De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 24 september pagina 11

24 september 1938 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

Schilderkunst JEANNE BIERUMA OOSTING Tentoonstelling bij v an Lier, Amsterdam Albert Plasschaert Biographie JEANNE OOSTING is 5 Febr. 1898 te Leeuwarden geboren. Zij is een leerlinge van mej. Wijnhoff; van F. Grabijn, van de School voor Kunstnijver heid te Haarlem. Daar leerde zij 't etsen van Jessurun de Mesquita. Zij is voorts een leerlinge van M. Monnickendam, van P. Bodifée, van Alb. Roelofs, van W. van Konijnenburg, die plotseling nog invloed op haar kan hebben. Zij woont een deel van het jaar te Parijs, een ander deel bij haar moeder te Beetsterzwaag in Friesland. Haar werk bestaat uit figuur, stilleven en landschap, die zij ook aquarelleert. Zij publiceerde veel graphisch werk in bundels. Zij signeert o.a. J. O. Algemeene opmerkingen en andere HET was al lang mijn voornemen iets over het werk van Jeanne Oosting te schrijven, zoowel in het algemeen als in het bizonder, haar te karakteriseeren. Deze tentoonstelling bij van Lier, waar haar waterverf en haar olieverf te zien zijn, is een daarvoor geschikte gebeurtenis, daar ik tevens kan zeggen, dat ik haar werk zeer goed ken, en haar persoonlijk wezen, zooals dat zich tusschen de menschen gedraagt. Wanneer ik daarmee begin, zou ik zeggen: zij is een onstuimige tante. Als ze ergens binnenkomt, komt er iemand en iets binnen. Iemand die ruimte rond zich gewend is en die weet, dat er plaats voor haar is. Zij ver smalt die ruimte niet, zooals er andere zijn, die dat wel doen, zij vergroot die ruimte niet, ook dat komt voor, zij vult de ruimte. Ruimte. Het is duidelijk, dat ik hier dat niet bedoel als een lichamelijke opvulling, ik moet zeggen, dat ik daar nu niet over schrijven zou. Ik ken Heden, bij wie dit meer afkeer wekt, dan vreugde. Het eerste, wat gij bij Jeanne Oosting bemerkt, is een geestelijke spanning, een belangstelling voor dingen van den geest, die sommigen onzer ook niet vreemd is. Misschien zou ik deze belangstelling soms wat meer ingetogen willen, soms zelfs meer be deesd, maar dat moet n onzer fouten zijn, wij, die het langzame dikwijls meer kans geven dan het te fel optredende. Een ander ding, dat ge dade lijk voelt bij haar, is haar eerzucht, ze is niet tevreden met een half koekje (waar zou ze dat geleerd hebben?) zij wil een heele koek, maar ze is geen luierik; voor die heele koek is ze bereid vele moeiten te doen; ze verwacht niet, dat de koek haar gebracht zal worden. Ge kunt dit ook begrijpen, wanneer ge bemerkt, dat ze bij velen haar licht wou opsteken en te leeren heenging bij verschil lenden aard. Ook bij Konijnenburg, die haar toch niet liggen kon. Jeanne Oosting hoort bij anderen thuis; zij is van het soort, dat al doende moet leeren, niet al bespiegelend of theoretiseerend. Haar gedijt alleen, wat direct de signatuur van het levende vertoont. Daarom is zij echter niet vlak-opgewekt, haar kleur wijst dat uit. Deze is dikwijls naar het donkere, hoewel er uitzonderingen op zijn. En haar vorm? Hoewel er ook daar uitzonderingen op zijn, en ik denk, dat zulke er meer zullen komen, is deze ten eerste gericht naar de expressie. De vorm moet uitdrukken en mag zeker verrassen. Dat is van den tijd, die al weer wat achter ons gaat zijn. De vorm is niet straf en fel bepaald als bij Hynckes, hij is niet zoo ruim-muzikaal bepaald als hij dat zijn kan bij van Herwijnen, hij is, wilt ge iets bepalen verwant aan die van de Ecole de Paris; eerder dus handelend", dramatisch. Misschien kan dat niet anders bij haar, die in Parijs toch wordt opgevoed en verder geleid het zou mij iets van een wonder N.V. KUNSTHANDEL P. DE BOER HEERENGRACHT 474 AMSTERDAM OUDE MEESTERS hebben, als eene Parijs voorbij ging zonder iets in haar te wijzigen. Zoo vindt ge haar op deze tentoon stelling bij van Lier. Ge vindt haar daar, de felle tante; zonder haar etswerk, haar graphisch werk. Dit graphisch werk is voor mij een zeer belangrijk deel van alles wat zij doet. Ook daar is zij leergraag. Ze heeft vele der afzonderlijke technieken, die moge lijk zijn, geleerd, beoefend, zich trachten meester daarvan te maken, tot de meedoogenlooze gravure toe. Er zijn daar bij dit temperament voor een vrouw zeker openhartige uitingen bij, soms verteederingen. Ik herinner mij avonden uit Parijs in een bundel, die doen denken aan stemmingen van Baudelaire, die in een enkel vers vol dralende muziek zijn een zaamheid en weemoed voor eeuwig borg; er zijn andere etsen bij haar, waar de zinnen in de buurt zijn (zie het zelfportret met het houten paard). Jeanne Bieruma Oosting : Zelfportret '38 D Tooneel door Cor van der Lugt Melsert at wat niet ma Politie-crnsuur op Pater Malacliiuw Mirakel DAT de positie van den huidigen tooneelleider een geheel andere en ontzag lijk moeilijker is dan die van twintig jaar geleden, begrijpt een ieder, die de rubriek Kunst en Letteren in de dagbladen leest. De problemen waarvoor de man, die de artistieke verantwoorde lijkheid van zijn daden draagt, in deze dagen komt te staan, zijn dikwijls van dien aard, dat hij zich heeft af te vragen, of het nog mogelijk is een tooneelwerk ten tooneele te brengen, dat hem niet voor problemen stelt. . . . voor problemen vooral, die hem niet in conflict brengen met de overheid. Dat de bonafide theater leider niet gesteld is op de event. reclame, meestal het gevolg van een verbod, is begrijpbaar. Het succes van De Spaansche Vlieg mist voor hem alle artistieke vol doening. Hij bewandelt liever nieuwe paden, maar waar ter wereld loopt men in dezen tijd nog rustig? Het gevaar op den weg is er, en de belemmerde prieeltjes uitzicht gevende op grazende koeien en bal-spelende kinderen zijn herinneringen. De mensch wordt door twee volkomen tegenstrijdige eigen schappen gekenmerkt. De men schen zijn gemeenschapswezens, terwijl zij onderling alle denkbare verschillen vertoonen. De eerste eigenschap houdt het menschdom in stand, de tweede verzorgt de vooruitgang der menschelijke ontwikkeling,terwijl hun gezamen lijke werkzaamheid stelselmatig dreigt te vernietigen, wat zij ieder afzonderlijk opbouwen. Uit deze eigenaardige menschelijke con stellatie zijn toch in principe alle zoowel groote als kleine onheilen der samenleving te verklaren, van een Europeesche crisis af tot het dreigende verbod van Pater Malachius' Mirakel. Laten wij de verzorging der groote gevolgen dezer eigenaar dige menschelijke constellatie aan Chamberlain en Daladier over en bepalen wij ons tot de betrek kelijk beteekenislooze consequen ties voor een tooneelleider. De be doelde menschelijke tegenstelling is ten opzichte van een tooneel leider al bijzonder actief. Dit wordt veroorzaakt door den aard van het tooneel. Het tooneel is kunst der massa, der gemeen schap en appelleert tegelijkertijd aan de individueele eigenschap pen van den toeschouwer. Niet alleen dus dat het tooneel, even als alle menschelijke bedoening onderhevig is aan bedoelde tegen stelling, het herbergt deze tegen stelling ook nog in zijn eigen wezen. IN tijden als de huidige, waarin de onderlinge verschillen der menschen ten top gedreven zijn, is de taak van een tooneelleider dan ook uiterst moeilijk. De ver schrikking in de wereld mist haar uitwerking niet op de kunste naars, die zich geroepen voelen, de gebeurtenissen van dezen tijd dramatisch te verwerken en de plicht van den tooneelleider is niet, geblinddoekt door zijn biblio theek te loopen of zich tevreden te stellen met het oeuvre van Blurnenthal en Kadelburg leven dig te houden. Maar bovenomschreven tegen stelling, die in de menschen en dus ook in het publiek werkzaam is, heeft het onvermijdelijke ge volg, dat, als een tooneelleider als mensch en kunstenaar zijn plicht doet en een stuk sppelt, dat wat vorm en inhoud betreft. zijn hart en overtuiging heeft, de scherpste pro en contra's opge roepen worden, pro en contra's, die kunnen varieeren van harts tochtelijke ovaties tot het gooien met tomaten. Is de taak van een tooneel leider in deze omstandigheden reeds moeilijk, bijna onmogelijk wordt zij, wanneer men bedoelde menschelijke tegenstelling te niet wil doen. Daartoe zijn slechts twee metho den voorhanden. De eerste is de onderlinge verschillen vernieti gen ; aangezien dit meestal on doenlijk is, kiest men de tweede, het zwijgen opleggen aan de momenteel zwakste partij. En uit dit averechtsche maar overi gens zeer wel bedoelde streven om het geestelijk leven te bevor deren ontstaat het verbod van vrijheid van drukpers en ge sproken woord. Het is een onmis kenbaar bewijs voor het goede inzicht van een burgemeester van Amsterdam in de menschelijke verhoudingen, van vrijheidszin en bestuursbeleid, dat hij het drei gende verbod van Pater Malachius' Mirakel niet uitgevaardigd heeft, want het werk van iederen tooneel leider zou met een dergelijk pre cedent van moeilijk onmogelijk gemaakt zijn; immers waar vindt de tooneelleider, tusschen de hedendaagsche ontelbare, allen even hartstochtelijk en even waar achtig beleden, maar desniettemin vaak lijnrecht tegenover elkaar staande overtuigingen, een hand leiding Wat niet mag". Onze Duitsche, Russische en Italiaansche collega's weten het wél, en hoewel ik niet weet of dezen het in ander opzicht niet moeilijker hebben, maakt het hun taak inzake repertoirekeuze gemakke lijker. Maar daarnaast vraag ik mij af, of deze verlichting van zorgen inzake repertoire-keuze ooit voor een Nederlandsch too neelleider bereikbaar is, want daartoe zou hij toch afstand moeten doen van wat in Neder land nog geldt als een der edelste beginselen, de vrijheid van het woord. Reeds nu vragen wij ons bij de eind-beoordeeling van iederen tekst af of er niet een woord of uitdrukking in staat, die iemand zou kunnen schokken. Afdoend is dit niet, want er is mij toch eens in ernst de raad ge geven, het woord kamp" JU veiÜMfplaats" en prikkel draad" in plaatijcer" te ver anderen. Men heeft het mij <.jch kwalijk genomen, dat ik in De Witte Ziekte" de dokter liet zeggen: Er sterven verhoudings gewijze meer arme dan rijke menschen". NU ik dit artikel schrijf, voel ik me een oud man, meer dan 300 jaar oud, want reeds Vondel genoot op dezelfde wijze de gevolgen der bovengeschetste tegenstelling. Er zijn omstreeks dien tijd meer dingen gebeurd en uitspraken gedaan, die onder onze oude zon van tegenwoordig nog geheel nieuwe blijken te zijn. Zoo herinner ik me het volgende woord van Luther: Christenen moeten het tooneel niet geheel den rug toekeeren, omdat daar wel eens grove aardigheden en ontuchtigheden voorkomen. Om dezelfde reden zou men ook den Bijbel niet mogen lezen". Voor opstellende dat ik in mijn 2i-jarig leiderschap mij niet schuldig heb gemaakt aan grove aardigheden en ontuchtigheden op het tooneel, is Luther's uitspraak toch nog de moeite waard om nog eens in herinnering gebracht te worden. PAG. II DE GROENE No. 3199

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl