Historisch Archief 1877-1940
DE WEERWOLF
D
De staart der Chimaera is langer dan zijzelf".
(Baudouin, Eigenaardige Diersoorten, 1629)
E volgende ware geschiedenis vertellen wij
Willy Haas na (Das Spiel mit dem Feuer).
I. DE WEERWOLF.
Burgerdam is een stad, waarin alleen Jansen's
zijn, genummerde Jansen's. Verder geen levend
wezen.
Jansen nr. 7385 ging den I4en Januari 1968 om
tien uur 's avonds uit de kroeg naar huis. Het asfalt
was vochtig, vroeger in den avond had het geregend.
Een eenzame gaslantaren belichtte de scène.
Om den hoek, komend van de kade van het na
burig kanaal, boog zich een donkere gestalte. Nu
was zij in den lichtkring der gaslantaren. Zij was
zoo groot als een uitgegroeid kalf, had een glad,
dichtbehaard vel als een buidelrat, den kop van een
hamel, goedmoedige schaapsoogen, en kroop moei
zaam en tobberig voort op vier heel korte beentjes
met lange klauwen. Het was de Weerwolf.
Jansen 7385 schreeuwde verschrikt, sloot zijn
oogen, knalde zes maal met gesloten oogen zijn
repetitie-pistool leeg. De Weerwolf, zwaar verwond,
kroop moeizaam naar het kanaal terug, plompte het
water in. Jansen werd twee uur later bewusteloos
van het plaveisel opgeraapt. Hij was krankzinnig
geworden. Een beroerte, tengevolge van den schrik,
had het grootste gedeelte van zijn hersens verlamd.
De zwaar verwonde Weerwolf zwom met den
stroom het kanaal af, naar de rivier.
Dat is de geschiedenis van den Weerwolf. Nu
komt de staart, die, gelijk bekend, langer is dan hij
zelf.
H. »E STEM DER EXACTE WETENSCHAP.
(Burgerdammer Nieuwsblad, 15 Januari 1968).
Een merkwaardig geval van amok is hier waar
genomen. De heer Jansen nr. 7385 heeft gister
avond zonder duidelijke reden in een leege, nog niet
bewoonde straat geschoten enz. enz Voor zoo
ver men uit zijn stamelende,f ragmentarische uitingen
kan opmaken, schijnt de ongelukkige door halluci
naties geplaagd te worden. De doktoren constateer
den een ongeneeslijke geestesziekte. De beklagens
waardige man werd naar de stedelijke zenuwinrich
ting gebracht. Behoudens eenige stukgeschoten ven
sterruiten is geen schade toegebracht...."
Vervolgens geraakte de zwaar verwonde Weer
wolf geheel onbelemmerd van het kanaal in de
rivier en zwom stroomafwaarts naar zee.
III. EEN DICHTER EN EEN DENKER.
(Plaats der handeling : een café) DICHTER: Heeft
u het bericht in de krant gelezen ? Ik had een dwazen
inval: wat, als deze Weerwolf, dien Jansen 7385
beweerd gezien te hebben, eens werkelijk bestond?
Dwaas, ik weet het. Maar sympathiek ! Het ware het
bewijs, dat er wonderen bestaan. Een zinnebeeld
van het onredelijke. Een beeld voor de intuïtie. Een
legitimatie van het bovenzinnelijke dichterlijke schep
pen. De nederlaag van het rationalisme en de weten
schap. Ik geloof aan zijn bestaan. Om redenen van
zelfbehoud, en van beginsel. Ook als hij niet bestaat.
DENKER: Ik geloof niet aan zijn bestaan. Ook
als hij bestaat. De regel, de wet is werkelijker dan
de werkelijkheid. De wet is het wonder.... nooit de
uitzondering, de doorbreking van de wet! Ook het
onredelijke bestaat alleen in de wet, nooit in de
uitzondering, in de ontkenning der wet! Kent u
Spinoza's Godsbewijs? Het wonder" zou de fout
zijn van God, den foutlooze, want God is de wet,
die hij gegeven heeft. Daarom bestaat het wonder"
niet....
DICHTER: .Neemt u mij niet kwalijk.... maar daar
zit een fout in. U stelt het redelijke moreel een trap
hooger van het onredelijke want u betrekt het
onredelijke toch in het redelijke. Gesteld nu, dat de
Weerwolf werkelijk bestond (waaraan ik zelf niet
in ernst geloof), dan moest u iets redelijks,
werkelijks, lichamelijk-bestaands dialectisch wegpraten,
om uw wereld verder in stand te houden. Deze waan
echter zou zelf iets onredelijks zijn, een Weerwolf....
DENKER: En u gebruikt iets redelijks,
lichamelijkbestaands, om uw onredelijkheid, uw Weerwolf te
bewijzen. Ook een tegenspraak !...." (en zoo voort,
twee uur lang).
DENKER: Laat ons constateeren, waarover wij
het eens zijn, en daarmee de debatten sluiten: eens
zijn wij het hierover, dat het werkelijke bestaan van
den Weerwolf onverschillig is. Want u neemt zijn
bestaan aan, ook als hij niet bestaat, en ik loochen
het, ook als hij bestaat. Kom, nu drinken wij in de
bar nog een oude klare op den Weerwolf en dan
gaan we naar huis !
DICHTER: Accoord ! proost!
Ondertusschen was de zwaar verwonde Weerwolf
uit de rivier in zee gekomen. Daar stierf hij aan zijn
wonden....
IV. HELDER OOGENBLIK VAN DEN
STERVENDEN WEERWOLF.
Ik sterf, omdat er van mij maar n op de wereld
is. Waren er van mij duizend, dan was Jansen niet
geschrokken en had niet geschoten !
Maar ook Jansen stierf dezen dag in de zenuw
inrichting aan den doorgestanen schrik tengevolge
eener uitbreiding der hersenverlamming...
V. HELDER OOGENBLIK VAN DEN
STERVENDEN JANSEN 7385.
Ik sterf, omdat er alleen Jansen's op de wereld
zijn. Omdat alle levende wezens aan elkaar gelijk
zijn. Waren alle levende wezens van elkaar ver
schillend, dan was ik niet geschrokken.... want dit
wonder zou geen wonder meer geweest zijn....
Ook Jansen had gelijk: want in deze stad waren
geen andere levende wezens behalve de Jansen's.
En een reis had hij nooit gemaakt....
VI. CONCLUSIE.
Laten wij eens aannemen: Burgerdam beteekent
de wereld. En de Weerwolf, dat zijt gij, ik, iedereen.
Iedereen is van huis uit iets eenigs, niet
terugkomends, iets onuitsprekelijks eenmaligs.... een
Weerwolf. Ge zoudt de wereld met n slag in louter
tegenspraken veranderen.
Weliswaar zou de exacte wetenschap heelemaal
geen rekening met u houden. Maar ook voor den
dichter en den denker, die van uw bestaan als Weer
wolf toch zelf bestaan, is dit bestaan in werkelijk
heid onnoodig. Daarover zijn ze het eens...."
De eerste Jansen in de wereld der Jansen's schiet
zes maal, treft u doodelijk. Ge komt in het kanaal
terecht, zwaar verwond. Ge moet mede met den
stroom. Dan de rivier in. Dan de zee in. Steeds met
den stroom mee. Daar krepeert ge ellendig, in uw
eigenschap van Weerwolf....
En Jansen, als hij u zag zooals ge werkelijk zijt:
hij werd krankzinnig. Hij stierf er aan. Waarbij
ge wel in het oog moet houden, dat u niet alleen een
Weerwolf bent, maar tegelijk ook een Jansen....
beiden in n....
Nu vraag ik mij alleen af: waarom bestaan er dan
Weerwolven.... in u, in mij, in ons allen....? !
Een indruk uit Londen
J. H. Huizinga
IK ben lang in mijn bed blijven liggen, moe en
lusteloos na een nacht waarin eindeloos datzelfde
rijtje namen door mijn droomen en waken had
gemaald: Hitler, Henlein, Neville, Musso, Benesh,
Daladier, Hitler, Henlein, Neville, Musso, Benesh,
Daladier, Hitler, Hitler, Hitler. Om gek van te
worden. Zou er nooit een eind aan deze crisis
komen ? Vier weken lang nu al deze spanning. Vier
weken lang dag en nacht over niets anders praten,
lezen, schrijven en droomen dan crisis en oorlog.
Vier weken lang die telkens weer uit de maag op
kruipende vrees voor den nacht wanneer de zoo vaak
gedroomde dreun van de naderende bommenwerpers
werkelijkheid zal zijn geworden. Bang? Natuurlijk
ben ik bang. En waarom niet? De kranten zijn ge
komen maar ik heb er nauwelijks een blik in ge
slagen. Op dezen Zondag zou ik er stichtelijk voor
bedanken de dagelijksche dosis slecht nieuws tot mij
te nemen. De zon kwam door en niets zou mij be
letten vandaag crisis en oorlog te vergeten.
Zoo ben ik eindelijk weer eens even in normaal
onbekommerde stemming de straat op gegaan.
Geen beter troost en geen milder balsem voor een
door vrees en zorg geplaagd hart dan Zondagsch
Londen. Het is zoo stil, zoo vreedzaam, zoo vrien
delijk. Zoo was het ook op dezen Zondag, misschien
de laatste voor dit dierbare vriendelijke Londen voor
goed verdwijnt in den groven waanzin van een
wereldoorlog. Alles was nog bij het oude. De statige
pleinen van Belgravia lagen stil te slapen in de
herfstzon als of het nooit anders zou kunnen worden.
Een paar oude heertjes kuierden rustig en bedaard
naar hun club in St. James. Zoo nu en dan werd
even een vleug leven in de stilte gebracht als een
glanzende Rolls Royce zacht zoemend om den hoek
van het plein komt. Dan slaapt het plein weer in en
is er alleen nsg het bescheiden klokgelui van St.
Peter's een paar straten verder.
VERSTERKT en vol vertrouwen heb ik mijn
schreden huiswaarts gekeerd. En toen, in een
van die stille vreedzame Zondagsstraten zag ik iets
dat mij voor het eerst weer aan de grimmige wer
kelijkheid herinnerde; een aanplakbiljet met den
oproep aan de burgerbevolking zich ten spoedigste
naar een van de gasmaskerdepots te begeven om
zich de maat voor een masker te laten nemen. Met
een vriend dien ik toevallig ontmoette ben ik toen
maar dadelijk naar het naburige depot gegaan.
Een sombere besogne? Ach, het viel eigen
lijk nogal mee. De varkenssnuiten zagen er zoo
dwaas uit en de meeste menschen in het depot
schenen het heele geval zoo'n grol te vinden dat er
voor zwaarmoedigheid nauwelijks plaats over bleef.
Nee, de stemming liet niets te wenschen over. Er
was haat noch jingoisme, noch nervositeit. Niets
van dat alles. Er was slechts een rustige bereidheid.
Als het moet dan moet het. Het is beroerd maar er
schijnt nu eenmaal niets meer aan te doen. Beter nu
te vechten dan later wanneer Adolf in een nog
sterkere strategische positie verkeert. En daarin zit
hem het merkwaardige van de houding van den
gemiddelden Engelschman tegenover de huidige
crisis. Hij heeft plotseling begrepen waar het om
gaat. Hij zegt niet meer wat kan ons die Tsjechen
schelen?" hij maakt zich niet bizonder druk over
de moreele kanten van het Duitsch-Tsjechische
geschil, hij heeft plotseling schijnbaar instinctief
begrepen dat het er in werkelijkheid om gaat eigen
veiligheid en eigen macht tegen den voortstuwenden
aandrang van het Duitsche expansionisme te be
schermen. Hij voelt min of meer onbewust dat hij
gevangen is in het balance of power game" en dat
hij de bittere consequenties van dit spel moet aan
vaarden als hij niet het onderspit wil delven.
Kortom, hij beseft dat hij zijn motto play the game"
moet toepassen.
Zondagavond riep mijn werk mij naar
Downingstreet. Heel den dag hadden de afgewerkte ministers
daar vergaderd en heel den dag, als reeds zoovele
dagen in de laatste weken, hadden de journalisten
bij de deur van no. 10 rondgehangen. Achter
een politiecordon wachtte stil en zwijgend de
menigte die nu al dagen lang eiken middag en
avond zich bij den ingang van Downingstreet ver
zamelt. Zoo nu en dan schreeuwen een paar enthou
siaste jongelingen een spreekkoor: Stand by the
Czechs" of een dergelijke phrase. Maar meestal is
de opeengepakte menigte stil. Een paar honderd
meter van Downingstreet is er in den aanblik van
de stad niets ongewoons te bekennen. Het stadsleven
gaat gewoon zijn gang, de bioscopen en theaters
draaien op volle kracht, de restaurants en nacht
clubs doen zaken. Alleen de groepjes menschen die
zich in de clubs en hotels voor de telexen verdringen
om het laatste nieuws te lezen wijzen er op dat er
iets ongewoons aan de hand is. In Downingstreet
echter, in het Fransche gezantschap op
Knightsbridge en in Fleet Street is het tot diep in den nacht
een koortsachtig komen en gaan van politici, diplo
maten, krijgslieden en journalisten. Daar bleven ook
op dezen Zondagavond de lichten branden en de
telefoons rinkelen lang nadat de bedreigde maar nog
immer doodrustige stad zich te slapen had gelegd.
NU is het Dinsdag. Het is nog steeds de oude
dierbare stad met de oude vertrouwde gelui
den. Maar de atmosfeer is anders geworden. Van
tijd tot tijd klinkt beneden uit de straat de luid
spreker die de bevolking oproept om zich ten
spoedigste in een van de depots van een gasmasker
te voorzien. In de parken wordt nu sinds vieren
twintig uur met koortsachtige haast aan de loop
graven gewerkt waarin de burgerbevolking zijn
toevlucht zal moeten zoeken wanneer de helsche
bommenregen op hun stad neerdaalt. De uittocht
van vrouwen en kinderen die ergens op het land ver
van de bedreigde stad een goed heenkomen zoeken
is reeds begonnen. Er wordt afscheid genomen en
niemand weet voor hoe lang. Interlocale en inter
nationale telefoonlijnen zijn aan n stuk door in
gebruik, zoodat het uren duurt voor men een aan
sluiting kan krijgen. En overal loopt het gesprek
slechts over n ding; oorlog, oorlog, oorlog.
PAG. 15 DE GROENENo. 3200