Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Litteraire kritiek
JAREN geleden, onder Johan de Meester nog,
heeft het letterkundig bijblad van de N.R.C, een
nummer gewijd aan de vraag, of letterkundige
recensies geteekend of ongeteekend moesten ver
schijnen. In de Times is dezer dagen dezelfde
kwestie weder aan de orde gesteld in een warm
pleidooi van den essayist Stephen Spender voor
meer anonymiteit in de boekkritiek. Zijn beschou
wingen lijken ons belangrijk genoeg om er hier
op terug te komen.
Het is onmiskenbaar dat uitgevers in hun adver
tenties meer de namen van bepaalde recensenten
dan die van bepaalde bladen of periodieken citeeren.
Het valt dan ook niet te ontkennen dat de meeste
periodieken in plaats van een anonym, algemeen,
eigen groepsoordeel naar voren te brengen, in toe
nemende mate de vergaarbak worden van een
gemengde verzameling auteurs, waarbij het
redigeeren op niet veel anders uitloopt dan op uitgeven.
In vroeger tijden echter, en die nog niet zoo lang
achter ons liggen, beteekende de naam van een
individueel criticus minder dan die van een krachtig
geredigeerd, een eigen standpunt, karakter en stijl
hebbend blad of periodiek. Een orgaan, een opinie,
oefenden hier macht en invloed uit, niet de toe
vallige uitdrukking van een persoonlijken smaak.
Tegenwoordig echter is iedereen, zoomaar, een
naam. Er zijn geen groepen meer. Dat intusschen
deze gang van zaken voor jonge, aankomende
schrijvers een voordeel is, ligt voor de hand. Het
is prettig, te ontdekken dat ge een naam" zijt,
lang voordat ge er zelf op verdacht bent dat ge
iets anders te vertellen hebt dan zorgvuldig opge
vangen en toegepaste meeningen van anderen.
Uw nederige pogingen, een centje te verdienen door
gebruikelijke opinies netjes op gebruikelijke boeken
toe te passen, krijgen het gewicht van
prozagedichten, met uw naam geteekend.
DE toestand brengt echter ook nadeelen mee.
Moet ge van het leveren van litteraire kritiek
bestaan, dan kunt ge uw onderteekende recensies
niet in concurreerende bladen of tijdschriften doen
verschijnen. En dan dit: zijt ge een consciën
tieus en scheppend schrijver, dan verkeert ge in
de onaangename situatie, naast werk waar gij
achter staat, uw goeden naam te moeten plaatsen
onder stukken, die soms het kenmerk van den
vaak noodzakelijk slechts op routine en mechani
sche haast drijvenden journalistenarbeid dragen.
Indien er een goede, actueele, litteraire journalis
tiek bestaat met zekere gevestigde, algemeen aan
vaarde kritische maatstaven, dan is het niet zonder
zin, ongesigneerd te kunnen schrijven in een stijl,
welke den nadruk niet in de eerste plaats op de
persoonlijkheid van den recensent doet vallen, maar
op die van den schrijver van het behandelde werk.
Eén of twee brillante uitzonderingen kunnen dan
die maatstaven en dien stijl met hun naam ver
tegenwoordigen .
Op die wijze krijgt een tijdschrift een onpersoon
lijke belangrijkheid. Het is veel moeilijker, een
anonyme, naar objectiviteit strevende opinie te vertegen
woordigen, dan de eigen persoonlijkheid uit te
drukken. Het is, anderzijds, stimuleerender en
eervoller, den maatstaf van een intelligente groep
schrijvers onder redactioneele eenheid anonym
toe te passen, dan steeds voor het eigen standje op
anonymj?
te komen. Tegehwoordig hebben de meeste tijd
schriften opgehouden, samenhangende organismen
te zijn; het zijn marktplaatsen waar ieder zijn eigen
waren uitroept.
De gewone litteraire kritiek (niet de groote
essays of studies) geeft, vooral in dagbladen, weinig
meer dan boekennieuws. Welnu, het nieuws is,
evenals in de gewone journalistiek, belangrijker
dan de brenger daarvan, in dit geval de recensent.
Tenzij deze laatste zelf, door zijn meeningen, per
soonlijkheid, vondsten enz., op zijn beurt tot nieuws
wordt.
Het domineeren van namen in een blad of tijd
schrift beteekent, dat althans enkele daarvan bij
den lezer bekend verondersteld worden. Zoo is een
kliek geschapen, een kliek van schrijvers, bestemd
voor een kliek van lezers. Vandaar de verveeldheid
van het groote, algemeene publiek tegenover
moderne litteratuur: de kliek is zoo klein dat zij
slechts voor een beperkt aantal tijdschriften kan
uitreiken.
DE terugkeer tot een oudere traditie van
redigeeren, met anonyme kritiek, zou samenvallen
met het moderne streven naar het produceeren van
een georganiseerden indruk. Een blad of periodiek
dat zich zou toeleggen, niet op het rondom zich
groepeeren van een kring min of meer gevestigde
namen, maar op het vestigen van een tot eenheid
gevormde meening bij den toevalligen lezer; niet op
den roem, bekende auteurs tot medewerker te
hebben, maar op dien, artikelen, aankondigingen,
overzichten, recensies van erkend betrouwbaar peil
te brengen, van wiens hand dan ook, zulk een
uitgave zou wellicht een groot succes worden.
Daarvan zijn in Amerika voorbeelden te over. Een
publiek, overvoerd met namen en verveeld en blas
daartegenover, zou wellicht belangstellen in een
verzameling, niet van kliek-namen maar van
litteraire stof. Het zou wellicht ophouden, gapend
en met verflauwende aandacht reputaties te volgen,
en zich uitbreiden tot een veel grooter lezerskring,
die wel artikelen, boekennieuws, overzichten enz.
wil lezen maar zich tevoren uitgesloten voelde door
het snobisme eener aristocratie van litteraire namen
die voor hem niets beteekenen.
Een oorzaak van de bestaande situatie is, dat
een redacteur een boek aan een mijnheer Jansen of
Pietersen pleegt te geven, liefst bekende namen ,
die zijn redactioneele verantwoordelijkheid ver
lichten door er een met hun naam gesigneerde
bespreking van te geven. Weet de heer J. of P.
toevallig niet genoeg om competent over juist dat
boek te kunnen schrijven geen nood ! hij kan
het als uitgangspunt nemen om voor zich, d.w.z,
over zichzelf te schrijven. Het publiek begrijpt
overigens niet, waarom een bepaald boek wel aan
den heer Jansen en niet aan den zooveel deskun
diger heer Pietersen is gestuurd, en ergert zich.
Het bezwaar tegen onderteekende kritiek is
overigens niet absoluut. Er kan grondige reden voor
zijn. Maar dan moet de signatuur meer zijn dan die
van een getalenteerd jonkman die een leesbaar
artikel over alles en nog wat kan vervaardigen.
Komt men zulke namen teveel tegen, dan is het
publiceerende orgaan een voertuig, meer erop be
rekend zijn passagiers te vertoonen dan ergens aan
te komen.
N.V. KUNSTHANDEL
P. DE BOER
HEERENGRACHT 474
AMSTERDAM
?
OUDE MEESTERS
Schilderkunst
De veiling van de
collectie Ant. W. M. Mensing
Tl TA langen tijd beleeft Amsterdam weer eens een
i\l veiling van internationaal formaat. Dinsdag
?? * 15 November wordt in de zalen van de firma
Fred. Muller en Cie de verzameling schilderijen ge
veild van wijlen Ant. W, M. Mensing, die in zijn
leven in deze zelfde zalen vele wereldberoemde vei
lingen gedirigeerd en tallooze meesterwerken met een
korten hamerslag aan hun nieuwen eigenaar toe
gewezen heeft.
/N het midden der belangstelling staat het groote
door Rembrandt geschilderde portret van Maarten
Looten, dat in 1928 op de te Londen gehouden veiling
der collectie Holford, 26.000 guineas of ruim drie
ton opbracht. Gedurende de laatste maanden was dit
schilderij in Rotterdam op de tentoonstelling Mees
terwerken uit vier eeuwen" te zien. Het is 1632 ge
dateerd en duseenwerk uit Rembrandt's mondaine"
periode, welke met des meesters vestiging te Amster
dam samenvalt.
In zijn tijd even belangrijk als de Maarten Loo
ten" is het prachtige tafereel van Jan Steen Antonius
en Cleopatra". Naar verhouding is het wellicht nog
mooier dan de Rembrandt. Het lichtende blauw van
Cleopatra's gewaad, de dynamiek en het rhythme
van de compositie maken het tot een van Steen's
meest geslaagde stukken. In den uitersten rechterhoek
van het schilderij heeft de meester zichzelf vereeuwigd,
staande met een glas wijn in zijn hand. De Cleopatra
is een portret van Steen's zuster en Lucius Plancius
is voorgesteld door den vader van den schilder.
Holland's grootste stilleven-schilders, Abraham van
Beyeren en Willem Kalff, zijn waardig vertegen
woordigd. Vooral het groote stilleven van Willem
Kalff is een meesterwerk. Uitstekend van kwaliteit
zijn de twee boerenstukjes van Adriaen van Ostade,
waarvan het grootere, evenals de Rembrandt, op de
Jubileum-Tentoonstelling te Rotterdam te zien was.
Het kleinere van de beide Ostade-interieurs bevond
zich vroeger in de Londensche collectie A. Hope,
waar ook de drie stadsgezichten van Gerrit Berckheyde
vandaan komen. Deze laatste drie schilderijen zijn
een jaar of twintig geleden door J. Hope in veiling
gebracht en hebben toen respectievelijk 5/5, 441 en
567 Pond opgebracht.
Vrij talrijk zijn in de collectie Mensing de stukken,
die door een curieuze voorstelling of door de zeld
zaamheid van den meester de aandacht trekken. Zoo
is er een jeugdwerk van Rembrandt's leerling
Gerbrandt van den Eeckhout,
voorstellende een Intérieur
met kaartspelers"; een zeer
vroeg Landschap" van
Salomon van Ruysdael; tezamen
door Aelbert Cuyp en Lieve
Verschuur geschilderd en door
beiden geteekend.
De i?de-eeuwsche
Hollandsche meesters zijn op deze
veiling beter vertegenwoordigd
dan de Fransche en de primi
tieven. Omtrent de taxaties en
prijsvoorspellingen loopen de
meeningen sterk uiteen. Aan
gezien echter verschillende
buitenlandsche koopers reeds in
Amsterdam aangekomen zijn
en andere nog verwacht worden,
zal het prijsniveau vermoedelijk
hooger liggen dan bij de laatste
veilingen hier ter stede ge
houden.
Dr. N. S. Trivas
jan Steen: Antonius en Geopotro
(Veiling collectie Mensing)