De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 12 november pagina 12

12 november 1938 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Litteraire kritiek JAREN geleden, onder Johan de Meester nog, heeft het letterkundig bijblad van de N.R.C, een nummer gewijd aan de vraag, of letterkundige recensies geteekend of ongeteekend moesten ver schijnen. In de Times is dezer dagen dezelfde kwestie weder aan de orde gesteld in een warm pleidooi van den essayist Stephen Spender voor meer anonymiteit in de boekkritiek. Zijn beschou wingen lijken ons belangrijk genoeg om er hier op terug te komen. Het is onmiskenbaar dat uitgevers in hun adver tenties meer de namen van bepaalde recensenten dan die van bepaalde bladen of periodieken citeeren. Het valt dan ook niet te ontkennen dat de meeste periodieken in plaats van een anonym, algemeen, eigen groepsoordeel naar voren te brengen, in toe nemende mate de vergaarbak worden van een gemengde verzameling auteurs, waarbij het redigeeren op niet veel anders uitloopt dan op uitgeven. In vroeger tijden echter, en die nog niet zoo lang achter ons liggen, beteekende de naam van een individueel criticus minder dan die van een krachtig geredigeerd, een eigen standpunt, karakter en stijl hebbend blad of periodiek. Een orgaan, een opinie, oefenden hier macht en invloed uit, niet de toe vallige uitdrukking van een persoonlijken smaak. Tegenwoordig echter is iedereen, zoomaar, een naam. Er zijn geen groepen meer. Dat intusschen deze gang van zaken voor jonge, aankomende schrijvers een voordeel is, ligt voor de hand. Het is prettig, te ontdekken dat ge een naam" zijt, lang voordat ge er zelf op verdacht bent dat ge iets anders te vertellen hebt dan zorgvuldig opge vangen en toegepaste meeningen van anderen. Uw nederige pogingen, een centje te verdienen door gebruikelijke opinies netjes op gebruikelijke boeken toe te passen, krijgen het gewicht van prozagedichten, met uw naam geteekend. DE toestand brengt echter ook nadeelen mee. Moet ge van het leveren van litteraire kritiek bestaan, dan kunt ge uw onderteekende recensies niet in concurreerende bladen of tijdschriften doen verschijnen. En dan dit: zijt ge een consciën tieus en scheppend schrijver, dan verkeert ge in de onaangename situatie, naast werk waar gij achter staat, uw goeden naam te moeten plaatsen onder stukken, die soms het kenmerk van den vaak noodzakelijk slechts op routine en mechani sche haast drijvenden journalistenarbeid dragen. Indien er een goede, actueele, litteraire journalis tiek bestaat met zekere gevestigde, algemeen aan vaarde kritische maatstaven, dan is het niet zonder zin, ongesigneerd te kunnen schrijven in een stijl, welke den nadruk niet in de eerste plaats op de persoonlijkheid van den recensent doet vallen, maar op die van den schrijver van het behandelde werk. Eén of twee brillante uitzonderingen kunnen dan die maatstaven en dien stijl met hun naam ver tegenwoordigen . Op die wijze krijgt een tijdschrift een onpersoon lijke belangrijkheid. Het is veel moeilijker, een anonyme, naar objectiviteit strevende opinie te vertegen woordigen, dan de eigen persoonlijkheid uit te drukken. Het is, anderzijds, stimuleerender en eervoller, den maatstaf van een intelligente groep schrijvers onder redactioneele eenheid anonym toe te passen, dan steeds voor het eigen standje op anonymj? te komen. Tegehwoordig hebben de meeste tijd schriften opgehouden, samenhangende organismen te zijn; het zijn marktplaatsen waar ieder zijn eigen waren uitroept. De gewone litteraire kritiek (niet de groote essays of studies) geeft, vooral in dagbladen, weinig meer dan boekennieuws. Welnu, het nieuws is, evenals in de gewone journalistiek, belangrijker dan de brenger daarvan, in dit geval de recensent. Tenzij deze laatste zelf, door zijn meeningen, per soonlijkheid, vondsten enz., op zijn beurt tot nieuws wordt. Het domineeren van namen in een blad of tijd schrift beteekent, dat althans enkele daarvan bij den lezer bekend verondersteld worden. Zoo is een kliek geschapen, een kliek van schrijvers, bestemd voor een kliek van lezers. Vandaar de verveeldheid van het groote, algemeene publiek tegenover moderne litteratuur: de kliek is zoo klein dat zij slechts voor een beperkt aantal tijdschriften kan uitreiken. DE terugkeer tot een oudere traditie van redigeeren, met anonyme kritiek, zou samenvallen met het moderne streven naar het produceeren van een georganiseerden indruk. Een blad of periodiek dat zich zou toeleggen, niet op het rondom zich groepeeren van een kring min of meer gevestigde namen, maar op het vestigen van een tot eenheid gevormde meening bij den toevalligen lezer; niet op den roem, bekende auteurs tot medewerker te hebben, maar op dien, artikelen, aankondigingen, overzichten, recensies van erkend betrouwbaar peil te brengen, van wiens hand dan ook, zulk een uitgave zou wellicht een groot succes worden. Daarvan zijn in Amerika voorbeelden te over. Een publiek, overvoerd met namen en verveeld en blas daartegenover, zou wellicht belangstellen in een verzameling, niet van kliek-namen maar van litteraire stof. Het zou wellicht ophouden, gapend en met verflauwende aandacht reputaties te volgen, en zich uitbreiden tot een veel grooter lezerskring, die wel artikelen, boekennieuws, overzichten enz. wil lezen maar zich tevoren uitgesloten voelde door het snobisme eener aristocratie van litteraire namen die voor hem niets beteekenen. Een oorzaak van de bestaande situatie is, dat een redacteur een boek aan een mijnheer Jansen of Pietersen pleegt te geven, liefst bekende namen , die zijn redactioneele verantwoordelijkheid ver lichten door er een met hun naam gesigneerde bespreking van te geven. Weet de heer J. of P. toevallig niet genoeg om competent over juist dat boek te kunnen schrijven geen nood ! hij kan het als uitgangspunt nemen om voor zich, d.w.z, over zichzelf te schrijven. Het publiek begrijpt overigens niet, waarom een bepaald boek wel aan den heer Jansen en niet aan den zooveel deskun diger heer Pietersen is gestuurd, en ergert zich. Het bezwaar tegen onderteekende kritiek is overigens niet absoluut. Er kan grondige reden voor zijn. Maar dan moet de signatuur meer zijn dan die van een getalenteerd jonkman die een leesbaar artikel over alles en nog wat kan vervaardigen. Komt men zulke namen teveel tegen, dan is het publiceerende orgaan een voertuig, meer erop be rekend zijn passagiers te vertoonen dan ergens aan te komen. N.V. KUNSTHANDEL P. DE BOER HEERENGRACHT 474 AMSTERDAM ? OUDE MEESTERS Schilderkunst De veiling van de collectie Ant. W. M. Mensing Tl TA langen tijd beleeft Amsterdam weer eens een i\l veiling van internationaal formaat. Dinsdag ?? * 15 November wordt in de zalen van de firma Fred. Muller en Cie de verzameling schilderijen ge veild van wijlen Ant. W, M. Mensing, die in zijn leven in deze zelfde zalen vele wereldberoemde vei lingen gedirigeerd en tallooze meesterwerken met een korten hamerslag aan hun nieuwen eigenaar toe gewezen heeft. /N het midden der belangstelling staat het groote door Rembrandt geschilderde portret van Maarten Looten, dat in 1928 op de te Londen gehouden veiling der collectie Holford, 26.000 guineas of ruim drie ton opbracht. Gedurende de laatste maanden was dit schilderij in Rotterdam op de tentoonstelling Mees terwerken uit vier eeuwen" te zien. Het is 1632 ge dateerd en duseenwerk uit Rembrandt's mondaine" periode, welke met des meesters vestiging te Amster dam samenvalt. In zijn tijd even belangrijk als de Maarten Loo ten" is het prachtige tafereel van Jan Steen Antonius en Cleopatra". Naar verhouding is het wellicht nog mooier dan de Rembrandt. Het lichtende blauw van Cleopatra's gewaad, de dynamiek en het rhythme van de compositie maken het tot een van Steen's meest geslaagde stukken. In den uitersten rechterhoek van het schilderij heeft de meester zichzelf vereeuwigd, staande met een glas wijn in zijn hand. De Cleopatra is een portret van Steen's zuster en Lucius Plancius is voorgesteld door den vader van den schilder. Holland's grootste stilleven-schilders, Abraham van Beyeren en Willem Kalff, zijn waardig vertegen woordigd. Vooral het groote stilleven van Willem Kalff is een meesterwerk. Uitstekend van kwaliteit zijn de twee boerenstukjes van Adriaen van Ostade, waarvan het grootere, evenals de Rembrandt, op de Jubileum-Tentoonstelling te Rotterdam te zien was. Het kleinere van de beide Ostade-interieurs bevond zich vroeger in de Londensche collectie A. Hope, waar ook de drie stadsgezichten van Gerrit Berckheyde vandaan komen. Deze laatste drie schilderijen zijn een jaar of twintig geleden door J. Hope in veiling gebracht en hebben toen respectievelijk 5/5, 441 en 567 Pond opgebracht. Vrij talrijk zijn in de collectie Mensing de stukken, die door een curieuze voorstelling of door de zeld zaamheid van den meester de aandacht trekken. Zoo is er een jeugdwerk van Rembrandt's leerling Gerbrandt van den Eeckhout, voorstellende een Intérieur met kaartspelers"; een zeer vroeg Landschap" van Salomon van Ruysdael; tezamen door Aelbert Cuyp en Lieve Verschuur geschilderd en door beiden geteekend. De i?de-eeuwsche Hollandsche meesters zijn op deze veiling beter vertegenwoordigd dan de Fransche en de primi tieven. Omtrent de taxaties en prijsvoorspellingen loopen de meeningen sterk uiteen. Aan gezien echter verschillende buitenlandsche koopers reeds in Amsterdam aangekomen zijn en andere nog verwacht worden, zal het prijsniveau vermoedelijk hooger liggen dan bij de laatste veilingen hier ter stede ge houden. Dr. N. S. Trivas jan Steen: Antonius en Geopotro (Veiling collectie Mensing)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl