De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 29 oktober pagina 17

29 oktober 1938 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

Een verhaal van De Groene WIJ leven snel. Dat woord is verre van nieuw, maar het kwam mij in de gedachte terwijljik de laatste Millioenen-nota doorlas ter zelfder tijd als duizenden andere contribuabelen, en met gelijk bezwaard gemoed als dezen kennis nam van de voorstellen tot het scheppen van nieuwe belastingen, ongeacht verhooging van de reeds bestaande. Ik heb al zoovele jaren de Millioenennota doorgenomen, ik heb altijd maar weer gelezen van nieuwe naast verhoogde belastingen, het brein van den Staat is op dit punt onuitputtelijk. Maar dat'kan toch niet eeuwig zoo blijven doorgaan, denkt men, en desondanks zijn de gevonden middelen allerminst toereikend, wat elke nieuwe Nota getuigt. Wij leven snel, en daarom zijn wij allang weer vergeten welk een vernuftige vondst een twintig jaar geleden is gedaan om 's Lands inkomsten te vermeerderen. Vernuftig n doeltreffend. De jongeren onder de lezers kunnen er bezwaarlijk van weten, maar ik twijfel niet of bij de ouderen zal menigeen zich al lezend herinneren dat vóór twee decenniën, in de nadagen van den wereldoorlog, inderdaad het stelsel beproefd is en gewerkt heeft dat ik hier wil aanbevelen. Het stelsel dat men na een jaar weder heeft verlaten, van oordeel dat het zekere bezwaren meebracht. Toegegeven, zekere bezwaren tóénmaals. Maar nu? Ik kom dus tot de zaak zelve zonder verdere inleiding en met den doodelijken ernst die bij dit onderwerp past. Want stemt niet reeds het enkele woord fiscus ons ernstig? Het was dan ten tijde dat een zekere minister van financiën een koppel wetsontwerpen indiende bij elk waarvan een nieuwe belasting -werd gecreëerd. De eerste was er een op de voornamen. Men is geneigd bij dit belastingobject den klemtoon te plaatsen op de tweede lettergreep, en dan goed keurend te knikken. Men vergist zich evenwel, gelijk doorgaans in fiscale aangelegenheden: elke vóórnaam behalve n zou cijnsplichtig maken. Dit ontwerp heeft zijn verdiensten daargelaten nimmer, gelijk het heet, den weg naar het Staats blad gevonden. Anders evenwel stond het met zijn makker: het ontwerp van wet tot de richtige heffing eener belasting op het kussen". Misverstand was hier uitgesloten, bij kussen" gaan ieders gedachten vanzelf naar een aangenaam werkwoord. Het ontwerp werd aanvaard, de wet heeft, zooals ik zeide, een jaar gegolden. De naam der wet was te ruim en daardoor mis leidend. Vrijgesteld van belasting was de kushand evenzeer als de handkus, en m.i. ten onrechte de Judaskus. Ook kon b.v. een achterkleinzoon gerust zijn overgrootmoeder zoenen zonder dat het Rijk dadelijk naast beiden stond en de hand ophield. De wet richtte zich in hoofdzaak tot de of het liefdekussen, maar, vermoedelijk kieschheidshalve, had men in den titel der wet het woord liefde" niet met het woord belasting" in n adem willen noemen. De gedachte was vernuftig, en de uitwerking daaraan gelijkwaardig. Alle hulde dan ook aan de ambtenaren van het departement die een glashelder systeem ontwierpen zonder dat hun denkend brein wegdroomde op, hun schrijfhand trilde wegens de charme van dit onderwerp. De belasting werd geheven hoe kon het wel anders? werd, zeg ik, rechtstreeks geheven van vrouwen, met dien verstande dat kusvrij waren alle vrouwen beneden 16 en boven 45 jaar. Per kus was de cijns niet bepaald hoog: n cent. Niettemin rekende men op een jaarlijksche opbrengst van 25 millioen gulden, uitgaande van de grondstelling dat in ons land per jaar z\ milliard kussen werden gewisseld met belastbare vrouwen, waarvan de helft in de lente. EEN zeer ingenieus bedacht toestel, de zoo genaamde kusmeter, registreerde het aantal. Dit toestel laadde de oppervlakte van het hoofd van iedere belastingplichtige vrouw met een onschul digen zwakstroom. De kus verbrak dien stroom en op het toestel versprong een cijfer. De vrouw moest zooveel centen neertellen als het getal op den kus meter aanwees, maar kon natuurlijk ook in grooter geld voldoen. Knappe meisjes vervielen, vooral in den beginne, herhaaldelijk in bankpapier. De inning was allereenvoudigst. Op den eersten Maandag van elke maand, op een voor elke vrouw vastgesteld uur, had zij er voor te zorgen thuis te wezen, en dan kwam de man die anders den gasmeter aflas den kusmeter aflezen, het geld innen, en den teller met een sleutel weer op nul plaatsen. Afwezigheid of wel een tekort aan centen werd onmiddellijk gestraft met een tienvoudige boete en nachtlogies op het politiebureau. Men begrijpt dat de belasting prompt en tot het volle pond werd voldaan. Het toestel werd in den nek gedragen en was zoo bevestigd dat de vrouw het niet kon verwijderen, de man van den gasmeter was in het bezit van den sleutel, en ontsloot de vrouwen die den vijf en veertigjarigen leeftijd hadden bereikt. De vrouw moest het instrument zelfs in het bad medenemen, maar ook daarin was door een waterdichte con structie voorzien. Slapen op den rug ging niet ge makkelijk, maar die grief werd afdoende weerlegd door de opmerking dat slapen op den rug ongezond was en aanleiding gaf tot nare droomen. De af metingen van het toestel waren overigens klein, en haast alle vrouwen het was nl. nog de tijd dat het haar lang werd gedragen slaagden er in het volkomen aan het oog te onttrekken. Dit was de periode van zware haarknoeten diep in den nek, gelijk ouden van dagen thans ongetwijfeld weer te binnen zal schieten. Hier en daar zult ge bij een oudroest nog wel een kusmeter kunnen aantreffen, en ik noodig u uit dan vooral zoo'n mecaniekje te koopen. Ge zult u overtuigen dat het alleraardigst is samengesteld. Want de groote verdienste was dat het niets dan kussen registreerde, geen enkele van die vele andere betastingen die 's menschen hoofd dagelijks onder gaat, hetzij door eigen of door anderer toedoen, als daar zijn: haar borstelen, hoed opzetten, neus snuiten, wangen poederen, jeuk verdrijven, oorvegen. Men kon zijn engelachtig vrouwtje vrijelijk de tranen drogen, maar de kus die daarop onver biddelijk volgde werd even onverbiddelijk geregis treerd door dien kleinen duivel van metaal, die slechts gevoelig was, maar dan ook uiterst gevoelig voor het contact van lippen met ieder deel van het onderhavige hoofd. WIE dit ontwerp luide toejuichten waren de jaloersche mannen. Voor hen was de nieuwe wet een ware uitkomst. Zij noteerden eenvoudig het getal van den kusmeter voordat hun vrouw den avond elders ging doorbrengen, en dan kon zij wat hun betrof den nacht blijven doordansen: ze controleerden het getal eenvoudig opnieuw wanneer hun vrouw terugkwam. Jaloezie van mannelijke echtgenooten is heel dat jaar nergens voorgekomen. Te kort, al te kort helaas heeft de rust dier geplaagden geduurd. ' Zoolang het nog een nieuwtje was liep alles glad van stapel. Er werd gezoend dat het klapte, er werd gelachen, en het hardst lachte de minister van financiën. Maar reeds kwamen er klachten. De verloofde meisjes leerden nadenken, weinig gesteld op boete en gedwongen nachtlogies na het eind der maand. Hun jongens moesten rst betalen, en de nuchterheid van dezen toch redelijken eisch werkte verkoelend. Daar kwam bij dat tegen het eind van de maand de staat der geldmiddelen het kussen vaak in het geheel niet meer gedoogde. Ook daardoor ging de goede verstandhouding achteruit. Aan het eind van de maand werd dan ook van lieverlede het aantal verbrekingen van engagementen legio. Tot de bezwaren reken ik niet de uitvinding van den isoleerenden lap. Want wel voorkwam deze, gehouden tusschen lippen eener- en te kussen plek anderzijds, het verspringen van den kusmeter, maar de aldus gegeven kussen hadden een vreemden smaak, een smaak van gas, en de meisjes ver klaarden dat zij dan net zoo lief door den man van den gasmeter werden gezoend. Neen, die lap had geen succes. Overigens verwekte de komst van den gasman, eens per maand, in alle gezinnen groote beroering. Tijdens de paar seconden nl. benoodigd voor het terugzetten van den kusmeter was het desbetreffende meisje kusvrij, en, omstuwd van ouders, zusters, broers en verloofde, om van verdere familie en kennissen te zwijgen, doorstond zij een storm van liefdesbetuigingen waartegen het betrokken gelaat natuurlijkerwijze niet bestand was. Betrokken gelaatstrekken, zoo niet hoogroode, waren dan ook het gevolg. Maar men moest zijn zoenen nu eenmaal kwijt kunnen raken, dat lag in den loop der dingen. En zoo zag men vreemd en toch verklaarbaar ver schijnsel dat op straat kusvrije vrouwen, kenbaar doordat zij geen zwaren haarknoet droegen; plotseling werden omhelsd door onbekende mannen bij wie de kusnood hoog was gestegen. Het waren alleen de knappe vrouwen die klaagden, de andere leden in stilte. Maar klacht of geen klacht, dit openbare gezoen wekte terecht ergernis. En niet minder stootte men zich aan het gedrag van dames van den cijnsplichtigen leeftijd die zich tot het geven en ontvangen van de zoete liefkozing beschikbaar stelden onder het mom de schatkist te stijven en het vaderland te dienen. Zij plaatsten zich op de drukke verkeerspunten met borden: kusbaar a raison van i cent" en dergelijke. Hun voorkomen was door gaans van een aard dat zich maar zelden een file gegadigden vormde, en niettemin, hun enkele ver schijning wekte de verontwaardiging op van allen die hechtten aan goede zeden in het openbaar. Zoo was het dus met de nieuwe wet volstrekt geen boter tot den boom. Maar een veel ernstiger symptoom deed zich voor, en niet ten onrechte dan ook trok de minister van financiën een steeds langer gezicht. Het was dit: de altijd looze belasting betalers hadden er iets op gevonden om, zonder de wet te ontduiken, toch feitelijk haar kracht te ontzenuwen. Men leerde den duur van den kus uitbuiten ten koste van zijn veelvuldigheid. Ik bedoel dat de kus naar het aantal terugliep, maar tegelijk het tijdsvolumen per kuseenheid onrust barend toenam. Het was de oorlogsperiode van de eenheidsworst, de eenheidssigaren, de eenheidskleeding. De vindingrijke liefde voegde er al spoedig den eenheidskus aan toe. De kus, n kus, duurde een uur, zoo niet langer, althans tusschen verliefden, en juist van dezen in de eerste plaats moest de fiscus het hebben. Ik houd niet van spionneeren, maar ik ben toch eens op een avond een paartje nagegaan ik deed het uit bezorgdheid om den Staat der Nederlanden dat zich op een bank zette in het park, daar in kushouding verviel, en meer dan drie uur volstrekt beweging- en geluidloos bij die houding volhardde. Ten laatste rezen de jongelui overeind, en, doodmoe maar vol controleijver, sjokte ik hen na. Hun lippen hadden elkaar nog steeds niet losgelaten, ook buiten het park, op straat bleven zij vereenigd, den heelen langen weg, Dat zij het spoor niet bijster raakten is mij een raadsel, dat zij telkens in onzachte aanraking kwamen met voorbijgangers en lantaarnpalen spreekt vanzelf, maar niets vermocht dien kus te verbreken, en, steeds vereenigd, verdwenen ze ten laatste achter haar (of zijn, dat laat ik in het midden) huisdeur. Ik verzeker u, ik heb, zij het met een bezwaard gemoed om den minister, voor die dichte deur diep mijn hoed afgenomen, getroffen als ik was door zulk een blijk van volharding om een paar centen uit te sparen. Het kan wezen dat ik toevallig recordhouders ben nagegaan, maar een feit is dat de belasting verbijsterend snel terugliep. Had er aanvankelijk een edele wedstrijdgeest geheerscht om het getal van den kusmeter zoo hoog mogelijk op te drijven, trachtten vooral vriendinnen elkaar de loef af te steken iets, waarbij de schatkist won, maar de vriendschap verloor na een paar maanden openbaarde zich de veel minder nobele gezindheid de kuseenheid zoolang mogelijk te continueeren, en ook dit werd een wedstrijd. Er waren gelieven die op Zondag om acht uur begonnen en om achttien uur nog niet geëindigd hadden. Zij brachten bovendien op de namiddagwandeling het verkeer in de war, en de goedgezinden hadden nieuwe stof tot ergernis. Maar we weten het allen: een minister van financiën is koppig, en niet spoedig zal hij toegeven dat zijn belasting een doodgeboren kind is met een lam handje. Wie kan dus zeggen hoeveel jaren hij nog voet bij stuk gehouden zou hebben, wanneer niet een hoogst rampspoedig feit zich had ge manifesteerd. Want, al heb ik daar persoonlijk zoo geen verstand van, het is met het kussen toch blijkbaar een eigenaardig ding. Een kus waarvoor betaald moet worden, zij het slechts een cent, schijnt niet recht te smaken, en een kus van uren schijnt aan frischheid in te boeten. Kortom, negen maanden na het in werking treden der wet begon u hebt het reeds geraden het geboortecijfer op alarmeerende wijze te dalen, zelfs dat van doode kinderen met lamme handjes. Nog een kwartaal hield de regeering het vol, toen werd de wet op geheven, want een Staat die zich respecteert kan zijn bevolking niet zien afnemen. Zoo was het in den oorlogstijd. Maar nu? Heeft ons land sedert dien niet veel te veel inwoners gekregen? Komen daar niet per jaar een tachtigtot honderdduizend zielen bij ? En wanneer aan dien aanwas nu eens paal en perk wordt gesteld, wanneer die aanwas nu eens gaat verkeeren in een afwas, zou dan het scheppen van nieuwe en het verhoogen van bestaande belastingen niet tot het verleden kunnen behooren? Zou dan niet de Millioenen-nota een stuk kunnen worden dat de belastingbetaler leest als een roman? PAG. 17 DE GROENE No.3204

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl