De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 22 oktober pagina 12

22 oktober 1938 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

rouwen en vrouwenleven WOEKERAAR OP de voorgalerij zit ik. Het is zoo tergend heet vandaag, dat ik alleen maar zit. De hond ligt bewusteloos op den tegelvloer, aan het kloppen van z'n staart af en toe / glimlach in droomtoestand, merk ik dat hij nog leeft. ;' Onder het zonnescherm door zie ik *?*, den weg: een witte reep waarover in"? landers gaan zonder schaduw. Een :!' Bengaleesche woekeraar: wit hemd, :; vwitte lange luierbroek, witte tulband, '?;,y-f - bruin gezicht met zwarte krulbaard T! staat onder m'n oliepalm, die z'n takken breed over den weg spreidt, te praten ~" met het baboetje van verderop, dat J ?.. altijd zulke kostbare sieraden draagt. s Of praten is het eigenlijk niet: hij staat daar, armen over de borst gekruist en i loert naar het kleine, knappe inland' sche vrouwtje, tegenover hem dat in ,t, rad Maleisch zich tracht te verdedigen. "' Ik hoor haar niet, doch weet wat ze zegt. Het gaat over de schuld, de ge? leende som, die ze niet kan terug be talen. Ze vraagt om uitstel. Ze roept: kassian sama saja" op een schel toon tje, als een vogeltje in doodangst. En ik weet ook dat het niet helpt, dat deze Bengalees geen medelijden kent en dat ze elk uitstel met een nieuwe schuld zal moeten afkoopen. Dat ik hier nu zit, te mat en te moe om iets te doen en dat daar voor me in de hitte een vrouwtje staat op houten muiltjes, een vrouwtje in een kleurige sarong en kabaja behangen met gou den knoopen en munten en kralen, jammerend en klagend omdat ze voelt dat het net van dien woekeraar steeds dichter om haar heen getrokken wordt. MOET ik eigenlijk niet naar buiten gaan ? Moet ik niet helpen ? Zou je zooiets in Holland doen? Holland? Ja maar dit is een andere wereld, waar andere wetten gelden. Ik zal me er maar buiten houden, het is nutteloos Maar daar grijnst de woekeraar zoo'n akelige, hatelijke grijns, dat ik toch opsta en den tuin in stap. De witte hitte slaat in m'n gezicht. M'n oogen schrikken, ik kan ze haast niet open houden. Het grint knerpt hinderlijk. Onder den oliepalm aan den tuinkant van de heg blijf ik staan. De Bengalees ziet me het eerst. Er vonkt iets in z'n oogen en onweerstaanbaar glimlachend brengt hij me z'n hoffelijken groet: Tabeh mem besar,",,goedendag groote mevrouw." Met een ruk wendt het baboetje zich, slaat kinderlijk de hand voor den mond. ,,Tabeh mem," komt er dan. Ik bezin me wat ik nu zeggen zal. Het is moeilijk je goed uit te drukken, ze hebben zoo'n heel andere mentali teit. Wat doen jullie hier?" vraag ik eindelijk tam. Een spotlach van den Bangalees, een verbaasde blik van het vrouwtje. Omong sadja " (alleen maar pra ten) zeggen ze dan. Omong sadja ! Ha, je hebt haar geld geleend en dat kan ze niet terug geven. Waar of niet, vertel op." Weer een grijns en een langzaam tergend slepend: Berankali, mem. Als mevrouw dat gelooft, durf ik dat niet tegenspreken...." Is het zoo?" vraag ik het baboetje. Boekan, mem. Nee mevrouw." Volkomen onbewogen is het bruine ge zichtje. Heusch niet?" Boekan, mem." IK voel dat ik driftig ga worden. Dat is fout. Ik voel]ook dat ik het eigenlijk verkeerd aanpak, maar hun houding maakt me ijselijk onzeker. Het is ook dwaas om je met die inlanders te bemoeien. Als je geen geld geleend hebt, wat doen jullie dan hier l" moet ik nog maals weten. En: Saja soedah bilang, men, saja omong sadja," antwoordt de woekeraar met veel strijkages (dat heb ik al gezegd, mevrouw, ik praat alleen maar). Saja mem," valt het baboetje hem gedwee bij. Ze zien me aan met gezichten zoo ondoorgrondelijk, met oogen zoo trouw hartig als dieren die kunnen hebben.... En het eenige dat ik nog weet te zeggenjis, dat ze dan niet vlak voor m'n huis, onder mijn^oliepalm behoe ven te staan.... Als ik me omdraai, hoor ik de Bengalees'streelend: Baik, mem," mur melen. En Tabeh mem^tabeh mem besar..." Binnen lijkt het koel na het staan in den schroeienden tuin. De hond droomt weer en zucht ervan. Onder het zonnescherm door zie ik den weg, waarop de Bengalees in z'n witte onschuldskleed en het baboetje in haar strakke baadje. Maar nu niet meer onder den oliepalm. Aan den over kant in de volle zon.... Sufferd scheld ik driftig 'maar ik weet eigenlijk niet wie ik bedoel, dat inlandsche vrouwtje of mezelf. B. S. Dat eene half uurtje r MODE VAN VANDAAG OP 't oogenblik herinnert de mode ons sterk aan die van onze grootmoeders. Wezien 's avonds weer de lange handschoenen die bijna tot aan den schouder reiken, en die dikwijls zooals op de teekening, alleen de duim vrijlaten. De vreeselijk ouderwetsche knooplaarsjes worden te Parijs weer in eere hersteld. Ze worden zoowel over dag als 's avonds gedragen. Paquin schrijft bij een zwart avondtoilet roode laarsjes voor. De laag uitgesneden toiletten moeten het veld ruimen voor die met lange mouwen en hooge boor den, welke evenals vroeger baleintjes hebben. Dit is een der gevolgen van 't hooge kapsel, waardoor de hals toch altijd eenigszins kaal aandoet. Zoo zien we b.v. zeer breede kettingen, meestal met kleurige steenen, of breede fluweelen strikken om den hals. Het kapsel brengt met zich mee dat er kammen in 't haar gedragen worden, vaak met allerlei steenen versierd. De mode is op 't oogen blik uitgesproken vrouwelijk. TJET begint 's middags, om ongefjL veer half drie. Je hebt net de koffieboel weggeruimd en wan neer je dan het tafelkleed weer oplegt, bedenk je opeens, dat je dit nu al min stens duizend maal gedaan hebt in dit jaar, dat je het morgen weer doen moet en dat je over vijf jaar.... Nee, het is téerg. Je plaatst de vaas met zulk krachtvertoon midden op tafel, dat het water over de rand plenst. Met bewonde renswaardige zelfbeheersing haal je een keukendoekje en terwijl je het water opdebt, verwerk je het feit, dat Dientje nu nóg aan het koffiedrinken was. Als je een aanmerking maakt, staan de gevolgen al vast: de hele middag een woedend gezicht of eindeloos, onver schillig gezang. Voortgezette zelfbeheer sing dus ! Wat ga je nu het eerst doen? Sokken stoppen, de nieuwe lakens zomen, het kasboek bijwerken, jakkes, wat een ellendige werkjes allemaal. Je moet nog een paar boodschappen doen, maar het is zo'n eind naar de stad en die vervelende trams, toch dom om in deze buurt te gaan wonen. Op de fiets dan maar? Nee, dan moet je je verkleden. Wacht, je kunt de winterkleren eens tevoorschijn gaan halen, het is net geschikt weer om de boel op het balcon te hangen. Die kamferlucht.... toch maar door zetten, niet aan alles toegeven, je hebt nu al een kwartier verloren met dat gezeur. Dan klim je de zoldertrap op en begint de verfrommelde en sterk-ruikende jurken en mantels over het deksel te gooien. Wat ziet het er allemaal uit! Er moet veel nieuws gekocht worden, je hebt letterlijks niets om aan te doen. Na een half uurtje begint je hoofd te bonzen. Als je de trap afdaalt, weet je dat de kist openstaat, dat de kleren rondslin geren en dat je beslist morgen verder moet. De middag wordt vervolgd met kousen stoppen, thee zetten, en een ongemotiveerde snauw tegen Jantje, die vrolijk uit school komt. Het was helemaal fout. Je had om half drie, toen het begon, toen je zo moe werd, direct even op de bank of in bed moeten gaan liggen. Een half uur verloren, maar uren gewonnen. DOLA PAG. 12 DE GROENE No. 3203

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl