Historisch Archief 1877-1940
-----
--?=*-WAKOSA
ST HAAR
VRTJERS
.w
»? l'.
.-_?" lll>.
Vertaald uit het Sanskriet door P. C. Tieskens
Ontleend aan het boek Kathapitha van Gunddhya's Brihatkathd (iste eeuw na Chr.)
TIJDENS de afwezigheid van haar echtgenoot
nam de even schoone als deugzame Upa
kosa iederen dag in de Ganges een bad.
Bleek en vermagerd was zij, maar niettemin liefelijk,
als de smalle sikkel van de wassende maan, en haar
bekoorlijkheid trok de blikken der mannen tot zich.
Toen zij eens, op een lentedag, naar de rivier ging
om er haar bad te nemen, werd zij door den
huispriester van den koning gezien, vervolgens ook door
den Heer der Straffen, die een hooggeplaatst
overheidspersoon is, en ten slotte door den raadgever
en opvoeder van den jongen prins. En van dit
oogenblik af waren alle drie een gemakkelijk te
treffen doelwit voor de pijlen van Smara, die de
god der liefde is.
Upakosa baadde dien dag langen tijd, en toen zij
's avonds naar huis terugkeeren wilde, ontmoette
zij den raadgever van den prins op haar weg, maar
zij verloor, toen hij geweld jegens haar gebruiken
wilde, haar tegenwoordigheid van geest niet, en
zeide: Mijn verlangen is even groot als het uwe,
mijn heer, maar ik ben van goede familie en mijn
echtgenoot is op reis. Ik moet dus zeer voorzichtig
zijn, want iemand zou ons kunnen zien en dan
zouden wij beiden in groote ongelegenheid kunnen
geraken. Bezoek mij dus liever in mijn huis. Ik zal
H verwachten gedurende de eerste wake van den
nacht, waarin de burgers zich aan de genoegens van
het lentefeest overgeven."
Toen zij hem aldus haar belofte gegeven had,
liet hij haar gaan, maar het lot wilde dat zij, een
klein eind weegs verder, door den huispriester van
den koning aangehouden werd. Ook dezen wist zij
aan het verstand te brengen dat zij overdag niet
met hem mocht gezien worden. Met hem maakte
zij een afspraak voor de tweede wake van dienzelfden
nacht. Nadat zij zich zoo met moeite van hem had
weten te bevrijden, ontmoette zij, even later, den
Heer der Straffen, die de over al haar leden bevende
jonge vrouw staande hield. Ook met hem maakte
zij een afspraak, en wel voor de derde nachtwake.
Genoegen nemend met deze belofte, Het hij haar
ongemoeid haar weg vervolgen, en sidderend ging
Upakosa nu naar huis en vertelde haar kamervrou
wen al wat haar onderweg weervaren was en wat
zij had moeten beloven. Maar de deugzame gade,
haar schoonheid betreurend en met verlangen aan
haar afwezigen echtgenoot denkend, bracht dien
nacht in vasten door. Is het voor een vrouw uit
goede familie, wier man op reis is, niet beter dood
te zijn dan zich blootgesteld te weten aan de
begeerige blikken van op schoonheid beluste lieden?
vroeg zij zich af.
Den volgenden morgen vroeg zond zij een harer
dienaressen naar den koopman Hiranyagupta met
het verzoek haar wat geld te willen geven om dat
den Brahmanen als een eeregave ter hand te kunnen
stellen. De koopman bracht haar daarop een bezoek
en zeide, toen zij zich met haar alleen bevond:
Geef mij liefde en ik zal u het geld geven dat uw
echtgenoot mij voor zijn vertrek in bewaring gaf."
Toen zij deze woorden hoorde, bedacht zij, dat zij
geen getuige had om te bewijzen dat haar echtgenoot
den koopman geld toevertrouwd had, maar wel
begreep zij, dat zij met een slecht mensch te doen
had. Teleurgesteld en boos als zij was, maakte zij
evenwel ook met Hiranyagupta een afspraak en
wel voor de vierde en laatste wake van dienzelfden
nacht. Tevreden over het slagen van zijn toeleg ging
de koopman heen.
Intusschen deed Upakosa door haar kamermeiden
een grooten pot vol lampzwart en olie, vermengd
met muskus en andere geurige stoffen gereedmaken
en vier stukken lap met dit mengsel dik bestrijken.
Vervolgens gaf zij bevel een grooten koffer te
maken, die aan de buitenzijde met een grendel
gesloten kon worden.
ZOO kwam op den avond van den dag, waarop
het lentefeest gevierd werd, tijdens de eerste
nachtwake, de raadgever van den prins, feestelijk en
prachtig gekleed. Toen hij Upakosi's huis binnen
getreden was, zonder dat iemand zijn komst had
opgemerkt, zeide de jonge vrouw tot hem: Ik wil u
niet aanraken voor ge gebaad hebt. Neem dus eerst
een bad en kom dan binnen." Toen de dwaas zich
bereid toonde aan Upakosa's verlangen te voldoen,
werd hij door de dienaressen naar een donker
binnenvertrek gevoerd. Daar ontdeden zij hem van
al zijn kleederen en sieraden, wreven hem, voor
wendende dat zij hem zalfden, van het hoofd tot de
voeten met olie en lampzwart in, en gaven hem ten
slotte als eenige kleeding een der stukken lap, die
Upakosa in gereedheid had doen brengen. De
duisternis, die in het vertrek heerschte, belette den
bezoeker te ontdekken aan welke behandeling hij
blootgesteld was. Terwijl zij nog bezig waren het
mengsel in te wrijven kwam de tweede nachtwake,
en met deze de huispriester van den vorst. Daar
is een vriend van Upakosa's echtgenoot" zeiden
de kamermeiden , de huispriester van den koning !
Laat hij u niet zien ! Verberg u in dezen koffer !"
Daarop staken zij hem, naakt als hij was, haastig
in den grooten koffer en schoven er den grendel op.
Onder voorwendsel dat hij eerst een bad te nemen
had, werd vervolgens ook de priester naar het
duistere binnenvertrek gebracht. Ook hem werden
zijn kleederen en juweelen ontnomen, waarna hij
van top tot teen, langen tijd met olie en roet inge
wreven werd en hem als eenig gewaad een stuk lap
gegeven werd. Toen het zoover was brak de derde
nachtwake aan en de Heer der Straffen maakte zijn
opwachting. De kamermeiden joegen den priester
met het nieuws van de komst van dien hoogen
magistraat groote vrees aan en stopten hem daarna,
als zijn voorganger, in den koffer. Nadat zij dit
meubelstuk zorgvuldig gegrendeld hadden, leidden
zij den nieuwen bezoeker naar het donkere vertrek
en ook hem wreven zij, steeds onder voorwendsel
dat hij eerst een bad nemen moest, dik met olie en
roet in en kleedden hem eindelijk in een stuk lap.
Toen kwam, in de laatste nachtwake, de koopman.
De kamermeiden maakten van diens komst gebruik
den magistraat uiterst bevreesd te maken, staken
ook hem in den koffer en vergaten niet dien aan de
buitenzijde te sluiten.
Zoo bevonden zich drie van Upakosa's vrijers in
den koffer. Diepe duisternis omgaf hen en zij waren
zóó bevreesd, dat zij geen enkel woord durfden
uitbrengen, ofschoon zij elkaar aanraakten.
Nu liet Upakosa een lamp in dit vertrek brengen,
noodigde den koopman uit binnen te treden en zeide:
Geef mij het geld dat u door mijn echtgenoot in
bewaring gegeven is." De slechtaard, ziende dat
zich niemand in de kamer bevond, antwoordde:
Ik heb u reeds gezegd, dat ik bereid ben u het geld,
dat uw echtgenoot mij toevertrouwde, ter hand te
stellen," Maar Upakosa, luid sprekend om de aan
dacht te trekken van hen, die zich in den koffer
bevonden, riep uit: Hoort, goden, wat Hiranyagupta
zegt I"
Daarop deed Upakosa de lamp dooven en de
koopman werd, als zijn voorgangers, onder voor
wendsel dat hij een bad te nemen had, door de
dienstmaagden onderhanden genomen en langen tijd
met olie en roet ingewreven. Daarna evenwel was
de nacht om en de trouwe gade beval den man het
huis te verlaten. Toen hij zich verzetten wilde,
grepen de kamermeiden hem aan en wierpen hem
naar buiten, en zoo moest hij, dik-besmeurd met
roet, slechts met een stuk lap bekleed dat zijn
naaktheid nauwelijks kon bedekken, door honden
achtervolgd en gebeten, diep-beschaamd huiswaarts
gaan. Toen hij zijn woning bereikt had en het roet
door zijn slaven deed afwasschen, waagde hij het
niet zijn dienaren in het gelaat te zien. Wel is het
pad der ondeugd vol rampspoed !
IN den vroegen morgen begaf Upakosi, door haar
dienaressen vergezeld, zich naar het paleis van
koning Nanda, wien zij mededeelde, dat de koopman
Hiranyagupta haar berooven wilde van het geld,
dat haar echtgenoot hem in bewaring gegeven had.
De koning, die deze zaak tot klaarheid wilde bren
gen, deed onmiddellijk den koopman ontbieden,
maar deze ontkende een som gelds, die Upakosa
toekwam, in zijn bezit te hebben. Upakosa evenwel
zeide daarop: Ik heb getuigen, o koning. Vóór hij
op reis ging, heeft mijn echtgenoot onze huisgoden
in een grooten koffer opgeborgen en in hun tegen
woordigheid heeft de koopman toegegeven, dat hem
door mijn echtgenoot geld toevertrouwd is. Laat dien
koffer hier brengen, o vorst, en ondervraag de goden
zelf." pe koning, zich over deze woorden ten hoogste
verwonderend, gaf bevel den koffer te halen. Toen
deze, kort daarop, door een aantal mannen binnen
gedragen werd, zeide Upakosa: Vertel naar waar
heid, goden, wat de koopman gezegd heeft en ik laat
u vrijelijk naar huis gaan. Maar als ge niet de waar
heid spreekt, zal ik u verbranden of den koffer in
tegenwoordigheid van het geheele hof doen openen."
Toen zij deze woorden hoorden, greep hen, die zich
in den koffer bevonden, de allergrootste vrees aan,
en als om strijd riepen zij: In onze tegenwoordig
heid heeft de koopman verklaard, dat Upakosa's
echtgenoot hem geld toevertrouwd had !"
Daarop legde de koopman, die geen woord tot zijn
verdediging in het midden brengen kon, een volledige
bekentenis af; maar de koning, die zijn nieuwsgierig
heid niet bedwingen kon, vroeg Upakosa verlof den
koffer te mogen doen openen. Dit verlof werd ver
leend, de grendel werd weggeschoven en daar
kwamen drie mannen te voorschijn, die er als ge
stolde klompen duisternis uitzagen, en die slechts
met groote moeite door den vorst en zijn hovelingen
herkend werden. Onder luid gelach van de geheele
hofhouding vroeg de vorst Upakosa daarop wat dit
alles te beduiden had en de deugzame gade vertelde
de geheele geschiedenis.
Allen, die haar hoorden, prezen Upakosa's gedrag
en meer dan een der aanwezigen merkte op, dat de
deugd van vrouwen van goede familie en eerbaren
levenswandel onaantastbaar is.
Alle bezittingen van hen, die een begeerig oog op
de gade van een ander geslagen hadden, werden
verbeurd verklaard en de schuldigen werden door
den koning uit het rijk verbannen. Wie verwerft
welvaart door slecht gedrag? Maar Upakosa werd
door den vorst een rijk geschenk vereerd en voor zij
ging sprak de koning tot haar: Voortaan zijt gij
mijn zuster."
Wie ook van dit voorval hoorde, wenschte de
kuische gade geluk en een glimlach was dien dag
op aller gelaat.
Tweka pullovers en
Tweka ondergoed.
Een zeer groote collectie
Alles even mooi.
PAG. 16 DE GROENE No. 3201