Historisch Archief 1877-1940
De protestantsche natie" rediviva
i'
E jubileumfeesten zijn zonder wanklanken
verlopen. De officieele herdenkingsrede van
minister Colijn moge het verleden wat al te zeer
verheerlijkt hebben, bepaald onjuiste uitingen zijn ons
niet ter ore of onder de ogen gekomen. Achter het
Oranje boven" is het weg met alle socialen" weg
gestorven, anti-socialistische redevoeringen zijn hoog
stens in besloten gezelschappen gehouden en domme
praat over de sociaal-democratie die het gezag, vooral
dat van vader en moeder in huis, ondermijnt, hoewel
schuchter terugkerende op het pad waar haar bloed
rode broeders de Communisten nog met wellust
opvoortmarcheren, " zoals ds. H. Bakker onder de titel
Maling aan goed en kwaad" durft te schrijven,
vindt men alleen nog in onbelangrijke
kerkbeurtenbladen van duffe gemeenten.
Wel zijn er in subtieler vorm uitlatingen gepubli
ceerd, die historie en geestelijke verhoudingen van
onze natie scheeftrekken en in de grond even bedenke
lijk zijn als anti-socialistisch en anti-papistische
donderredes. Zo viel onze aandacht op een nummer
van Eltheto" het orgaan der Nederlandse
ChristenStudenten Vereniging, een organisatie die door haar
sociaal werk en door haar belangrijk aandeel in de
Studenten Volkseenheids Conferenties, op een tra
ditie van zeer zuivere aanpak van het nationale
vraagstuk mag bogen. Daarom, en ook omdat de
inhoud bestemd is voor toekomstige intellectuelen, is
het jammer, dat het orgaan dezer organisatie thans
uitkomt met een jubileumsnummer, waarvan de uit
werking weinig bevorderlijk kan zijn voor de onder
linge waardering van de verschillende groepen in ons
volk.
Daar is allereerst een artikel van den Amster
damsen hoogleraar mr. P. Scholten. Hoewel hij
Lohman's leer van het alleen zichzelf bindende koning
schap terecht onhoudbaar acht, meent hij dat de tijd
toch voorbij is, dat staatsrechtelijk in ons staatssysteem
het koningschap een secundaire plaats innam. Wel
iswaar is op dit punt nog niet veel concreet gewijzigd,
maar er komt wel iets". Prof. Scholten meent dat
uit de geschiedenis van de laatste jaren af te kunnen
leiden. Waarom het niet veel meer in de lijn der his
torie ligt dat de betekenis van de Oranjes in het staats
bestel beurtelings toe en afneemt, wordt niet duidelijk
gemaakt.
Nog bedenkelijker wordt het betoog van dezen hoog
leraar, wanneer hij op theologisch terrein overgaat.
De Bijbel zou ongetwijfeld naar een Koningschap"
wijzen. Wij zouden beter kunnen verstaan wat het
Koninkrijk Gods is, wanneer wij op aarde ook het
koningschap kennen. Hier passen de nodige vraag
tekens. Kent de Bijbel niet evengoed het politieke
leiderschap van den stamvader, den profeet, den rechter
of den Farao, en geeft het koningschap van Israël niet
vaak een beeld van zeer menselijk falen (Saul,
David, Jerobeam, Herodes) ? En omgekeerd durft
men de consequentie dezer stelling aan, dat men ten
tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Neder
landen, minder van de betekenis van het Koninkrijk
Gods verstond dan in de huidige tijd? Of in het
Genève van Calvijn? Of thans in Zwitserland of
Amerika?
Bij alle behartenswaardige opmerkingen, die wij ove
rigens in het betoog van prof. Scholten waardeeren, moet
ons toch van het hart, dat het Koningschap op zich
zelf nog geen garantie tegen fascisme biedt; het bewijs
heet: Victor Emanuel. En eveneens dat het ons
inKunsttentoonstellingen
o
Kunsthandel P. de Boer, Heerengracht 474.
Tentoonstelling oude meesters.
Kunsthandel Santee Landweer, Keizers
gracht 463. Tentoonstelling van nieuwe werken
van Eekman. Schilderijen van den Joegoslavischen
schilder Pejic (tot 30 Sept.).
Kunstzaal van Lier, Rokin 126. Nieuwe schil
derijen en aquarellen van Jeanne Bieruma Oosting
(tot 13 Oct.). Vroege Vóór- en Achter-Indische
beeldhouwwerken, (tot i Oct.)
Kunsthandel Aalderink, Spiegelgracht 15.
Schilderijen en teekeningen van Betsy Huitema
Kaiser (tot en met 14 Oct.).
Kunstzaal De Ronde Brug", Reguliers
gracht 74. Nieuwe teekeningen en schilderijen
door Lous Sluyters (tot en met 13 Oct.).
BUITEN AMSTERDAM:
Kunstcentrum D'Olde Deel", Putten. Ten
toonstelling van werken van Herman Kruyder.
constitutioneel voorkomt te spreken van een Konings
gezag, dat zou zijn: een bevoegdheid tot beslissing,
die aan het oordeel van hen, die te gehoorzamen
hebben, is onttrokken." Is prof. Scholten dan de
ministerieële verantwoordelijkheid vergeten, en de
strijd daarover in 1868 en '69? En ligt het niet voor
de hand dat op het zelfde ogenblik dat de Koning inder
daad iets zou doen waarvoor niet een verantwoorde
lijk minister de critiek aanvaardde, deze critiek zich
onmiddellijk weer naar den drager of de draagster van
de Kroon zou verplaatsen?
'"THEOLOGISCHE eigenaardigheden treft men
J- eveneens in de beide andere opstellen aan;
maar bovendien gaan deze gepaard met een koppe
ling van Oranje aan het protestantisme, die on
vermijdelijk alle Rooms-Katholieken tot tweede
rangs burgers van Nederland en tegenstanders
van de monarchie zou maken, wanneer dit stand
punt min of meer algemeen aanvaard zou worden.
En niet alleen de Katholieken maar ook
Nederlandbuiten-de-waterlinie, mag niet veel bijzonders heten
in onze natie: alleen Holland en dan nog speciaal
het Calvinistisch Holland schiep van de Schelde
tot de Dollard een geestelijke eenheid, die natievormend
was", schrijft b.v. prof. Z. W. Sneller. Dat in een
dergelijke beschouwingswijze wel de namen van
Revius en Starter en niet die van Vondel en Hooft,
wel de namen van Jacobs, Averkamp en Terborch
en niet die van Rembrandt en Rubens voorkomen,
dat het Stadsfries niet als een verbastering van
volkskracht wordt gezien maar als een bewijs van
Hollandse cultuurkracht wordt genoemd, is van een
dergelijke zienswijs alleen maar de consequentie, die
de onhoudbaarheid van het uitgangspunt onder
streept. Men kan het Koningshuis bijna geen groter
kwaad doen dan het aan deze gedachtengang te
koppelen. Men maakt het daarmee weer tot partij
als in het conflict tussen Maurits en Oldenbarneveldt
en tussen de Patriotten en Prinsgezinden. En
bovendien verbindt men het met een zeer zwakke
partij, die nog geen zesde van het Nederlandse volk
achter zich heeft. Misschien is er wel een periode
in onze geschiedenis geweest dat de Calvinistische
leiding in de staat gunstig heeft gewerkt, maar ze
heeft noch in de bedoeling van den stichter van onze
staat, den eersten Oranje, gelegen, noch heeft ze altijd
gunstig gewerkt, men denke aan de verdrukking
van de generaliteitslanden, aan de eenzijdige en
kwetsbare economische structuur van Nederland,
aan de vele twisten in de Republiek over de supre
matie van Holland, dan de ongelukkige afloop van
de vereniging met België; noch biedt ze voor de
volkseenheid in de toekomst enig perspectief.
Ten slofte is daar dan nog het artikel Verkon
diging en Wijding", van dr. R. C. O. Noordmans.
Als goed Barthiaan zegt deze natuurlijk zeer be
hartigenswaardige dingen, ter voorkoming van te
nauwe verbinding van Evangelieprediking en Oranje
liefde, van aanbidding van God en huldiging van men
sen. Maar vaststellende, dat men onmogelijk vooraf kan
weten, wanneer Oranje wel en wanneer Oranje niet als
instrument van Gods leiding handelt, neemt deze
zeergeleerde auteur toch weer zeer eenzijdig Pro
testants en tamelijk willekeurig, deze leiding op
bepaalde ogenblikken in de geschiedenis aan. Is
alleen de Protestantse Kerk de kerk van Christus,
dat de overwinningen van koning-stadhouder Willem
III tonen, dat Christus Zijn kerk ook in de toe
komst niet zal verlaten"? Zijn wij in ons land nu
waarlijk zoveel vromer dan de omliggende landen
dat da Costa's dichtregels over Nederland als Israël
van 't Westen" nog weer eens aan de vergetelheid
moeten worden ontrukt?
Wij hadden hoop gehad, dat de mythe van de
Protestantse natie," die in de grond evenzeer een
mythe is als die van het Derde Rijk, plaats had ge
maakt voor nuchterder en rechtvaardiger inzichten.
Het blijkt, dat er nog resten van blijven rondspoken.
En als voorlichting van studenten, wier eerste taak
is de waarheid te zoeken, kunnen wij deze proeve
van vermenging van geschiedeniswetenschap en
theologie niet toejuichen.
MR. W. VERKADE
Galavoorstelling in de Ridderzaal
Dinsdagavond
VANDAAG heb ik m'n ple
zier weer opgekund. Niet
dat de zitting nu zoo lang
duurde, maar als je gedoemd bent
het publiek de plaatsen te wijzen
loop je meer dan anders in een
heele week. En er vallen altijd
akkevietjes op te knappen. Een
meneer van de pers, dat zei hij,
wilde erin zonder kaart en toen ik
hem er op wees dat ik zulks niet
kon verantwoorden tegenover
meneer de Vos van Steenwijk zei
hij dat meneer de Vos van Steen
wijk wel wat anders aan zijn hoofd
had dan daarop te letten. Enfin,
het was nogal een zindelijke jonge
man en toen heb ik hem maar een
plaatsje gegeven. En dan was er
eene dame die me telkens wan
neer ik langs kwam, aan m'n
Zondagsche jas trok om te vragen
wie die beelderige man was met
al dat goud en die ridderordes.
Het was meneer Deckers, de oud
minister en als ik zoo vrijpostig
mag wezen dan zal het wel niet
lang meer duren of ze hangen aan
z'n rug ook de ridderordes dan.
Eigenlijk heb je op zoo'n dag
geen tijd dat je kijkt en dat is
jammer want ik mag zoo'n eerste
zitting altijd graag zien. De dames
en heeren zien er allemaal zoo
kranig uit en ze lachen zoo veel
en ze groeten elkaar zoo bemin
nelijk dat, wanneer je als bode
tenminste niet beter wist, je on
willekeurig moet denken aan die
beruchte woorden van meneer de
Vos van Steenwijk: hoe heerlijk
het toch is om in Holland te leven.
Ik ben er natuurlijk niet zoo van
op de hoogte maar toen de Ko
ningin de Troonrede voorlas kreeg
ik daarvan toch wel even een ander
ideetje al kan het natuurlijk nog
erger. Maar afgezien daarvan is
het toch altijd, zooals alle kranten
elk jaar weer schrijven, een
feestelijk schouwspel: het bonte
beweeg der uniformen, het fon
kelen der ridderordes, enz." En als
je even tijd hebt zie je toch wel
aardige dingen ook. Ik bedoel niet
den minister van Onderwijs, wiens
baard voortdurend verward zat in
de pluimen-of-wat-zijn-het ? van
zijn steek en ik bedoel ook niet
meneer Ebels die in een zwart
pak heelemaal uit het Noorden is
gekomen, maar ik bedoel wel
zoo'n gesprekje van den voor
zitter met mevr. de Vries-Bruins,
die iets roodachtigs om haar hals
had, een gesprekje waarbij onze
voorzitter, die ook niet op z'n
mondje is gevallen, gewoonweg
niets in te brengen heeft. Ik ken
mevrouw de Vries ook al een
jaartje of wat maar aan vast
houdendheid heeft het 'er nooit
ontbroken en dan zeg ik het nog
erg voorzichtig. En een eindje
verder werd meneer Albarda ik
kan niet zeggen dat een jacquet
hem staat door meneer Drees
bij z'n kladden gepakt en ik zou
er een week loon onder willen
verwed hebben dat ze het over
Tsjecho-Slowakije hadden en wat
of de partij daar nou aan kon doen
zoo somber stonden hun hoofden.
MENEER Patijn van
Buitenlandsche Zaken had het
blijkbaar af laten weten. Die heeft
nou natuurlijk veel te veel aan zijn
hoofd en het is net zoo als m'n
vrouw daareven zei: als het eten
op het vuur staat loop ik ook de
deur niet uit. Zoo hoort het in een
degelijk huishouden. Anders wel
jammer want meneer Patijn doet
erg goed in z'n gala-pak. Alsof hij
erin geboren werd. En dat kan
lang niet van alle heeren ministers
worden gezegd. Excellentie van
Buuren, om nou eens een voor
beeld te noemen, is nog wat on
wennig. Ik ken dat als ze zoo met
derlui handschoenen zitten te
friemelen. Allemaal zenuwen en
niks anders .. .
Het is niet om het een of ander
maar de Generaal wordt met het
jaar martialer. Als je hem zoo ziet
schrijden met die wuivende veeren
en in al dat prachtige goud en
rood en zwart dan zeg je bij jezelf:
een volk dat nog beschikt over
zulke figuren is niet verloren. En
hij streelt het gevest van z'n degen
met een beslist verliefd gebaar.
Het was wel een zitting met iets
bijzonders. Want onder den zetel
van meneer de Vos van Steenwijk
zaten op een rij de Indische
vorsten en hunne gemalinnen en
als je daar naar keek en je keek
dan naar laat ik maar geen
namen noemen dan wist je
ineens dat deze stille, waarachtige
voornaamheid meer waard is dan
het Grootkruis van St. Lapulis of
hoe die ordes ook mogen heeten.
En verder liep er beneden
en daar ben ik op tégen zoo
maar een persfotograaf rond net
alsof hij ook lid van den Raad van
State was en dat vind ik nou een
moderne instelling die ik een
uitwas zou willen noemen als u
voelt waar ik heen wil.
En toen.. . toen kwam de
Koningin en las de Troonrede voor
met een zachte, vermoeide stem.
En als je er geen woord van ver
staan zou hebben dan was de toon
toch voldoende om je bij te bren
gen hoe ernstig van inhoud haar
woorden waren.
Het zijn zorgelijke tijden waarin
we leven en het eenige wat je als
bode kunt doen dat is je werk zoo
goed mogelijk verrichten en niet
al te veel klagen. En dat zal wel
voor andere menschen ook gelden,
voor de dames en heeren bijvoor
beeld die hun eerste vergadering
nu achter den rug hebben.
BODE BAREND
PAG. 7 DE GROENE No. 3199