De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 1 oktober pagina 4

1 oktober 1938 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

NEUTRALITEIT HET behoeft nauwelijks meer gezegd te wor den de woorden van minister Patijn te Genève bewijzen dat eens te meer?dat Nederland, evenals de andere kleine staten, op tijd is teruggekrabbeld van de collectiviteits-politiek naar de neutraliteit. De verklaring dat men de verplichting om aan collectieve Volkenbondsmaat regelen [mee te doen, slechts als een facultatieve verplichting beschouwt, zelfs wanneer die maat regelen alleen maar van economischen aard zijn, houdt tenslotte nog slechts een zeer oppervlakkige belijdenis in van het toekomstideaal der collectiviteit. Toch is zonder de mogelijkheid van collectief verweer geen verwerkelijking van het Volkenrecht denkbaar. Wel is, na de gebeurtenissen van de laatste weken, de collectiviteits-idee in de historische archieven opgeborgen. Maar dat dit voorgoed zoo zal blijven, kan men niet aannemen. In theorie is een streng doorgevoerde collectiviteitspolitiek in - economisch - opzicht reeds voldoende. Economische sancties zijn (op papier) probaat. Geen land produceert van alle benoodigde grond stoffen genoeg om, te midden van een streng doorgevoerden economischen boycot, een oorlog te kunnen wagen. Dat de sancties tegen Itali faalden, kwam door de veel te slappe en veel te late toepassing. Wanneer Genève wilde.... heel het raderwerk stond stil". Maar met de inter nationale politiek is het al net eender als met de economie. Op papier is de redeneering prachtig; in de praktijk komt ze niet uit omdat we met levende, strevende en anders-willende volkeren te doen' hebben, in plaats van met papieren volkeren en menschen. Evengoed als de gedachte een ijdele hoop bleek, vijf-en-twintig jaar geleden, dat een door de arbeidersmassa geproclameerde algemeene staking mobilisatiebesluiten en oorlogsverklaringen zou kunnen tegenhouden evengoed blijkt op dit moment de verwachting ongegrond dat het Volkenbonds-internationalisme van nu zou kunnen afdwin gen wat het arbeiders-internationalisme ten tijde van Jaurès niet vermocht. Intusschen zijn wij nu misschien tóch dichter bij het ideaal, dan vroeger. Dat de technische midde len, waarover wij beschikken om den vrede te hand haven beter geworden zijn, is zeker. Maar dan is dat toeval. Een toeval, dat daaraan te danken is, dat de vredesgezinde mogendheden machtiger, productiever en rijker zijn dan de agressief-gezinden. En dus is dit maar ten deele toeval. En in ieder geval een bewijs, dat het dreigende geweld niet wordt in getoomd door recht en rede, maar feitelijk door nog grooter geweld, hoezeer voor het overige recht en rede dan ook mogen staan aan den kant der vredesgezinden. DE door minister Patijn belichaamde neutrali teitspolitiek voldoet dus aan een zeer gemoti veerd opportunisme. Hij zegt: Vreedzame, althans niet-militaire, collectieve m'dielen leidden tot nog toe tot niets. Door aan theoretische verplichtingen vast te houden, loopen wij gevaar in geweldspolitiek betrokken, d.w.z. in een oorlog veiwikkeld te worden. Intusschen wordt inderdaad het gevaar voor een Europeeschen oorlog met den dag grooter. Dan is het beter het land te sparen en, als het kan, in een komend conflict neutraal te blijven." Het valt niet te ontkennen dat deze zienswijze een nadeel in zich sluit. Wie zich onttrekt aan den collec tieven beschermingsplicht, kan er geen rechten op Warm en sterk. Soepel en licht. Het ideale ondergoed vooi het Hollandsche klimaat. doen gelden. Maar dat is wel erg theoretisch ge redeneerd. Reëel gesproken wordt bescherming niet verleend omdat er uit collectieve en andere, daaruit voortvloeiende, bondgenootschappen juridische ver plichtingen voortvloeien, maar omdat de ijzeren noodzaak tot zelfbehoud tot militairen bijstand dwingt. Daarom steunt Engeland Frankrijk. In werkelijkhe;d hebben wij dus met zelfbe houd" te maken. En met niets anders. Nu is er voor Nederland een uitnemende reden om het zelf behoud niet in militaire bondgenootschappen te zoeken of in politieke allianties, de eenige resten van een internationale organisatie die nu nog overeind staan, maar in neutraliteit. Die reden is voor Nederland nóg klemmender dan voor andere kleine landen. En wel vanwege ons koloniaal bezit. Wie de kaart van den Stillen Oceaan bekijkt, ziet met n oogopslag dat wij zelfs de verdedigende partij een dienst bewijzen met neutraal te blijven. Ten minste, zoolang wij die neutraliteit kunnen hand haven. Het is zóó in het oog vallend, dat het zelfs overbodig is bij deze kwestie nader in te gaan op de vraag, wie de aanvallers zullen zijn en hoe het met de brandstof-situatie in het Verre Oosten gesteld is. P een oogenblik was de toestand in Europa echter van nog onheilspellender karakter dan in Oost-Azië. Wij hadden dus te maken met het vraag stuk of behoud en verdediging van de neutraliteit in een Europeesch conflict redelijke kansen biedt. Laat ons dit voorop stellen: het moet een formeele neutraliteit zijn. Een neutraliteit uit noodzaak. Want mér nog dan in 1914 zal althans bij een voortduren van de nu bestaande Europeesche tegen stellingen de gezindheid van ons volk in overovergroote meerderheid zich richten tegen de Cen trale en anti-democratische staten. In dit onderstelde geval, dat hopelijk een hypo these blijft, zullen de verschillen met 1914?1918 ook in ander opzicht opvallend zijn. Vaak hoort men de opmerking dat in den tegenwoordigen tijd neutraliteit niet meer mogelijk is. De oorlog in de lucht zal zich van territoriale grenzen niets meer aantrekken. Dat laatste is zeker mogelijk. Het staat dan ook te vreezen dat het begrip Neutraliteit heel andere aspecten zal vertoonen. Men zal veel door de vingers moeten zien en zich wellicht moeten neerleggen bij een verwording van het begrip neutraliteit, mm-ofmeer analoog aan de verwording die het begrip non-interventie te zien heeft gegeven. Men zal zich moeten beperken tot dit kern-doel: te zorgen dat wij ons niet, of althans zoo laat mogelijk, gedwongen zullen zien aansluiting te zoeken bij de tegenpartij van hem die onze onafhankelijkheid schendt. Moeilijk?en waarschijnlijk niet meer vereenigbaar met het behoud van de neutraliteit wordt onze positie wanneer n van beide partijen een luchtaanval op ons gebied zou ondernemen, op spoorwegknooppunten of havens. Maar het is aan te nemen dat voor een dergelijken opzettelijken aanval geen enkele aanleiding zal bestaan. WEL denkbaar is echter om nu maar een voorbeeld te noemen dat, evenals dat in den wereldoorlog geschiedde, door belligerente luchtstrijdkrachten niet die voorzichtigheid ten aanzien van onze neutraliteit in acht genomen wordt, die de voorschriften van het volkenrecht eischen. Het staat te vreezen, dat overtredingen op dit terrein veelvuldiger zouden zijn dan zij dat in de jaren '14 tot '18 waren. Welke gedragslijn wij daar tegenover zouden moeten volgen, zal van geval tot geval bepaald kunnen worden. In de meeste ge vallen zal de beoordeeling, welk verweer tegen der gelijke neutraliteits- schendingen past, door militairtechnische inzichten worden bepaald. Het zal lang niet altijd een politiek probleem zijn. Een zekere mate van sanctie-toepassing tegen neutraliteitsschendingen die voor ons territoir-opzich-zelf betrekkelijk onbelangrijk zijn, laat zich denken. Dergelijke maatregelen hoeven ons nog niet in den oorlog mee te sleuren. Hiermee is overigens maar n willekeurig voorbeeld aangegeven. De toekomst is, zelfs in een hypothetisch gegeven, niet te voorspellen. Er zullen duizenderlei nieuwe methoden gevonden worden, door de oorlogvoerenden, om zich zoo weinig mogelijk te storen aan rechten der neutralen. Daarop vooruit te loopen, heeft geen zin. Evengoed als zich afweermaatregelen laten denken tegen neutraliteitsschending in de lucht, evengoed kan men zich die voorstellen in de territoriale wateren of op het on-lichamelijk gebied van handel en blokkade. Reden om bij voorbaat de mogelijkheid van hand having der neutraliteit te ontkennen, is er niet. Waaruit dus voortvloeit dat de regeering verplicht is om te zorgen dat deze weg niet van te voren is afgesneden hoezeer ook doordrongen van het besef, dat hart en gezindheid niet langer neutraal zullen zijn. MR. M. KANN IIIIIIUIIIIIIIIIIItlIlIlllllllllllMIIIUtllllllllU IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllltlllHIIIIIIIIUUtllllllllUlllllUIUUK Mr. M. van Meurs-van der Burg LLOYD GEORGE zou in 1019 in het Lager huis de vraag gesteld hebben: Wie van u heeft wel eens van Teschen gehoord? Ik moet bekennen dat ik er nooit van gehoord heb." (Kurt Witt Die Teschener Frage"). Dat slechts zeven afge vaardigden van dit land gehoord bleken te hebben, zou gezien de vaak pijnlijke hiaten in de kennis van den Engelschman aangaande historie en geografie van andere landen dan Engeland aan de belang rijkheid van dit gebied nog niets af behoeven te doen. Dat echter Lloyd George, wiens stem bij de conferentie over de verdeeling van dit gebied, mee moest tellen, er nog nooit van gehoord had, bewijst wel dat Teschen de opmerkzaamheid van Europa nog niet op zich had weten te vestigen. Ten onrechte, zeggen de specia listen die zich met de studie van dit stukje Europa hebben bezig gehouden en zij hebben ook niet nagelaten om Lloyd George zijn gebrek aan kennis te verwijten. Immers, dit kleine gebied, een driehoek vormend tusschen Duitschland, Polen en Tsjecho-Slowakije, is een van de belangrijkste en meest begeerde deelen in Midden-Europa. Het gaat hier om de machts positie en de invloedssfeer in Midden-Europa. Polen en Tsjecho-Slowakije hebben nu den strijd openlijk aangebonden. Het Teschener Silezië, kortweg hier Teschen genoemd, wordt bewoond door Tsjechen, Polen, Duitschers en meest Duitschgezinde, doch Poolsch dialect sprekende Sileziërs. Doch het gaat hier niet om een handvol Polen die bevrijd moeten worden wat in dit geval zou beteekenen, dat het minderhedenprobleem van Tsjecho-Slowakije naar Polen verschoven zou worden het gaat hier om een belangrijk kolengebied met een daaraan verbonden hoog ontwikkelde industrie, een verkeersknooppunt en een strategisch punt. Van belang is een onderzoek naar het nationaliteiten vraagstuk hier slechts om een bewijs te kunnen leveren, dat een bevredigende oplossing van dergelijke pro blemen, volgens het gebruikelijlke principe van neem en heersch", niet te vinden is. Men zou tot minstens eenige honderden jaren voor onze jaartelling terug moeten gaan om iets aangaande de historische rechten" van een bevolkingsgroep, vast te stellen. De strijd tusschen Boheemsche en Poolsche koningen om het Teschener gebied dateert in elk geval reeds van het jaar 1000. De Tsjechen zouden de historische rechten hebben. De Polen meenen de ethnografische rechten (v.n. de taal) te kunnen bewijzen, terwijl de Duitschers (van 1526 tot 1918 viel het hertogdom Teschen onder het Habsburgsche huis) door hun sterken cultureelen invloed, de cultureele rechten als doorslaggevend naar voren brengen. De jaren na den wereldoorlog hebben dan ook wel bewezen dat de kwestie onoplosbaar is. 'T'OEN eindelijk door de geallieerden tot een volks?* stemming besloten was werd deze door de Polen, die daar Duitschers en Sileziërs voor aansluiting bij Tsjecho-Slowakije zouden stemmen vrij zeker van hun verlies waren, verhinderd. In 1020 werd het gebied echter toch tusschen Polen en TsjechoSlowakije verdeeld, met het gevolg dat alle bevolkings groepen ontevreden waren. De Polen echter het meest, daar de spoorlijn Oderberg-Teschen, het Karwiner kolenbekken en een deel van de stad Teschen met het station, aan Tsjecho-Slowakije toegekend werden. Met zijn troepen kon Polen het Teschener gebied niet PAG. 4 DE GROENE No. 3200

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl