Historisch Archief 1877-1940
rouwen en vrouwenleven
WOEKERAAR
OP de voorgalerij zit ik. Het is
zoo tergend heet vandaag, dat
ik alleen maar zit. De hond ligt
bewusteloos op den tegelvloer, aan het
kloppen van z'n staart af en toe
/ glimlach in droomtoestand, merk ik
dat hij nog leeft.
;' Onder het zonnescherm door zie ik
*?*, den weg: een witte reep waarover
in"? landers gaan zonder schaduw. Een
:!' Bengaleesche woekeraar: wit hemd,
:; vwitte lange luierbroek, witte tulband,
'?;,y-f - bruin gezicht met zwarte krulbaard
T! staat onder m'n oliepalm, die z'n takken
breed over den weg spreidt, te praten
~" met het baboetje van verderop, dat
J ?.. altijd zulke kostbare sieraden draagt.
s Of praten is het eigenlijk niet: hij staat
daar, armen over de borst gekruist en
i loert naar het kleine, knappe
inland' sche vrouwtje, tegenover hem dat in
,t, rad Maleisch zich tracht te verdedigen.
"' Ik hoor haar niet, doch weet wat ze
zegt. Het gaat over de schuld, de
ge? leende som, die ze niet kan terug be
talen. Ze vraagt om uitstel. Ze roept:
kassian sama saja" op een schel toon
tje, als een vogeltje in doodangst. En ik
weet ook dat het niet helpt, dat deze
Bengalees geen medelijden kent en dat
ze elk uitstel met een nieuwe schuld
zal moeten afkoopen.
Dat ik hier nu zit, te mat en te moe
om iets te doen en dat daar voor me in
de hitte een vrouwtje staat op houten
muiltjes, een vrouwtje in een kleurige
sarong en kabaja behangen met gou
den knoopen en munten en kralen,
jammerend en klagend omdat ze voelt
dat het net van dien woekeraar steeds
dichter om haar heen getrokken wordt.
MOET ik eigenlijk niet naar buiten
gaan ? Moet ik niet helpen ? Zou
je zooiets in Holland doen? Holland?
Ja maar dit is een andere wereld, waar
andere wetten gelden. Ik zal me er maar
buiten houden, het is nutteloos
Maar daar grijnst de woekeraar
zoo'n akelige, hatelijke grijns, dat ik
toch opsta en den tuin in stap. De witte
hitte slaat in m'n gezicht. M'n oogen
schrikken, ik kan ze haast niet open
houden. Het grint knerpt hinderlijk.
Onder den oliepalm aan den tuinkant
van de heg blijf ik staan. De Bengalees
ziet me het eerst. Er vonkt iets in z'n
oogen en onweerstaanbaar glimlachend
brengt hij me z'n hoffelijken groet:
Tabeh mem besar,",,goedendag groote
mevrouw."
Met een ruk wendt het baboetje zich,
slaat kinderlijk de hand voor den mond.
,,Tabeh mem," komt er dan.
Ik bezin me wat ik nu zeggen zal.
Het is moeilijk je goed uit te drukken,
ze hebben zoo'n heel andere mentali
teit.
Wat doen jullie hier?" vraag ik
eindelijk tam.
Een spotlach van den Bangalees, een
verbaasde blik van het vrouwtje.
Omong sadja " (alleen maar pra
ten) zeggen ze dan.
Omong sadja ! Ha, je hebt haar
geld geleend en dat kan ze niet terug
geven. Waar of niet, vertel op."
Weer een grijns en een langzaam
tergend slepend: Berankali, mem.
Als mevrouw dat gelooft, durf ik dat
niet tegenspreken...."
Is het zoo?" vraag ik het baboetje.
Boekan, mem. Nee mevrouw."
Volkomen onbewogen is het bruine ge
zichtje.
Heusch niet?"
Boekan, mem."
IK voel dat ik driftig ga worden. Dat
is fout. Ik voel]ook dat ik het eigenlijk
verkeerd aanpak, maar hun houding
maakt me ijselijk onzeker.
Het is ook dwaas om je met die
inlanders te bemoeien.
Als je geen geld geleend hebt, wat
doen jullie dan hier l" moet ik nog
maals weten.
En: Saja soedah bilang, men, saja
omong sadja," antwoordt de woekeraar
met veel strijkages (dat heb ik al gezegd,
mevrouw, ik praat alleen maar).
Saja mem," valt het baboetje hem
gedwee bij.
Ze zien me aan met gezichten zoo
ondoorgrondelijk, met oogen zoo trouw
hartig als dieren die kunnen hebben....
En het eenige dat ik nog weet te
zeggenjis, dat ze dan niet vlak voor
m'n huis, onder mijn^oliepalm behoe
ven te staan....
Als ik me omdraai, hoor ik de
Bengalees'streelend: Baik, mem," mur
melen.
En Tabeh mem^tabeh mem besar..."
Binnen lijkt het koel na het staan
in den schroeienden tuin. De hond
droomt weer en zucht ervan. Onder
het zonnescherm door zie ik den weg,
waarop de Bengalees in z'n witte
onschuldskleed en het baboetje in haar
strakke baadje. Maar nu niet meer
onder den oliepalm. Aan den over
kant in de volle zon....
Sufferd scheld ik driftig 'maar
ik weet eigenlijk niet wie ik bedoel, dat
inlandsche vrouwtje of mezelf. B. S.
Dat eene half uurtje
r
MODE VAN VANDAAG
OP 't oogenblik herinnert de
mode ons sterk aan die van
onze grootmoeders. Wezien 's avonds
weer de lange handschoenen die bijna
tot aan den schouder reiken, en die
dikwijls zooals op de teekening,
alleen de duim vrijlaten.
De vreeselijk ouderwetsche
knooplaarsjes worden te Parijs weer in
eere hersteld. Ze worden zoowel over
dag als 's avonds gedragen. Paquin
schrijft bij een zwart avondtoilet roode
laarsjes voor. De laag uitgesneden
toiletten moeten het veld ruimen voor
die met lange mouwen en hooge boor
den, welke evenals vroeger baleintjes
hebben. Dit is een der gevolgen van
't hooge kapsel, waardoor de hals
toch altijd eenigszins kaal aandoet.
Zoo zien we b.v. zeer breede kettingen,
meestal met kleurige steenen, of
breede fluweelen strikken om den
hals. Het kapsel brengt met zich mee
dat er kammen in 't haar gedragen
worden, vaak met allerlei steenen
versierd. De mode is op 't oogen
blik uitgesproken vrouwelijk.
TJET begint 's middags, om
ongefjL veer half drie. Je hebt net de
koffieboel weggeruimd en wan
neer je dan het tafelkleed weer oplegt,
bedenk je opeens, dat je dit nu al min
stens duizend maal gedaan hebt in dit
jaar, dat je het morgen weer doen moet
en dat je over vijf jaar.... Nee, het
is téerg. Je plaatst de vaas met zulk
krachtvertoon midden op tafel, dat het
water over de rand plenst. Met bewonde
renswaardige zelfbeheersing haal je een
keukendoekje en terwijl je het water
opdebt, verwerk je het feit, dat Dientje
nu nóg aan het koffiedrinken was. Als
je een aanmerking maakt, staan de
gevolgen al vast: de hele middag een
woedend gezicht of eindeloos, onver
schillig gezang. Voortgezette zelfbeheer
sing dus ! Wat ga je nu het eerst doen?
Sokken stoppen, de nieuwe lakens
zomen, het kasboek bijwerken, jakkes,
wat een ellendige werkjes allemaal. Je
moet nog een paar boodschappen doen,
maar het is zo'n eind naar de stad en
die vervelende trams, toch dom om in
deze buurt te gaan wonen. Op de fiets
dan maar? Nee, dan moet je je verkleden.
Wacht, je kunt de winterkleren eens
tevoorschijn gaan halen, het is net
geschikt weer om de boel op het balcon
te hangen.
Die kamferlucht.... toch maar door
zetten, niet aan alles toegeven, je hebt nu
al een kwartier verloren met dat gezeur.
Dan klim je de zoldertrap op en
begint de verfrommelde en
sterk-ruikende jurken en mantels over het deksel te
gooien. Wat ziet het er allemaal uit! Er
moet veel nieuws gekocht worden, je
hebt letterlijks niets om aan te doen. Na
een half uurtje begint je hoofd te bonzen.
Als je de trap afdaalt, weet je dat de
kist openstaat, dat de kleren rondslin
geren en dat je beslist morgen verder
moet. De middag wordt vervolgd met
kousen stoppen, thee zetten, en een
ongemotiveerde snauw tegen Jantje, die
vrolijk uit school komt.
Het was helemaal fout. Je had om
half drie, toen het begon, toen je zo
moe werd, direct even op de bank of in
bed moeten gaan liggen. Een half uur
verloren, maar uren gewonnen. DOLA
PAG. 12 DE GROENE No. 3203