De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 12 november pagina 3

12 november 1938 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

D E GROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT l 8 77 Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement 1. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd. 12 NOV. 1938 Werkloosheidsbestrijding door bodemontginning DE huidige verstoorde evenwichtsverhouding tusschen productie en consumptie, en hief komt de geheele huidige situatie op neer, met als gevolg werkloosheid bij mensch en kapitaal, dus verwording en verarming, zal zich niet auto matisch herstellen, zooals in de vorige tijdperken van crises onder de werking van de vrije prijsvorming wel het geval is geweest. Vrijhandel en ongeordende concurrentie, dit tijdvak ligt onherroepelijk achter ons. Het stelsel van vrijhandel en ongeordende con currentie blijft voorloopig een illusie. Wij zijn thans gekomen in een tijdvak van een meer nationaal georiënteerde economie, een,,economie dirigée". Wij kunnen niet blijven koopen van het buiten land, zonder zelf te werken, of, naar een beeld van professor Goudriaan: Een werklooze, wiens schoe nen stuk zijn, koopt voor een paar dubbeltjes zooileer en repareert zijn schoenen zelf; nationale economie, of protectionisme in het klein. Heeft onze werklooze weer werk en geld, dan schakelt hij den schoenmaker weder in, en het evenwicht is hersteld. Al staat nu voor mij vast, dat de te snelle, niet geheel door ons beheerschte ontwikkeling van de techniek en het wegvallen van een aantal afzet gebieden de grondoorzaken zijn van de moeilijk heden, toch wil dit geenszins zeggen, dat er ook niet andere factoren zijn, welke tot de huidige situa tie aanleiding hebben gegeven. Van deze oorzaken wil ik noemen: de onvoldoende waardevastheid van het geld, de ongelijke verdeeling van het goud, het verdrag van Versailles, politieke doeleinden tus schen en in verschillende staten en verder ook de verstoorde ruilverhouding tusschen verschillende groepen der bevolking, als gevolg van een te hoog loonpeil eenerzijds en een te laag loonpeil ander zijds. Ik doel hier op de loonen in de beschutte be drijven tegenover die in de niet of onvoldoend be schutte bedrijven. Keeren wij nu weder terug tot onze nationaal georiënteerde economie, die er op gericht is de pro ductie-middelen van het eigen land tot een zoo groot mogelijke ontwikkeling te brengen, dan is het eerste waar wij aan denken: onzen bodem. UITBREIDING van de oppervlakte van onzen cultuurgrond door ontginning en inpoldering, en verhooging van het productievermogen van den bestaanden cultuurgrond door ontwatering, ruil verkaveling enz. is het eerste wat ons te doen staat. Vele handen zullen dan arbeid vinden, niet allén bij de uitvoering, dus tijdelijk, maar ook blijvend, want bij ontginningen en inpolderingen maakt men cultuurgrond, op zichzelf een productiemiddel, dat blijvende werkverruirning in het leven roept. Een productie-middel, dat bovendien niet door het ge bruik vergaat; wij scheppen hier duurzame waar den. Kapitaal, arbeid en natuur worden hier blijvend tot samenwerking gebracht. Er bestaat bovendien een groote vraag naar cul tuurgrond, hetgeen niet van de meeste andere pro ductie-middelen gezegd kan worden. Men kan n.l. al reeds jaren lang constateeren, dat bij verpach tingen en verkoopingen van landerijen het aantal gegadigden sterk toenemende is. Nederland is trou wens wel bij uitstek aangewezen om zijn bodemproductie op te voeren, omdat wij beschikken over een zeer energieken en deskundigen boerenstand, waardoor de verbetering van den bodem, dus het daarin gestoken kapitaal, tot zijn recht kan komen. In dit opzicht zijn wij vele andere landen voor; de wijze waarop b.v. de Wieringermeer in cultuur is gebracht en verder gekoloniseerd, is uniek en on denkbaar in een ander land, waar geen Nederlandsche energie en landbouwkennis ten dienste staan. Wat geldt voor den Nederlandschen boer, geldt ook voor den Nederlandschen arbeider; waar ter wereld vindt men een arbeider, die beter kan egaliseeren, draineeren en markeeren? Ir. J. Th. Westhoff DE Groene" brengt deze week een artikel van Ir. J. Th, Westhoff, den Rijksinspecteur voor de werkverschaffing in Overijsel en Drente, wiens opzienbarend plan tot werkloosheidsbestrijding en uitbreiding van den Nederlandschen cultuurgrond thans door de regeering wordt uitgevoerd. De bij uitstek deskundige schrijver zet hier de prin cipes van zijn plan uiteen, waarbij het mogelijk blijkt te zijn binnen tien jaar vrijwel de geheele werkloosheid op te heffen zonder dat aan de openbare financiën bij zondere eischen worden gesteld. UN VIN EXCELLENT kruq brut Tenslotte is aan de uitbreiding van de productie van onzen landbouw weinig risico verbonden, dat wil zeggen de landbouw werkt met weinig ingevoerde grondstoffen. Zoo zit in de veredelingsproducten van onze veehouderij (melk en boter) voor iedere 1000 gulden, die geproduceerd wordt, 700 a 800 gulden nationaal inkomen, d.w.z. loon, rente en pacht. Deze verhouding is bij het overgroote deel der in dustrie-producten veel minder gunstig. Wij willen dit betoog niet vervolgen alsvorens nu reeds enkele bezwaren, welke bij een aantal lezers zullen opkomen, te weerleggen. BEGINNEN wij met het voornaamste bezwaar. Er is toch, zegt men, een teveel aan producten, teveel in dien zin dan, dat geen loonende afzet van producten wordt verkregen. Dit bezwaar is slechts gedeeltelijk juist, want inderdaad, er bestaat een teveel" aan groenten, bloembollen, eieren, rundvleesch, bacon, alzoo van producten waarvan de marktpositie ten nauwste samenhangt met een scherp gecontingenteerden export. Maar hiertegen over staat een groot tekort aan graan en veevoeder. Wanneer wij zelf dit veevoeder zouden gaan ver bouwen, dan zou dat een uitbreiding van onzen cul tuurgrond vorderen van 750.000 ha of 33% van de bestaande oppervlakte cultuurgrond; eerst dan zou den wij in staat zijn onzen veestapel van eigen bo dem te voeden. De bestaande beperkingen hebben dan ook niet ten doel de landbouwproductie in haar geheel in te krimpen, doch om die van bepaalde producten, waar wel een tijdelijk teveel" en wel in verband met de marktpositie aan is, te beperken, en daar door onder meer dengraanbouwtestimuleeren. Tot de taak van de tegenwoordige generatie behoort dan ook onder anderen een reorganisatie van de bodempro ductie in verband met de structureele veranderingen in de maatschappij. En nu tenslotte nog deze mogelijke vraag: Waar om een productietak, welke reeds steun" geniet, nog uit te breiden? Is dat wel juist? Hier dreigt een misverstand in het spel te komen. Het woord steun" is een verkeerde begripsomschrij ving. Zoo is denkbaar een systeem van invoerhef fingen aan de grens, om daardoor het binnenlandsch prijspeil te beschermen en uit deze heffingen toe slagen te geven ten behoeve vanlandbouwvoortbrengselen. In dat geval zou hanteering van het begrip steun" door het publiek, zooals dit nu wel eens pleegt te geschieden, niet mogelijk zijn. Hiermede wil ik maar zeggen, dat men den boerensteun" of het Landbouwcrisisfonds er niet bij moet halen, omdat dit tot verwarring leidt. Verhooging van onze bodemopbrengst wil zeg gen : samenbrengen van een aantal productie-facto ren, waardoor wij duurzame waarden scheppen en producten verkrijgen, welke wij anders van vreem den moeten koopen (granen), terwijl wij bovendien een aantal voortbrengselen bekomen zooals boter, welke wij aan het buitenland kunnen verkoopen en die alzoo dienst doen om een gedeelte van onzen noodzakelijken import te betalen. Een gelukkige omstandigheid is hier, dat de granen thans worden ingevoerd uit landen, waarmede wij een sterk pas sieve handelsbalans hebben. WIJ weten nu dus, dat uitbreiding en verbete ring van onzen cultuurgrond verantwoord is. Ergo: Bestrijding van de werkloosheid door bodem verbetering. Wij verkeeren daarbij in de gunstige omstandigheden, dat in ons land op dit gebied nog zeer veel gedaan kan worden. Een op dit terrein ingesteld onderzoek heeft uitgewezen, dat er vol doende cultuur-technische werken aanwezig zijn, om b.v. aan 100.000 arbeiders gedurende meer dan 10 jaren arbeid te verschaffen, waarbij dan nog komt een tewerkstelling in allerlei nevenbedrijven, welke met de uitvoering van dergelijke werken onmiddel lijk verband houden. Ik noem hier alleen de boer derijenbouw, die met ontginningen gepaard gaat, waarbij gevoegd kan worden de verhoogde bedrij vigheid in den middenstand als gevolg van de toe neming der consumptie. Nauwkeurige berekenin gen hebben aangetoond, dat een tewerkstelling van 100.000 arbeiders een verdere werkverruiming van 40.000 man ten gevolge heeft. Dit betreft de z.g. tijdelijke werkverruiming, d.w.z. de werkverruiming, welke weder ophoudt zoodra de werken voltooid zijn. Jaarlijks zullen echter blijvend op deze wijze, name lijk bij een tewerkstelling van 100.000 arbeiders, rond 3O-.OOO zielen, woon- en werkgelegenheid vin den, en wel als gevolg van de exploitatie van de nieu we in cultuur gebrachte gebieden. Dit zijn de boeren, landarbeiders en hun gezinsleden; bovendien zul len 9.000 gezinshoofden blijvend arbeid vinden in de landbouwindustrieën (zuivelfabrieken, kunstmestbedrijven enz.) en winkelstand. In ruim 20 jaren zou op deze wijze het bestaande overschot" aan arbeidskrachten zijn weggewerkt, terwijl na ongeveer 10 jaren reeds in feite weinig menschen meer werkloos zullen zijn, omdat dan allen opgeëischt zullen zijn voor de uitvoering van de cultuur-technische werken enz. Wij nemen bij deze redeneering aan, dat het resteerende jaarlijksche bevolkingsaccres zijn eigen werkgelegen heid schept. Een exact bewijs is hiervoor niet te geven, wel wijst het stationnair blijven van de werkloosheid misschien hierop. EN nu de financiering van een dergelijke werk loosheidsbestrijding. Ontginning op een schaal als hier bedoeld, is al leen mogelijk als de Overheid subsidie geeft. Tegen over deze uitgaven staan baten, en wel van socialen en van financiëelen aard. Bepalen wij ons hier tot de financiëele baten. Deze bestaan uit de besparing op steunuitgaven en uit de verhoogde belastingopbrengst. Of de be sparingen gelijk zullen zijn of minder dan de subsidiepost, zal afhangen van een goede organisatie. Reeds thans kan vastgesteld worden, dat er vele ontginningen in uitvoering zijn, waarvan het subsi diepercentage zoodanig is, dat werkverschaffing" hier goedkooper is dan steun". Dit betreft echter de uitvoering van het werk, maar wij hebben met nog een anderen factor te maken, aangezien wij hier gelijk bekend te doen hebben met een productie-middel, dat blijvende werkverruiming in het leven roept, dus blijvende besparingen en inkom sten geeft. Deze blijvende besparingen kunnen wor den aangenomen op ongeveer 70 gulden per ha. per jaar en de inkomsten op rond 30 gulden wegens verhoogde belastingopbrengst. Hieruit moge blijken, dat het werkloosheidsvraag stuk geenszins als onoplosbaar behoeft te worden beschouwd. Integendeel, wij verkeeren in ons land, dank zij een groot aantal gunstige factoren, in de gelukkige situatie, dat zonder te groote offers een doeltreffende werkloosheidsbestrijding mogelijk is. VOOR ELKE BEURS 'N BROCHES 20 STUKS PAG. 3 DE GROENE No. 3206

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl