Historisch Archief 1877-1940
HET is drie uur in de namiddag. Ik sta voor
het front van de aan mijn zorgen toever
trouwde menigte en peins. Ik peins over het
volgende dicteezinnetje, waarmee ik straks de
lijdzame schare zal verblijden, en voel me zeer
autoritair en berlegen". Terwijl mijn bezig brein
een reeks verraderlijke moeilijkheden aaneensmeedt
tot een arglistig mentaal folterwerktuigje, laat ik
mijn inquisiteursblik weiden over dat andere deel
der menigte, dat, verdrietig maar gehoorzaam,
zich afslooft op de duistere geheimen van het
metriek stelsel met breuken en kiloliters en der
gelijke onwaarschijnlijkheden. Geheimen waarvan
de~ oplossing hen volkomen koud laat en waarvan
de reële zin hun ten enenmale ontgaat, maar
waaraan zij plichmatig en dociel min of meer hun
aandacht geven, omdat ,,de meester" dat nu eenmaal
zo wil.
Mijn blik oefent een preventieve werking uit.
Men kent mij, weet dat ik een streng en onver
biddelijk heerser ben, dat elke revolte tegen mijn
absolute dictatuur onvermijdelijk moet doodlopen
tegen het onwrikbaar bolwerk van mijn volwassen
heid en geestelijke superioriteit. En dus schikt men
zich gelaten onder mijn streng bewind en vermoordt
gewillig en argeloos zijn geest met het dodelijk
venijn van onbegrepen hiëroglyphen. 3 21/25
Myriameter is hoeveel decimeters? Wie interesseert
dat? Mij niet en hun zeer zeker nog minder, maar
wat doet dat er toe? Straks moeten zij het leven in"
en in het leven" behoort men op de hoogte te
zijn met myriameters en derzelver grilligste frag
menten.
Ik sta op mijn podium en bouw aan mijn dictee
zinnetje en heers, koel en onpersoonlijk. Ik duld
geen enkele inbreuk op mijn onbeperkt gezag. De
eerste de beste, die zich mocht verstouten enig
blijk te geven van individualiteit, zal ik onmiddellijk
met een scherp woord terugforceren in zijn grauwe
anonimiteit van kuddedier.
Ik ken de klg* ~5'c en de klas kent mij niet. V'
zijn slechts twee belligerente krachten en ik ben de
sterkste. Ik win altijd en dat moet ook, want ik heb
een grote klas, een zér grote klas en ik moet immers
orde houden"?
De klas van het dictee heeft de zin af en zit dus
netjes",dat is pijnlijk verstard; die van het metriek
stelsel worstelt stug en verdrietelijk voort.
IK heb mijn zinnetje inmiddels voltooid en zeg de
woorden langzaam, wei-articulerend voor. De
klas luistert met kwalijk verholen verveling, neemt
de pen, schrijft. Ik wandel tussen de rijen door,
herhaal met duidelijke stem de delen van de zin,
scherp-scanderend de lettergrepen, als om door de
suggestie van mijn stem te dwingen tot goed
schrijven.
Langzaam vervolg ik mijn weg door de smalle
bankpaadjes. Bij mijn nadering buigen zich de
hoofden in een demonstratie van noeste vlijt dieper
over het werk. Een enkele kijkt even gepreoccupeerd
naar mij op, keert dan onmiddellijk, met brillant
gespeelde toewijding terug tot zijn metrisch raadsel.
De kleine comediant!
Plotseling stop ik, midden in een woord. Mijn
getrainde blik heeft een onregelmatigheid bespeurd
in de metriek-afdeling. Er is iets gaande. Iets dat
kennelijk geen enkel verband houdt met de
arithmetica. Het rythme van den arbeid is verbroken. Een
paar meisjes blikken verstolen achterom; ergens
achteraan wordt zachtjes gegrinnikt.
Ik mag dit niet dulden. Hier geschiedt iets, dat
in lijnrechte strijd is met geheiligd principe van
mijn regiem, de absolute en onvoorwaardelijke
onderworpenheid. Een onmiddellijk krachtig in
grijpen is geboden. Ik stap dus snel en beslist naar
voren en leg in mijn bewegingen een zekere abrupt
heid, die indruk maakt op de klas, zonder echter,
want hiervoor waak ik zorgvuldig, enige afbreuk te
doen aan mijn waardigheid.
Als ik weer voor het front van de klas sta, vraag
ik met enige verheffing van stem wat dit te be
tekenen heeft". Er hangt een gespannen zwijgen.
Niemand werkt meer. De klas kijkt mij aan en
wacht en verbergt achter ernstige gelaten haar
innige vreugde om het incident. Haar genot wordt
nog verscherpt door een lichte vrees voor de straf,
die zij hoorde dreigen in mijn stem.
Ik herhaal mijn vraag op scherper toon en de
klas geniet dankbaar en ernstig.
Dan klinkt een stem: Jan de Groot huilt,
meester !"
Ik kijk naar Jan de Groot. Hij zit helemaal
achteraan en daardoor is het mij ontgaan dat hij,
zoals ik nu zie, met de hand onder het hoofd over
zijn bank geleund zit, half verscholen achter de
brede rug van Piet Huismans.
Ik loop tussen de rijen door, licht ontstemd over
de stoornis. Voor de bank van Jan de Groot blijf ik
staan: Wat is er, Jan?"
Hij heft het hoofd naar mij op en ik kijk in twee
ogen die vol tranen staan. Merkwaardig heldere
tranen. Het is mij alsof ik voor de eerste keer in mijn
leven echte tranen zie en ik ben licht geroerd.
Wat is er aan de hand jong?" iets «r
iwulender nu.
Hij zwijg*; shkt een paar keer en dan komt
str.*«~^ en geknepen zjjn stem:
Ze maken d. ... dat Sjors van Meurs geen
vr vriendje meer met me w wil zijn!"
Een kristallen traan drupt neer op het beschreven
blad en lost 2 3/8 hl op tot een waterig-blauwe vlek.
Ik kijk rond, ontmoet het plagerige, zelfbewuste
glimlachje van Sjors van Meurs. Ik veracht hem.
Wie zijn ze" wil ik weten. Er komt aan het licht,
dat een vijftal andere jongens een soort van
speelclub hebben gevormd en nu pogingen doen Sjors
van Meurs over te halen zich bij hen aan te sluiten.
Maar daarvoor zal hij zijn boezemvriend Jan in de
steek moeten laten, want die willen zij er om de een
of andere reden niet in hebben. En Sjors, de ijdele,
is bezweken, heeft zijn vriend" verloochend voor
de grillige gunst der massa.
Ik kijk weer naar Jan de Groot. Hij ligt nu voor
over over zijn bank, met het hoofd op de armen en
snikt zachtjes en wanhopig.
Ik ben vreemd geschokt. Hier sta ik met mijn
meedogenloze tyrannenstrengheid, hulpeloos.
Voor mij zit een mens, een individu, die zijn
portie tragiek van het leven te slikken heeft ge
kregen en nu zijn wanhoop uitschreit, primitief en
hevig. Een tragedie, ja. Bestaat er schrijnender
ontgoocheling dan het verraad van een vriend? Hij
is een kind, zeker, en zal de schok wel spoedig te
boven komen, want zijn ziel is soepel nog en zonder
bitterheid. Maar is zijn verdriet daarom minder
hevig ?
En ik sta hier naast hem als een vreemde, een
indringer bijna. Hij heeft mij zijn verdriet gezegd,
mij een blik gegund in zijn innerlijk, maar niet
omdat hij mij vertrouwde, omdat hij van mij hulp
en steun verwachtte, maar omdat ik hem er naar
vroeg en hij mij, de meester, niet durfde negeren.
Ik ben een vreemde voor hem, een vijand dus.
De vertegenwoordiger bij uitstek van de vijandige
wereld der volwassenen. Hij zou mij nooit uit eigen
beweging zijn vertrouwen geschonken hebben, want
dat geeft men slechts aan een vriend.
Dit alles bedenk ik terwijl ik neerkijk op het
weerloze hoopje ellende dat daar verloren ligt te
schreien over zijn sommenschrift.
Wat doe ik hier eigenlijk ? Waarvoor ben ik hier ?
Wat ben ik voor deze kinderen ? Niets meer dan een
tyran, die zij alleen daarom niet bewust haten,
omdat zij, zo jong als zij zijn, reeds geleerd hebben
het onvermijdelijke gelaten te aanvaarden. Maar
terwijl zij zich lijdzaam voegen naar mijn felle wil,
leven zij hun eigen leven, en sluiten mij buiten,
koeltjes, vanzelfsprekend.
Terwijl ik daar troonde op mijn podium, koel en
hoog, hen beheerste, mijn wil oplegde, spon zich de
intrige, speelden zij hun spel van listige kuiperijtjes.
Terwijl ik gewichtig mijn dicteezinnetje samenstelde
en tegelijkertijd een voorbeeldige orde" hand
haafde, zat voor mij een kind boven zijn verbrok
kelde hektoliters tegen zijn tranen te vechten, zijn
verdriet te verbijten.
Ik wist het niet. En ik word verondersteld zijn
opvoeder te zijn.
IK sta nog steeds voor de bank van Jan de Groot.
Maar ik kijk over hem heen, staar naar een punt
ergens op de muur. Achter mij begint het rumoerig
te worden. Er wordt gefluisterd, gelachen, de
meester doet zo vreemd.. ..
Ik verroer mij nog steeds niet. In een flits zie ik
plotseling weer helder mijn positie. Opvoeder? Och
kom ! Politieagent ben ik, ordebewaarder, niets
meer !
Om mij deint een golvende zee van hoofden. . . .
tweeënzestig stuks.... vreemden.... Ik voel het
als een bedreiging !
Ik moet nu terug, mijn politietaak weer opnemen,
mijn prestige handhaven. ... de orde. . . .
Ik kan het niet.
Een plotselinge woede wringt zich in mij los,
vernielend mijn ijzige zelfbeheersing.
Met een vinnige pats slinger ik het taaiboekje,
dat ik in de hand^houd, neer op de bank voor
mij. *«
Het is of er iets in mij is stukgesprongen. Alle
teleurstelling, alle jarenlang opgekropte verbittering
stijgt mij walgend naar de keel. Ik kan het niet meer.
Ik deug niet voor slavendrijver ! Ik heb gemeend een
culturele taak" te aanvaarden, toen ik mijn eerste
aanstelling kreeg; ik dacht opbouwend sociaal werk
te kunnen verrichten. Ik wil iets zijn voor de kin
deren die mij werden toevertrouwd. En toen ont
dekte ik dat er niet veel meer dan politiedienst van
mij verlangd werd, dat ik zo ongeveer de taak van
gevangeniscipier kreeg te yp-yi«llen. Ik heb de
ontgoocheling geslikt, mij omhuld met een pantser
van hooghartige onverschilligheid, mijn cipierswerk
verricht, tot tevredenheid van mijn superieuren.
Mijn orde" was voortreffelijk. . . .
Nu, plotseling, gaat het niet meer.
Met een ruk keer ik mij om, loop naar mijn
kapstok. De klas kijkt stil, geschrokken, toe, hoe
ik mijn jas aantrek, mijn hoed opzet. Ik voel hoe
mijn gezicht strak trekt, als een masker. Ik zeg
niets meer, geen woord tot afscheid; ik ben buiten
mezelf, als ik mijn mond opendoe ga ik gillen....
Dan loop ik het lokaal uit, de gang door. De
buitendeur valt achter mij dicht met een slag, die
klinkt als een vloek.
Het is als een smadelijke vlucht. . . .
Op weg naar huis zakt mijn opwinding en als ik
mijn kamer binnenga ben ik volkomen kalm, maar
mijn besluit staat vast.
En ik ga aan mijn schrijftafel zitten en schrijf
een brief aan B. en W., koel, zakelijk. Mijn ontslag
aanvrage ....
NATUURLIJK doe ik dit alles niet. Daarvoor
heb ik veel te veel verantwoordelijkheids
gevoel en zo. Neen, ik bijt eens op mijn lip en maak
een paar troostende opmerkingen, die ik zelf nogal
stuntelig vind. En dan heb ik geen tijd meer; ik keer
terug naar mijn podium en met een paar vinnige
tikken op de bank dwing ik de kudde weer in het
gareel, want ik heb een grote klas, een zér grote
klas, en ik moet immers orde houden". . . . !
Ivorol is tandpasta en mondwater tegelijk, want
het overvloedige, desinfecteerende schuim reinigt niet alleen Uw tanden, maar óók Uw geheele mond. Ivorol (Nieuw recept). Tube CO-40 en 25 et.