Historisch Archief 1877-1940
NEUTRALITEIT
HET behoeft nauwelijks meer gezegd te wor
den de woorden van minister Patijn
te Genève bewijzen dat eens te meer?dat
Nederland, evenals de andere kleine staten, op tijd
is teruggekrabbeld van de collectiviteits-politiek
naar de neutraliteit. De verklaring dat men de
verplichting om aan collectieve Volkenbondsmaat
regelen [mee te doen, slechts als een facultatieve
verplichting beschouwt, zelfs wanneer die maat
regelen alleen maar van economischen aard zijn,
houdt tenslotte nog slechts een zeer oppervlakkige
belijdenis in van het toekomstideaal der collectiviteit.
Toch is zonder de mogelijkheid van collectief
verweer geen verwerkelijking van het Volkenrecht
denkbaar. Wel is, na de gebeurtenissen van de
laatste weken, de collectiviteits-idee in de historische
archieven opgeborgen. Maar dat dit voorgoed zoo
zal blijven, kan men niet aannemen. In theorie
is een streng doorgevoerde collectiviteitspolitiek
in - economisch - opzicht reeds voldoende.
Economische sancties zijn (op papier) probaat.
Geen land produceert van alle benoodigde grond
stoffen genoeg om, te midden van een streng
doorgevoerden economischen boycot, een oorlog
te kunnen wagen. Dat de sancties tegen Itali
faalden, kwam door de veel te slappe en veel
te late toepassing. Wanneer Genève wilde.... heel
het raderwerk stond stil". Maar met de inter
nationale politiek is het al net eender als met de
economie. Op papier is de redeneering prachtig;
in de praktijk komt ze niet uit omdat we met
levende, strevende en anders-willende volkeren te
doen' hebben, in plaats van met papieren volkeren
en menschen. Evengoed als de gedachte een ijdele
hoop bleek, vijf-en-twintig jaar geleden, dat een
door de arbeidersmassa geproclameerde algemeene
staking mobilisatiebesluiten en oorlogsverklaringen
zou kunnen tegenhouden evengoed blijkt op dit
moment de verwachting ongegrond dat het
Volkenbonds-internationalisme van nu zou kunnen afdwin
gen wat het arbeiders-internationalisme ten tijde
van Jaurès niet vermocht.
Intusschen zijn wij nu misschien tóch dichter
bij het ideaal, dan vroeger. Dat de technische midde
len, waarover wij beschikken om den vrede te hand
haven beter geworden zijn, is zeker. Maar dan is dat
toeval. Een toeval, dat daaraan te danken is, dat de
vredesgezinde mogendheden machtiger, productiever
en rijker zijn dan de agressief-gezinden. En dus
is dit maar ten deele toeval. En in ieder geval
een bewijs, dat het dreigende geweld niet wordt in
getoomd door recht en rede, maar feitelijk door nog
grooter geweld, hoezeer voor het overige recht en
rede dan ook mogen staan aan den kant der
vredesgezinden.
DE door minister Patijn belichaamde neutrali
teitspolitiek voldoet dus aan een zeer gemoti
veerd opportunisme. Hij zegt: Vreedzame, althans
niet-militaire, collectieve m'dielen leidden tot nog
toe tot niets. Door aan theoretische verplichtingen
vast te houden, loopen wij gevaar in geweldspolitiek
betrokken, d.w.z. in een oorlog veiwikkeld te worden.
Intusschen wordt inderdaad het gevaar voor een
Europeeschen oorlog met den dag grooter. Dan is
het beter het land te sparen en, als het kan, in een
komend conflict neutraal te blijven."
Het valt niet te ontkennen dat deze zienswijze een
nadeel in zich sluit. Wie zich onttrekt aan den collec
tieven beschermingsplicht, kan er geen rechten op
Warm en sterk.
Soepel en licht.
Het ideale ondergoed
vooi het Hollandsche klimaat.
doen gelden. Maar dat is wel erg theoretisch ge
redeneerd. Reëel gesproken wordt bescherming niet
verleend omdat er uit collectieve en andere, daaruit
voortvloeiende, bondgenootschappen juridische ver
plichtingen voortvloeien, maar omdat de ijzeren
noodzaak tot zelfbehoud tot militairen bijstand
dwingt. Daarom steunt Engeland Frankrijk.
In werkelijkhe;d hebben wij dus met zelfbe
houd" te maken. En met niets anders. Nu is er
voor Nederland een uitnemende reden om het zelf
behoud niet in militaire bondgenootschappen te
zoeken of in politieke allianties, de eenige resten
van een internationale organisatie die nu nog
overeind staan, maar in neutraliteit. Die reden is voor
Nederland nóg klemmender dan voor andere kleine
landen. En wel vanwege ons koloniaal bezit. Wie
de kaart van den Stillen Oceaan bekijkt, ziet met
n oogopslag dat wij zelfs de verdedigende partij
een dienst bewijzen met neutraal te blijven. Ten
minste, zoolang wij die neutraliteit kunnen hand
haven. Het is zóó in het oog vallend, dat het zelfs
overbodig is bij deze kwestie nader in te gaan op de
vraag, wie de aanvallers zullen zijn en hoe het met
de brandstof-situatie in het Verre Oosten gesteld is.
P een oogenblik was de toestand in Europa echter
van nog onheilspellender karakter dan in
Oost-Azië. Wij hadden dus te maken met het vraag
stuk of behoud en verdediging van de neutraliteit
in een Europeesch conflict redelijke kansen biedt.
Laat ons dit voorop stellen: het moet een formeele
neutraliteit zijn. Een neutraliteit uit noodzaak.
Want mér nog dan in 1914 zal althans bij een
voortduren van de nu bestaande Europeesche tegen
stellingen de gezindheid van ons volk in
overovergroote meerderheid zich richten tegen de Cen
trale en anti-democratische staten.
In dit onderstelde geval, dat hopelijk een hypo
these blijft, zullen de verschillen met 1914?1918
ook in ander opzicht opvallend zijn. Vaak hoort
men de opmerking dat in den tegenwoordigen tijd
neutraliteit niet meer mogelijk is. De oorlog in de
lucht zal zich van territoriale grenzen niets meer
aantrekken.
Dat laatste is zeker mogelijk. Het staat dan ook
te vreezen dat het begrip Neutraliteit heel andere
aspecten zal vertoonen. Men zal veel door de vingers
moeten zien en zich wellicht moeten neerleggen bij
een verwording van het begrip neutraliteit,
mm-ofmeer analoog aan de verwording die het begrip
non-interventie te zien heeft gegeven. Men zal zich
moeten beperken tot dit kern-doel: te zorgen dat
wij ons niet, of althans zoo laat mogelijk, gedwongen
zullen zien aansluiting te zoeken bij de tegenpartij
van hem die onze onafhankelijkheid schendt.
Moeilijk?en waarschijnlijk niet meer
vereenigbaar met het behoud van de neutraliteit wordt
onze positie wanneer n van beide partijen een
luchtaanval op ons gebied zou ondernemen, op
spoorwegknooppunten of havens. Maar het is aan te
nemen dat voor een dergelijken opzettelijken aanval
geen enkele aanleiding zal bestaan.
WEL denkbaar is echter om nu maar een
voorbeeld te noemen dat, evenals dat
in den wereldoorlog geschiedde, door belligerente
luchtstrijdkrachten niet die voorzichtigheid ten
aanzien van onze neutraliteit in acht genomen
wordt, die de voorschriften van het volkenrecht
eischen. Het staat te vreezen, dat overtredingen op
dit terrein veelvuldiger zouden zijn dan zij dat in
de jaren '14 tot '18 waren. Welke gedragslijn wij
daar tegenover zouden moeten volgen, zal van geval
tot geval bepaald kunnen worden. In de meeste ge
vallen zal de beoordeeling, welk verweer tegen der
gelijke neutraliteits- schendingen past, door
militairtechnische inzichten worden bepaald. Het zal lang
niet altijd een politiek probleem zijn.
Een zekere mate van sanctie-toepassing tegen
neutraliteitsschendingen die voor ons
territoir-opzich-zelf betrekkelijk onbelangrijk zijn, laat zich
denken. Dergelijke maatregelen hoeven ons nog niet
in den oorlog mee te sleuren.
Hiermee is overigens maar n willekeurig
voorbeeld aangegeven. De toekomst is, zelfs in een
hypothetisch gegeven, niet te voorspellen. Er zullen
duizenderlei nieuwe methoden gevonden worden,
door de oorlogvoerenden, om zich zoo weinig
mogelijk te storen aan rechten der neutralen. Daarop
vooruit te loopen, heeft geen zin. Evengoed als zich
afweermaatregelen laten denken tegen
neutraliteitsschending in de lucht, evengoed kan men zich
die voorstellen in de territoriale wateren of op het
on-lichamelijk gebied van handel en blokkade.
Reden om bij voorbaat de mogelijkheid van hand
having der neutraliteit te ontkennen, is er niet.
Waaruit dus voortvloeit dat de regeering verplicht
is om te zorgen dat deze weg niet van te voren is
afgesneden hoezeer ook doordrongen van het
besef, dat hart en gezindheid niet langer neutraal
zullen zijn.
MR. M. KANN
IIIIIIUIIIIIIIIIIItlIlIlllllllllllMIIIUtllllllllU
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllltlllHIIIIIIIIUUtllllllllUlllllUIUUK
Mr. M. van Meurs-van der Burg
LLOYD GEORGE zou in 1019 in het Lager
huis de vraag gesteld hebben: Wie van u
heeft wel eens van Teschen gehoord? Ik moet
bekennen dat ik er nooit van gehoord heb." (Kurt Witt
Die Teschener Frage"). Dat slechts zeven afge
vaardigden van dit land gehoord bleken te hebben,
zou gezien de vaak pijnlijke hiaten in de kennis
van den Engelschman aangaande historie en geografie
van andere landen dan Engeland aan de belang
rijkheid van dit gebied nog niets af behoeven te doen.
Dat echter Lloyd George, wiens stem bij de conferentie
over de verdeeling van dit gebied, mee moest tellen,
er nog nooit van gehoord had, bewijst wel dat Teschen
de opmerkzaamheid van Europa nog niet op zich
had weten te vestigen. Ten onrechte, zeggen de specia
listen die zich met de studie van dit stukje Europa
hebben bezig gehouden en zij hebben ook niet nagelaten
om Lloyd George zijn gebrek aan kennis te verwijten.
Immers, dit kleine gebied, een driehoek vormend
tusschen Duitschland, Polen en Tsjecho-Slowakije,
is een van de belangrijkste en meest begeerde deelen
in Midden-Europa. Het gaat hier om de machts
positie en de invloedssfeer in Midden-Europa.
Polen en Tsjecho-Slowakije hebben nu den strijd
openlijk aangebonden. Het Teschener Silezië, kortweg
hier Teschen genoemd, wordt bewoond door Tsjechen,
Polen, Duitschers en meest Duitschgezinde, doch
Poolsch dialect sprekende Sileziërs. Doch het gaat
hier niet om een handvol Polen die bevrijd moeten
worden wat in dit geval zou beteekenen, dat het
minderhedenprobleem van Tsjecho-Slowakije naar
Polen verschoven zou worden het gaat hier om een
belangrijk kolengebied met een daaraan verbonden
hoog ontwikkelde industrie, een verkeersknooppunt
en een strategisch punt.
Van belang is een onderzoek naar het nationaliteiten
vraagstuk hier slechts om een bewijs te kunnen leveren,
dat een bevredigende oplossing van dergelijke pro
blemen, volgens het gebruikelijlke principe van neem
en heersch", niet te vinden is. Men zou tot
minstens eenige honderden jaren voor onze jaartelling
terug moeten gaan om iets aangaande de historische
rechten" van een bevolkingsgroep, vast te stellen. De
strijd tusschen Boheemsche en Poolsche koningen om
het Teschener gebied dateert in elk geval reeds van het
jaar 1000. De Tsjechen zouden de historische rechten
hebben. De Polen meenen de ethnografische rechten
(v.n. de taal) te kunnen bewijzen, terwijl de Duitschers
(van 1526 tot 1918 viel het hertogdom Teschen onder
het Habsburgsche huis) door hun sterken cultureelen
invloed, de cultureele rechten als doorslaggevend naar
voren brengen. De jaren na den wereldoorlog hebben
dan ook wel bewezen dat de kwestie onoplosbaar is.
'T'OEN eindelijk door de geallieerden tot een
volks?* stemming besloten was werd deze door de Polen,
die daar Duitschers en Sileziërs voor aansluiting bij
Tsjecho-Slowakije zouden stemmen vrij zeker van
hun verlies waren, verhinderd. In 1020 werd het
gebied echter toch tusschen Polen en
TsjechoSlowakije verdeeld, met het gevolg dat alle bevolkings
groepen ontevreden waren. De Polen echter het meest,
daar de spoorlijn Oderberg-Teschen, het Karwiner
kolenbekken en een deel van de stad Teschen met het
station, aan Tsjecho-Slowakije toegekend werden.
Met zijn troepen kon Polen het Teschener gebied niet
PAG. 4 DE GROENE No. 3200