer be
deesd, maar dat moet n onzer fouten zijn, wij,
die het langzame dikwijls meer kans geven dan
het te fel optredende. Een ander ding, dat ge dade
lijk voelt bij haar, is haar eerzucht, ze is niet
tevreden met een half koekje (waar zou ze dat
geleerd hebben?) zij wil een heele koek, maar
ze is geen luierik; voor die heele koek is ze bereid
vele moeiten te doen; ze verwacht niet, dat de koek
haar gebracht zal worden. Ge kunt dit ook begrijpen,
wanneer ge bemerkt, dat ze bij velen haar licht
wou opsteken en te leeren heenging bij verschil
lenden aard. Ook bij Konijnenburg, die haar toch
niet liggen kon. Jeanne Oosting hoort bij anderen
thuis; zij is van het soort, dat al doende moet leeren,
niet al bespiegelend of theoretiseerend. Haar gedijt
alleen, wat direct de signatuur van het levende
vertoont. Daarom is zij echter niet vlak-opgewekt,
haar kleur wijst dat uit. Deze is dikwijls naar het
donkere, hoewel er uitzonderingen op zijn. En haar
vorm? Hoewel er ook daar uitzonderingen op zijn,
en ik denk, dat zulke er meer zullen komen, is deze
ten eerste gericht naar de expressie. De vorm moet
uitdrukken en mag zeker verrassen. Dat is van den
tijd, die al weer wat achter ons gaat zijn. De vorm
is niet straf en fel bepaald als bij Hynckes, hij is
niet zoo ruim-muzikaal bepaald als hij dat zijn
kan bij van Herwijnen, hij is, wilt ge iets bepalen
verwant aan die van de Ecole de Paris; eerder dus
handelend", dramatisch. Misschien kan dat niet
anders bij haar, die in Parijs toch wordt opgevoed
en verder geleid het zou mij iets van een wonder
N.V. KUNSTHANDEL
P. DE BOER
HEERENGRACHT 474
AMSTERDAM
OUDE MEESTERS
hebben, als eene Parijs voorbij ging zonder iets in
haar te wijzigen. Zoo vindt ge haar op deze tentoon
stelling bij van Lier. Ge vindt haar daar, de
felle tante; zonder haar etswerk, haar graphisch
werk.
Dit graphisch werk is voor mij een zeer belangrijk
deel van alles wat zij doet. Ook daar is zij leergraag.
Ze heeft vele der afzonderlijke technieken, die moge
lijk zijn, geleerd, beoefend, zich trachten meester
daarvan te maken, tot de meedoogenlooze gravure
toe. Er zijn daar bij dit temperament voor een vrouw
zeker openhartige uitingen bij, soms verteederingen.
Ik herinner mij avonden uit Parijs in een bundel,
die doen denken aan stemmingen van Baudelaire,
die in een enkel vers vol dralende muziek zijn een
zaamheid en weemoed voor eeuwig borg; er zijn
andere etsen bij haar, waar de zinnen in de buurt
zijn (zie het zelfportret met het houten paard).
Jeanne Bieruma Oosting : Zelfportret '38
D
Tooneel
door
Cor van der Lugt Melsert
at wat niet ma
Politie-crnsuur op
Pater Malacliiuw Mirakel
DAT de positie van den
huidigen tooneelleider een
geheel andere en ontzag
lijk moeilijker is dan die van
twintig jaar geleden, begrijpt een
ieder, die de rubriek Kunst en
Letteren in de dagbladen leest.
De problemen waarvoor de man,
die de artistieke verantwoorde
lijkheid van zijn daden draagt,
in deze dagen komt te staan, zijn
dikwijls van dien aard, dat hij
zich heeft af te vragen, of het nog
mogelijk is een tooneelwerk ten
tooneele te brengen, dat hem
niet voor problemen stelt. . . .
voor problemen vooral, die hem
niet in conflict brengen met de
overheid. Dat de bonafide theater
leider niet gesteld is op de event.
reclame, meestal het gevolg van
een verbod, is begrijpbaar. Het
succes van De Spaansche Vlieg
mist voor hem alle artistieke vol
doening. Hij bewandelt liever
nieuwe paden, maar waar ter
wereld loopt men in dezen tijd
nog rustig? Het gevaar op den
weg is er, en de belemmerde
prieeltjes uitzicht gevende op
grazende koeien en bal-spelende
kinderen zijn herinneringen.
De mensch wordt door twee
volkomen tegenstrijdige eigen
schappen gekenmerkt. De men
schen zijn gemeenschapswezens,
terwijl zij onderling alle denkbare
verschillen vertoonen. De eerste
eigenschap houdt het
menschdom in stand, de tweede verzorgt
de vooruitgang der menschelijke
ontwikkeling,terwijl hun gezamen
lijke werkzaamheid stelselmatig
dreigt te vernietigen, wat zij ieder
afzonderlijk opbouwen. Uit deze
eigenaardige menschelijke con
stellatie zijn toch in principe alle
zoowel groote als kleine onheilen
der samenleving te verklaren, van
een Europeesche crisis af tot het
dreigende verbod van Pater
Malachius' Mirakel.
Laten wij de verzorging der
groote gevolgen dezer eigenaar
dige menschelijke constellatie aan
Chamberlain en Daladier over en
bepalen wij ons tot de betrek
kelijk beteekenislooze consequen
ties voor een tooneelleider. De be
doelde menschelijke tegenstelling
is ten opzichte van een tooneel
leider al bijzonder actief. Dit
wordt veroorzaakt door den aard
van het tooneel. Het tooneel is
kunst der massa, der gemeen
schap en appelleert tegelijkertijd
aan de individueele eigenschap
pen van den toeschouwer. Niet
alleen dus dat het tooneel, even
als alle menschelijke bedoening
onderhevig is aan bedoelde tegen
stelling, het herbergt deze tegen
stelling ook nog in zijn eigen
wezen.
IN tijden als de huidige, waarin
de onderlinge verschillen der
menschen ten top gedreven zijn,
is de taak van een tooneelleider
dan ook uiterst moeilijk. De ver
schrikking in de wereld mist haar
uitwerking niet op de kunste
naars, die zich geroepen voelen,
de gebeurtenissen van dezen tijd
dramatisch te verwerken en de
plicht van den tooneelleider is
niet, geblinddoekt door zijn biblio
theek te loopen of zich tevreden
te stellen met het oeuvre van
Blurnenthal en Kadelburg leven
dig te houden.
Maar bovenomschreven tegen
stelling, die in de menschen en
dus ook in het publiek werkzaam
is, heeft het onvermijdelijke ge
volg, dat, als een tooneelleider
als mensch en kunstenaar zijn
plicht doet en een stuk sppelt,
dat wat vorm en inhoud betreft.
zijn hart en overtuiging heeft, de
scherpste pro en contra's opge
roepen worden, pro en contra's,
die kunnen varieeren van harts
tochtelijke ovaties tot het gooien
met tomaten.
Is de taak van een tooneel
leider in deze omstandigheden
reeds moeilijk, bijna onmogelijk
wordt zij, wanneer men bedoelde
menschelijke tegenstelling te niet
wil doen.
Daartoe zijn slechts twee metho
den voorhanden. De eerste is de
onderlinge verschillen vernieti
gen ; aangezien dit meestal on
doenlijk is, kiest men de tweede,
het zwijgen opleggen aan de
momenteel zwakste partij. En
uit dit averechtsche maar overi
gens zeer wel bedoelde streven
om het geestelijk leven te bevor
deren ontstaat het verbod van
vrijheid van drukpers en ge
sproken woord. Het is een onmis
kenbaar bewijs voor het goede
inzicht van een burgemeester van
Amsterdam in de menschelijke
verhoudingen, van vrijheidszin en
bestuursbeleid, dat hij het drei
gende verbod van Pater Malachius'
Mirakel niet uitgevaardigd heeft,
want het werk van iederen tooneel
leider zou met een dergelijk pre
cedent van moeilijk onmogelijk
gemaakt zijn; immers waar vindt
de tooneelleider, tusschen de
hedendaagsche ontelbare, allen
even hartstochtelijk en even waar
achtig beleden, maar desniettemin
vaak lijnrecht tegenover elkaar
staande overtuigingen, een hand
leiding Wat niet mag". Onze
Duitsche, Russische en
Italiaansche collega's weten het wél, en
hoewel ik niet weet of dezen het
in ander opzicht niet moeilijker
hebben, maakt het hun taak
inzake repertoirekeuze gemakke
lijker. Maar daarnaast vraag ik
mij af, of deze verlichting van
zorgen inzake repertoire-keuze
ooit voor een Nederlandsch too
neelleider bereikbaar is, want
daartoe zou hij toch afstand
moeten doen van wat in Neder
land nog geldt als een der edelste
beginselen, de vrijheid van het
woord. Reeds nu vragen wij
ons bij de eind-beoordeeling van
iederen tekst af of er niet een
woord of uitdrukking in staat,
die iemand zou kunnen schokken.
Afdoend is dit niet, want er is mij
toch eens in ernst de raad ge
geven, het woord kamp" JU
veiÜMfplaats" en prikkel
draad" in plaatijcer" te ver
anderen. Men heeft het mij <.jch
kwalijk genomen, dat ik in De
Witte Ziekte" de dokter liet
zeggen: Er sterven verhoudings
gewijze meer arme dan rijke
menschen".
NU ik dit artikel schrijf, voel
ik me een oud man, meer
dan 300 jaar oud, want reeds
Vondel genoot op dezelfde wijze
de gevolgen der bovengeschetste
tegenstelling. Er zijn omstreeks
dien tijd meer dingen gebeurd en
uitspraken gedaan, die onder
onze oude zon van tegenwoordig
nog geheel nieuwe blijken te zijn.
Zoo herinner ik me het volgende
woord van Luther: Christenen
moeten het tooneel niet geheel
den rug toekeeren, omdat daar
wel eens grove aardigheden en
ontuchtigheden voorkomen. Om
dezelfde reden zou men ook den
Bijbel niet mogen lezen". Voor
opstellende dat ik in mijn 2i-jarig
leiderschap mij niet schuldig heb
gemaakt aan grove aardigheden
en ontuchtigheden op het tooneel,
is Luther's uitspraak toch nog
de moeite waard om nog eens in
herinnering gebracht te worden.
PAG. II DE GROENE No. 3199