De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 1 oktober pagina 15

1 oktober 1938 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

DE WEERWOLF D De staart der Chimaera is langer dan zijzelf". (Baudouin, Eigenaardige Diersoorten, 1629) E volgende ware geschiedenis vertellen wij Willy Haas na (Das Spiel mit dem Feuer). I. DE WEERWOLF. Burgerdam is een stad, waarin alleen Jansen's zijn, genummerde Jansen's. Verder geen levend wezen. Jansen nr. 7385 ging den I4en Januari 1968 om tien uur 's avonds uit de kroeg naar huis. Het asfalt was vochtig, vroeger in den avond had het geregend. Een eenzame gaslantaren belichtte de scène. Om den hoek, komend van de kade van het na burig kanaal, boog zich een donkere gestalte. Nu was zij in den lichtkring der gaslantaren. Zij was zoo groot als een uitgegroeid kalf, had een glad, dichtbehaard vel als een buidelrat, den kop van een hamel, goedmoedige schaapsoogen, en kroop moei zaam en tobberig voort op vier heel korte beentjes met lange klauwen. Het was de Weerwolf. Jansen 7385 schreeuwde verschrikt, sloot zijn oogen, knalde zes maal met gesloten oogen zijn repetitie-pistool leeg. De Weerwolf, zwaar verwond, kroop moeizaam naar het kanaal terug, plompte het water in. Jansen werd twee uur later bewusteloos van het plaveisel opgeraapt. Hij was krankzinnig geworden. Een beroerte, tengevolge van den schrik, had het grootste gedeelte van zijn hersens verlamd. De zwaar verwonde Weerwolf zwom met den stroom het kanaal af, naar de rivier. Dat is de geschiedenis van den Weerwolf. Nu komt de staart, die, gelijk bekend, langer is dan hij zelf. H. »E STEM DER EXACTE WETENSCHAP. (Burgerdammer Nieuwsblad, 15 Januari 1968). Een merkwaardig geval van amok is hier waar genomen. De heer Jansen nr. 7385 heeft gister avond zonder duidelijke reden in een leege, nog niet bewoonde straat geschoten enz. enz Voor zoo ver men uit zijn stamelende,f ragmentarische uitingen kan opmaken, schijnt de ongelukkige door halluci naties geplaagd te worden. De doktoren constateer den een ongeneeslijke geestesziekte. De beklagens waardige man werd naar de stedelijke zenuwinrich ting gebracht. Behoudens eenige stukgeschoten ven sterruiten is geen schade toegebracht...." Vervolgens geraakte de zwaar verwonde Weer wolf geheel onbelemmerd van het kanaal in de rivier en zwom stroomafwaarts naar zee. III. EEN DICHTER EN EEN DENKER. (Plaats der handeling : een café) DICHTER: Heeft u het bericht in de krant gelezen ? Ik had een dwazen inval: wat, als deze Weerwolf, dien Jansen 7385 beweerd gezien te hebben, eens werkelijk bestond? Dwaas, ik weet het. Maar sympathiek ! Het ware het bewijs, dat er wonderen bestaan. Een zinnebeeld van het onredelijke. Een beeld voor de intuïtie. Een legitimatie van het bovenzinnelijke dichterlijke schep pen. De nederlaag van het rationalisme en de weten schap. Ik geloof aan zijn bestaan. Om redenen van zelfbehoud, en van beginsel. Ook als hij niet bestaat. DENKER: Ik geloof niet aan zijn bestaan. Ook als hij bestaat. De regel, de wet is werkelijker dan de werkelijkheid. De wet is het wonder.... nooit de uitzondering, de doorbreking van de wet! Ook het onredelijke bestaat alleen in de wet, nooit in de uitzondering, in de ontkenning der wet! Kent u Spinoza's Godsbewijs? Het wonder" zou de fout zijn van God, den foutlooze, want God is de wet, die hij gegeven heeft. Daarom bestaat het wonder" niet.... DICHTER: .Neemt u mij niet kwalijk.... maar daar zit een fout in. U stelt het redelijke moreel een trap hooger van het onredelijke want u betrekt het onredelijke toch in het redelijke. Gesteld nu, dat de Weerwolf werkelijk bestond (waaraan ik zelf niet in ernst geloof), dan moest u iets redelijks, werkelijks, lichamelijk-bestaands dialectisch wegpraten, om uw wereld verder in stand te houden. Deze waan echter zou zelf iets onredelijks zijn, een Weerwolf.... DENKER: En u gebruikt iets redelijks, lichamelijkbestaands, om uw onredelijkheid, uw Weerwolf te bewijzen. Ook een tegenspraak !...." (en zoo voort, twee uur lang). DENKER: Laat ons constateeren, waarover wij het eens zijn, en daarmee de debatten sluiten: eens zijn wij het hierover, dat het werkelijke bestaan van den Weerwolf onverschillig is. Want u neemt zijn bestaan aan, ook als hij niet bestaat, en ik loochen het, ook als hij bestaat. Kom, nu drinken wij in de bar nog een oude klare op den Weerwolf en dan gaan we naar huis ! DICHTER: Accoord ! proost! Ondertusschen was de zwaar verwonde Weerwolf uit de rivier in zee gekomen. Daar stierf hij aan zijn wonden.... IV. HELDER OOGENBLIK VAN DEN STERVENDEN WEERWOLF. Ik sterf, omdat er van mij maar n op de wereld is. Waren er van mij duizend, dan was Jansen niet geschrokken en had niet geschoten ! Maar ook Jansen stierf dezen dag in de zenuw inrichting aan den doorgestanen schrik tengevolge eener uitbreiding der hersenverlamming... V. HELDER OOGENBLIK VAN DEN STERVENDEN JANSEN 7385. Ik sterf, omdat er alleen Jansen's op de wereld zijn. Omdat alle levende wezens aan elkaar gelijk zijn. Waren alle levende wezens van elkaar ver schillend, dan was ik niet geschrokken.... want dit wonder zou geen wonder meer geweest zijn.... Ook Jansen had gelijk: want in deze stad waren geen andere levende wezens behalve de Jansen's. En een reis had hij nooit gemaakt.... VI. CONCLUSIE. Laten wij eens aannemen: Burgerdam beteekent de wereld. En de Weerwolf, dat zijt gij, ik, iedereen. Iedereen is van huis uit iets eenigs, niet terugkomends, iets onuitsprekelijks eenmaligs.... een Weerwolf. Ge zoudt de wereld met n slag in louter tegenspraken veranderen. Weliswaar zou de exacte wetenschap heelemaal geen rekening met u houden. Maar ook voor den dichter en den denker, die van uw bestaan als Weer wolf toch zelf bestaan, is dit bestaan in werkelijk heid onnoodig. Daarover zijn ze het eens...." De eerste Jansen in de wereld der Jansen's schiet zes maal, treft u doodelijk. Ge komt in het kanaal terecht, zwaar verwond. Ge moet mede met den stroom. Dan de rivier in. Dan de zee in. Steeds met den stroom mee. Daar krepeert ge ellendig, in uw eigenschap van Weerwolf.... En Jansen, als hij u zag zooals ge werkelijk zijt: hij werd krankzinnig. Hij stierf er aan. Waarbij ge wel in het oog moet houden, dat u niet alleen een Weerwolf bent, maar tegelijk ook een Jansen.... beiden in n.... Nu vraag ik mij alleen af: waarom bestaan er dan Weerwolven.... in u, in mij, in ons allen....? ! Een indruk uit Londen J. H. Huizinga IK ben lang in mijn bed blijven liggen, moe en lusteloos na een nacht waarin eindeloos datzelfde rijtje namen door mijn droomen en waken had gemaald: Hitler, Henlein, Neville, Musso, Benesh, Daladier, Hitler, Henlein, Neville, Musso, Benesh, Daladier, Hitler, Hitler, Hitler. Om gek van te worden. Zou er nooit een eind aan deze crisis komen ? Vier weken lang nu al deze spanning. Vier weken lang dag en nacht over niets anders praten, lezen, schrijven en droomen dan crisis en oorlog. Vier weken lang die telkens weer uit de maag op kruipende vrees voor den nacht wanneer de zoo vaak gedroomde dreun van de naderende bommenwerpers werkelijkheid zal zijn geworden. Bang? Natuurlijk ben ik bang. En waarom niet? De kranten zijn ge komen maar ik heb er nauwelijks een blik in ge slagen. Op dezen Zondag zou ik er stichtelijk voor bedanken de dagelijksche dosis slecht nieuws tot mij te nemen. De zon kwam door en niets zou mij be letten vandaag crisis en oorlog te vergeten. Zoo ben ik eindelijk weer eens even in normaal onbekommerde stemming de straat op gegaan. Geen beter troost en geen milder balsem voor een door vrees en zorg geplaagd hart dan Zondagsch Londen. Het is zoo stil, zoo vreedzaam, zoo vrien delijk. Zoo was het ook op dezen Zondag, misschien de laatste voor dit dierbare vriendelijke Londen voor goed verdwijnt in den groven waanzin van een wereldoorlog. Alles was nog bij het oude. De statige pleinen van Belgravia lagen stil te slapen in de herfstzon als of het nooit anders zou kunnen worden. Een paar oude heertjes kuierden rustig en bedaard naar hun club in St. James. Zoo nu en dan werd even een vleug leven in de stilte gebracht als een glanzende Rolls Royce zacht zoemend om den hoek van het plein komt. Dan slaapt het plein weer in en is er alleen nsg het bescheiden klokgelui van St. Peter's een paar straten verder. VERSTERKT en vol vertrouwen heb ik mijn schreden huiswaarts gekeerd. En toen, in een van die stille vreedzame Zondagsstraten zag ik iets dat mij voor het eerst weer aan de grimmige wer kelijkheid herinnerde; een aanplakbiljet met den oproep aan de burgerbevolking zich ten spoedigste naar een van de gasmaskerdepots te begeven om zich de maat voor een masker te laten nemen. Met een vriend dien ik toevallig ontmoette ben ik toen maar dadelijk naar het naburige depot gegaan. Een sombere besogne? Ach, het viel eigen lijk nogal mee. De varkenssnuiten zagen er zoo dwaas uit en de meeste menschen in het depot schenen het heele geval zoo'n grol te vinden dat er voor zwaarmoedigheid nauwelijks plaats over bleef. Nee, de stemming liet niets te wenschen over. Er was haat noch jingoisme, noch nervositeit. Niets van dat alles. Er was slechts een rustige bereidheid. Als het moet dan moet het. Het is beroerd maar er schijnt nu eenmaal niets meer aan te doen. Beter nu te vechten dan later wanneer Adolf in een nog sterkere strategische positie verkeert. En daarin zit hem het merkwaardige van de houding van den gemiddelden Engelschman tegenover de huidige crisis. Hij heeft plotseling begrepen waar het om gaat. Hij zegt niet meer wat kan ons die Tsjechen schelen?" hij maakt zich niet bizonder druk over de moreele kanten van het Duitsch-Tsjechische geschil, hij heeft plotseling schijnbaar instinctief begrepen dat het er in werkelijkheid om gaat eigen veiligheid en eigen macht tegen den voortstuwenden aandrang van het Duitsche expansionisme te be schermen. Hij voelt min of meer onbewust dat hij gevangen is in het balance of power game" en dat hij de bittere consequenties van dit spel moet aan vaarden als hij niet het onderspit wil delven. Kortom, hij beseft dat hij zijn motto play the game" moet toepassen. Zondagavond riep mijn werk mij naar Downingstreet. Heel den dag hadden de afgewerkte ministers daar vergaderd en heel den dag, als reeds zoovele dagen in de laatste weken, hadden de journalisten bij de deur van no. 10 rondgehangen. Achter een politiecordon wachtte stil en zwijgend de menigte die nu al dagen lang eiken middag en avond zich bij den ingang van Downingstreet ver zamelt. Zoo nu en dan schreeuwen een paar enthou siaste jongelingen een spreekkoor: Stand by the Czechs" of een dergelijke phrase. Maar meestal is de opeengepakte menigte stil. Een paar honderd meter van Downingstreet is er in den aanblik van de stad niets ongewoons te bekennen. Het stadsleven gaat gewoon zijn gang, de bioscopen en theaters draaien op volle kracht, de restaurants en nacht clubs doen zaken. Alleen de groepjes menschen die zich in de clubs en hotels voor de telexen verdringen om het laatste nieuws te lezen wijzen er op dat er iets ongewoons aan de hand is. In Downingstreet echter, in het Fransche gezantschap op Knightsbridge en in Fleet Street is het tot diep in den nacht een koortsachtig komen en gaan van politici, diplo maten, krijgslieden en journalisten. Daar bleven ook op dezen Zondagavond de lichten branden en de telefoons rinkelen lang nadat de bedreigde maar nog immer doodrustige stad zich te slapen had gelegd. NU is het Dinsdag. Het is nog steeds de oude dierbare stad met de oude vertrouwde gelui den. Maar de atmosfeer is anders geworden. Van tijd tot tijd klinkt beneden uit de straat de luid spreker die de bevolking oproept om zich ten spoedigste in een van de depots van een gasmasker te voorzien. In de parken wordt nu sinds vieren twintig uur met koortsachtige haast aan de loop graven gewerkt waarin de burgerbevolking zijn toevlucht zal moeten zoeken wanneer de helsche bommenregen op hun stad neerdaalt. De uittocht van vrouwen en kinderen die ergens op het land ver van de bedreigde stad een goed heenkomen zoeken is reeds begonnen. Er wordt afscheid genomen en niemand weet voor hoe lang. Interlocale en inter nationale telefoonlijnen zijn aan n stuk door in gebruik, zoodat het uren duurt voor men een aan sluiting kan krijgen. En overal loopt het gesprek slechts over n ding; oorlog, oorlog, oorlog. PAG. 15 DE GROENENo. 3200

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl