De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 8 oktober pagina 16

8 oktober 1938 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

----- --?=*-WAKOSA ST HAAR VRTJERS .w »? l'. .-_?" lll>. Vertaald uit het Sanskriet door P. C. Tieskens Ontleend aan het boek Kathapitha van Gunddhya's Brihatkathd (iste eeuw na Chr.) TIJDENS de afwezigheid van haar echtgenoot nam de even schoone als deugzame Upa kosa iederen dag in de Ganges een bad. Bleek en vermagerd was zij, maar niettemin liefelijk, als de smalle sikkel van de wassende maan, en haar bekoorlijkheid trok de blikken der mannen tot zich. Toen zij eens, op een lentedag, naar de rivier ging om er haar bad te nemen, werd zij door den huispriester van den koning gezien, vervolgens ook door den Heer der Straffen, die een hooggeplaatst overheidspersoon is, en ten slotte door den raadgever en opvoeder van den jongen prins. En van dit oogenblik af waren alle drie een gemakkelijk te treffen doelwit voor de pijlen van Smara, die de god der liefde is. Upakosa baadde dien dag langen tijd, en toen zij 's avonds naar huis terugkeeren wilde, ontmoette zij den raadgever van den prins op haar weg, maar zij verloor, toen hij geweld jegens haar gebruiken wilde, haar tegenwoordigheid van geest niet, en zeide: Mijn verlangen is even groot als het uwe, mijn heer, maar ik ben van goede familie en mijn echtgenoot is op reis. Ik moet dus zeer voorzichtig zijn, want iemand zou ons kunnen zien en dan zouden wij beiden in groote ongelegenheid kunnen geraken. Bezoek mij dus liever in mijn huis. Ik zal H verwachten gedurende de eerste wake van den nacht, waarin de burgers zich aan de genoegens van het lentefeest overgeven." Toen zij hem aldus haar belofte gegeven had, liet hij haar gaan, maar het lot wilde dat zij, een klein eind weegs verder, door den huispriester van den koning aangehouden werd. Ook dezen wist zij aan het verstand te brengen dat zij overdag niet met hem mocht gezien worden. Met hem maakte zij een afspraak voor de tweede wake van dienzelfden nacht. Nadat zij zich zoo met moeite van hem had weten te bevrijden, ontmoette zij, even later, den Heer der Straffen, die de over al haar leden bevende jonge vrouw staande hield. Ook met hem maakte zij een afspraak, en wel voor de derde nachtwake. Genoegen nemend met deze belofte, Het hij haar ongemoeid haar weg vervolgen, en sidderend ging Upakosa nu naar huis en vertelde haar kamervrou wen al wat haar onderweg weervaren was en wat zij had moeten beloven. Maar de deugzame gade, haar schoonheid betreurend en met verlangen aan haar afwezigen echtgenoot denkend, bracht dien nacht in vasten door. Is het voor een vrouw uit goede familie, wier man op reis is, niet beter dood te zijn dan zich blootgesteld te weten aan de begeerige blikken van op schoonheid beluste lieden? vroeg zij zich af. Den volgenden morgen vroeg zond zij een harer dienaressen naar den koopman Hiranyagupta met het verzoek haar wat geld te willen geven om dat den Brahmanen als een eeregave ter hand te kunnen stellen. De koopman bracht haar daarop een bezoek en zeide, toen zij zich met haar alleen bevond: Geef mij liefde en ik zal u het geld geven dat uw echtgenoot mij voor zijn vertrek in bewaring gaf." Toen zij deze woorden hoorde, bedacht zij, dat zij geen getuige had om te bewijzen dat haar echtgenoot den koopman geld toevertrouwd had, maar wel begreep zij, dat zij met een slecht mensch te doen had. Teleurgesteld en boos als zij was, maakte zij evenwel ook met Hiranyagupta een afspraak en wel voor de vierde en laatste wake van dienzelfden nacht. Tevreden over het slagen van zijn toeleg ging de koopman heen. Intusschen deed Upakosa door haar kamermeiden een grooten pot vol lampzwart en olie, vermengd met muskus en andere geurige stoffen gereedmaken en vier stukken lap met dit mengsel dik bestrijken. Vervolgens gaf zij bevel een grooten koffer te maken, die aan de buitenzijde met een grendel gesloten kon worden. ZOO kwam op den avond van den dag, waarop het lentefeest gevierd werd, tijdens de eerste nachtwake, de raadgever van den prins, feestelijk en prachtig gekleed. Toen hij Upakosi's huis binnen getreden was, zonder dat iemand zijn komst had opgemerkt, zeide de jonge vrouw tot hem: Ik wil u niet aanraken voor ge gebaad hebt. Neem dus eerst een bad en kom dan binnen." Toen de dwaas zich bereid toonde aan Upakosa's verlangen te voldoen, werd hij door de dienaressen naar een donker binnenvertrek gevoerd. Daar ontdeden zij hem van al zijn kleederen en sieraden, wreven hem, voor wendende dat zij hem zalfden, van het hoofd tot de voeten met olie en lampzwart in, en gaven hem ten slotte als eenige kleeding een der stukken lap, die Upakosa in gereedheid had doen brengen. De duisternis, die in het vertrek heerschte, belette den bezoeker te ontdekken aan welke behandeling hij blootgesteld was. Terwijl zij nog bezig waren het mengsel in te wrijven kwam de tweede nachtwake, en met deze de huispriester van den vorst. Daar is een vriend van Upakosa's echtgenoot" zeiden de kamermeiden , de huispriester van den koning ! Laat hij u niet zien ! Verberg u in dezen koffer !" Daarop staken zij hem, naakt als hij was, haastig in den grooten koffer en schoven er den grendel op. Onder voorwendsel dat hij eerst een bad te nemen had, werd vervolgens ook de priester naar het duistere binnenvertrek gebracht. Ook hem werden zijn kleederen en juweelen ontnomen, waarna hij van top tot teen, langen tijd met olie en roet inge wreven werd en hem als eenig gewaad een stuk lap gegeven werd. Toen het zoover was brak de derde nachtwake aan en de Heer der Straffen maakte zijn opwachting. De kamermeiden joegen den priester met het nieuws van de komst van dien hoogen magistraat groote vrees aan en stopten hem daarna, als zijn voorganger, in den koffer. Nadat zij dit meubelstuk zorgvuldig gegrendeld hadden, leidden zij den nieuwen bezoeker naar het donkere vertrek en ook hem wreven zij, steeds onder voorwendsel dat hij eerst een bad nemen moest, dik met olie en roet in en kleedden hem eindelijk in een stuk lap. Toen kwam, in de laatste nachtwake, de koopman. De kamermeiden maakten van diens komst gebruik den magistraat uiterst bevreesd te maken, staken ook hem in den koffer en vergaten niet dien aan de buitenzijde te sluiten. Zoo bevonden zich drie van Upakosa's vrijers in den koffer. Diepe duisternis omgaf hen en zij waren zóó bevreesd, dat zij geen enkel woord durfden uitbrengen, ofschoon zij elkaar aanraakten. Nu liet Upakosa een lamp in dit vertrek brengen, noodigde den koopman uit binnen te treden en zeide: Geef mij het geld dat u door mijn echtgenoot in bewaring gegeven is." De slechtaard, ziende dat zich niemand in de kamer bevond, antwoordde: Ik heb u reeds gezegd, dat ik bereid ben u het geld, dat uw echtgenoot mij toevertrouwde, ter hand te stellen," Maar Upakosa, luid sprekend om de aan dacht te trekken van hen, die zich in den koffer bevonden, riep uit: Hoort, goden, wat Hiranyagupta zegt I" Daarop deed Upakosa de lamp dooven en de koopman werd, als zijn voorgangers, onder voor wendsel dat hij een bad te nemen had, door de dienstmaagden onderhanden genomen en langen tijd met olie en roet ingewreven. Daarna evenwel was de nacht om en de trouwe gade beval den man het huis te verlaten. Toen hij zich verzetten wilde, grepen de kamermeiden hem aan en wierpen hem naar buiten, en zoo moest hij, dik-besmeurd met roet, slechts met een stuk lap bekleed dat zijn naaktheid nauwelijks kon bedekken, door honden achtervolgd en gebeten, diep-beschaamd huiswaarts gaan. Toen hij zijn woning bereikt had en het roet door zijn slaven deed afwasschen, waagde hij het niet zijn dienaren in het gelaat te zien. Wel is het pad der ondeugd vol rampspoed ! IN den vroegen morgen begaf Upakosi, door haar dienaressen vergezeld, zich naar het paleis van koning Nanda, wien zij mededeelde, dat de koopman Hiranyagupta haar berooven wilde van het geld, dat haar echtgenoot hem in bewaring gegeven had. De koning, die deze zaak tot klaarheid wilde bren gen, deed onmiddellijk den koopman ontbieden, maar deze ontkende een som gelds, die Upakosa toekwam, in zijn bezit te hebben. Upakosa evenwel zeide daarop: Ik heb getuigen, o koning. Vóór hij op reis ging, heeft mijn echtgenoot onze huisgoden in een grooten koffer opgeborgen en in hun tegen woordigheid heeft de koopman toegegeven, dat hem door mijn echtgenoot geld toevertrouwd is. Laat dien koffer hier brengen, o vorst, en ondervraag de goden zelf." pe koning, zich over deze woorden ten hoogste verwonderend, gaf bevel den koffer te halen. Toen deze, kort daarop, door een aantal mannen binnen gedragen werd, zeide Upakosa: Vertel naar waar heid, goden, wat de koopman gezegd heeft en ik laat u vrijelijk naar huis gaan. Maar als ge niet de waar heid spreekt, zal ik u verbranden of den koffer in tegenwoordigheid van het geheele hof doen openen." Toen zij deze woorden hoorden, greep hen, die zich in den koffer bevonden, de allergrootste vrees aan, en als om strijd riepen zij: In onze tegenwoordig heid heeft de koopman verklaard, dat Upakosa's echtgenoot hem geld toevertrouwd had !" Daarop legde de koopman, die geen woord tot zijn verdediging in het midden brengen kon, een volledige bekentenis af; maar de koning, die zijn nieuwsgierig heid niet bedwingen kon, vroeg Upakosa verlof den koffer te mogen doen openen. Dit verlof werd ver leend, de grendel werd weggeschoven en daar kwamen drie mannen te voorschijn, die er als ge stolde klompen duisternis uitzagen, en die slechts met groote moeite door den vorst en zijn hovelingen herkend werden. Onder luid gelach van de geheele hofhouding vroeg de vorst Upakosa daarop wat dit alles te beduiden had en de deugzame gade vertelde de geheele geschiedenis. Allen, die haar hoorden, prezen Upakosa's gedrag en meer dan een der aanwezigen merkte op, dat de deugd van vrouwen van goede familie en eerbaren levenswandel onaantastbaar is. Alle bezittingen van hen, die een begeerig oog op de gade van een ander geslagen hadden, werden verbeurd verklaard en de schuldigen werden door den koning uit het rijk verbannen. Wie verwerft welvaart door slecht gedrag? Maar Upakosa werd door den vorst een rijk geschenk vereerd en voor zij ging sprak de koning tot haar: Voortaan zijt gij mijn zuster." Wie ook van dit voorval hoorde, wenschte de kuische gade geluk en een glimlach was dien dag op aller gelaat. Tweka pullovers en Tweka ondergoed. Een zeer groote collectie Alles even mooi. PAG. 16 DE GROENE No. 3201

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl