De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 19 november pagina 6

19 november 1938 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

Eduard Verkade: De actualiteit van Shakespeare's Macbeth BIJ den voordrachtamlddagln den Stadsschouw burg ten bate dep Joodsche vluchtelingen DE eerzuchtige Macbeth verschaft zich de machtspositie door een politieken moord op den koning Duncan. Zijn daad brengt hem een hoogst denkbare macht in Schotland. Er is maar n wezen, dat zijn duister geheim kent: Banquo, de legeraanvoerder, en Macbeth laat hem door huurlingen laf vermoorden. Deze wandaad kost Macbeth zijn laatste innerlijke evenwicht en rust. Van een dapper krijgsman wordt hij een laf tyran, die wantrouwend rondspeurt naar belagers van zijn misbruikte macht en eer". Zoo vervalt hij van de eene gewelddaad in de andere, tot hij ten slotte uit machtelooze wraaklust jegens Macduff, die zijn hof mijdt en naar Engeland uitwijkt, diens vrouw en kinderen laat vermoorden. Maar wanneer de tyrannie haar hoogtepunt bereikt, beginnen de tegenstanders elkaar dan ook in een vredig naburig land te vinden, een land waar een wonderdoende, zieken-genezende vorst regeert. Een machtig leger van verbonden onte vreden Schotsche edelen en Engelsche soldaten trekt tegen den dwingeland op, en hij wordt in een tweegevecht door den wreker Macduff gedood. Shakespeare's Macbeth is meer dan alleen een duister drama van den eerzucht. Het is bovendien een spel van misbruikte macht en het daardoor ontstaan van tegenmachten. Het kweeken van ver zet door het plegen van onrecht, waardoor, na veel leed, het geschonden Recht wordt hersteld. ( Parlementaria \ DAT was dan Dinsdag weer je dagje wel met eene langdurige middagvergadering en de stamppot al op tafel, zoodat een mensch niet ee,ns tijd heeft voor eene kleine versnapering vooraf dewelke de eetlust prikkelt, en daarna eene avondvergadering die er mocht zijn, met aller hande debatten en bovendien eene rede van den heer Wendelaar, echt een heer, daar niet van, die van de zomer zeker ergens buiten in een pension heeft gezeten en zich nou beklaagde over de weinige postbestellingen, waar iets in zit. En dan te denken dat je rustig achter je krantje had kunnen zitten voor zoover een mensch vandaag den dag al die gruwelsprookjes-die-geen-sprookjes-zijn nog rustig kan lezen, maar dat is ons ambtenaren geenszins gegund, want als de Staat der Nederlanden roept dan roepen minister en bode: present, hetwelk lang niet altijd van de dames en heeren gezegd kan worden, aangezien toen we vanavond begonnen er maar een stuk of wat kwamen opdagen, terwijl meneer van Sleen toch een woord van hart tot hart sprak over de onteigening van Hotel de Abdij in Middelburg, waarvoor ik van kindsbeen af een zwak heb gehad vanwege de vele avonden in den maneschijn, die je als aspirant-bode daar toch óók meemaakt. Meneer van Sleen is een belezen man en dat had ik eigentlijk nooit achter hem gezocht, maar hij haalde er eene professor Huizinga bij en eene schrijver van Loon, en vraag ik mij af of dat nog familie van die kruidenier op den hoek van de Mallemolen. Neen, dan moet ik als bode zeggen, dat het 's middags van meer interesse was, want bleek het al vluchtelingen wat de klok sloeg. Het hing om zoo te zeggen in de lucht. Als bode zijnde voel je dat aan de sfeer. Onze heer Colijn kijkt dan nog ernstiger, al moest hij wel even lachen, toen dominee Kersten van meneer van Schaik, die een grapjas kan zijn, de toezegging kreeg dat hij het volgende jaar weer zijn prevelement mag doen. Daarna werden er woorden naar mijn hart gesproken. Het is geen tijd nu voor kleine politiek, zeide onze heer Colijn, en al sloeg dit woord op de tarieven, het had ook kunnen slaan op datgene wat volgde: het vluchtelingenvraagstuk. De heeren hebben allemaal een duit in het zakje gedaan. Meneer Albarda trilde met permissie van veront waardiging en meneer de Visser mocht van Stalin zeggen dat hij het ook bar en boos vond en meneer Joekes' scherp gezicht stond vinniger dan ooit. Alleen de Graaf-met-den-vreemden-tongval had maar liever dat ons land eerst eens ging praten of er buiten dit werelddeel niet een plaatsje was voor al die benarde en opgejaagde lieden en ik zou wel eens willen weten wat deze hooggeborene ervan zoude vinden, wanneer hij morgen voor mijne nederige woning eene tak van beroerte kreeg en ik zoude dan opponeeren tegen opneming in mijne woning met de woorden: ik zal eens met m'n vrouw's tante gaan praten, die woont onder Veur en moet een kabinetje vrij hebben.... BODE BAREND ANTWERPEN EN AMSTERDAM Een parallel door Anton van Duinkerken ONDERWIJL dat de menschen in Amsterdam hun straten met vlaggen, hun waterloopen met lichten versieren voor de komst van den koning, gaat de Schelde voorbij het riet en het laagland, en kabbelt, telkens opnieuw, amoureus gelijk een rederijker, zoodra de stad Antwerpen in zicht komt. Het is een stad van veel grooter vreugdigheid dan Amsterdam, bijkans wel even schoon, maar minder strak, en daar wonen gansch andere lieden, die enkeldenalleen feestvieren doordat ze bestaan. Naar den sterken drank moet gij in Antwerpen den weg zoeken, dien gij daarheen in Amsterdam vanzelvers vindt, maar alle andere dingen zijn er opener, zoodat de Hollander ze niet diepzinnig genoeg vindt. De Moerdijk voorbij, wordt men openhartig in vriendengesprekken, maar daar bezuiden is men openhartig in het openbaar, en weet onder vrienden te zwijgen. Of dit nu beter is ? Voor de Hollanders zal Holland wel goed genoeg zijn, en het Zuiden voor de Zuiderlingen, doch van de beide steden, die goedheid voor allen hebben, Antwerpen en Amsterdam, is de Zuidelijkste de gulste, en t ach de meest terughoudende. Amsterdam is zoo luidruchtig niet als Antwerpen, maar mist ook temidden van alle lawijt de kantige stilten, die gij in kleine straatjes met oude gothiekskens daar overal aantreft, bij dag, en bij avond vooral. Een slop in Amsterdam, dat is proper, dat is correct, dat is voor de helft onbewoonbaar verklaard en toch nog zindelijk, alsof zij het expres daarvoor hadden gebouwd. De armoede schreeuwt er niet, maar ze wrokt er en blijft er, terwijl ze in een achterstraat j en bezijden het vleeschhuis nog wel eens stinken kan en goor zijn, zóó vehement, dat het gore een kleur op zijn eigen wordt. Dit is een armoede, zeker zoo miserabel als in Amsterdam, doch ze heeft vleugels en verbeelding. Ze hangt dwars over straat haar lappen uit als feestgewaden van den kommer. De eerste zorg van den Amster dammer schijnt de zorg om het levensonderhoud, de eerste zorg van den Antwerpenaar is de zorg om het leven. Dat is hetzelfde niet, goedige Hol landers, die u geen weelden kunt verbeelden zonder heel veel meubilair, achter opengelaten gordijnen te kijk bij het licht van uw doffe schemerlampen; brocaat blijft altijd brocaat, al is het oud en kapot, en de muziek op straat, den heelen Zondagmorgen door, van dat de maatschappijen beginnen te trekken, tot de Vogelenmarkt stil valt, is een geluk voor gansch de stad, waar nochtans de vrouwkens met kerkboeken niet minder talrijk zijn dan bij u op den Zondagochtend, en ook niet minder zedig, al gaan zij niet in hun beste gewaad, maar op hun pantoffels ter kerke. WIE tegen den middag in Amsterdam naar een koffiehuis gaat, dient zijn fatsoen te kennen, en den hoed van het hoofd te nemen bij het binnentreden, niet uit de verte te schreeuwen naar Sjors en naar Juul, dat alle tafelkens opkijken wat daar voor eenen ongemanierden gezel de aan dacht forceert. Zwijgen zult gij, of zoo gij ouderen zijt, zachtkens lispelen, tot gij gezeten zijt; niemand moogt gij storen in zijnen drank, want de Hol landers zijn daar serieus mee, en zoo gij hen spreekt: gij hebt kans, dat zij u daar een theorie omtrent ontvouwen, die zeer listig is en schoon om te hooren, maar die hen ook niet zal beletten, als het moet, een druppelken te veel te slikken in de tempelstilte van de groote herberg, die naar geen estaminet gelijkt. In Antwerpen komt gij binnen en houdt uwen hoed, als gij wilt, op uw hoofd, maar zoo gij Juul niet in het voorbijgaan op zijnen schouder klopt of het moest zijn, dat hij aan rheumantiek lijdt is de familietwist daar. En wat zijt gij er dan ook voor eenen, die onder oude vrienden geen harte lijkheid hebt? Doch kom daar in Holland eens mee ! Van de politiek spreken, dat is veel spreken, en luid spreken, overal in de wereld, maar zegt in Holland niet, dat de candidaat van uwe tegenstanders een zwerver is, want dat vinden zij daar te eenvoudig, en Hollanders gelooven nooit iets, dat eenvoudig is. In tramwais moet gij somber kijken, maar gij moet nergens naar kijken. In Holland is het be leefd, somber te kijken, indien gij naar niets kijkt. De Dam is de Meir van Amsterdam, maar zonder café's, en een Groenmarkt hebben ze er niet, ook geen Promenade langs het IJ, en geen Sint Anneken met mossels aan genen kant van het water. Gij moet er uw pleizier weten te vinden. Het komt niet uit zijn eigen op u af. Het heele geheim van den Amsterdammer is, dat hij altijd op het geluk wacht en het heele geheim van den Antwerpenaar is, dat het geluk altijd op hem wacht, maar wie zal zeggen, hoe en waar de menschen en het geluk elkander ontmoeten? In Antwerpen zijn de lijkwagens met meer goud beschilderd dan in Amsterdam de bruidskoetsen, doch als gij dood zijt, wat hebt gij daaraan? In zulke zaken zijn ze nuchter boven de Moerdijk. Geeft ze geen ongelijk ! Het baat niet. Het mooiste van Amsterdam is het licht, des avonds omtrent duistertijd, wanneer het heeft ge regend, en er hangt een beetje mist. De grachten zijn ook heel schoon. Dat geven alle Amsterdam mers u toe. Maar vraagt aan eenen Antwerpenaar, wat het schoonste van Antwerpen is en hij zal veel nadenken, diep nadenken ook, om u dan eindelijk te zeggen: het schoonste van Antwerpen.... dat is.... dat is Antwerpen. -Persoonlijkheden defileeren. Onze wekelijksche caricatuur. Teekening en tekst van Stefan Strobl Minister Welter IK zou alleen al op grond van zijn boord de beroepsdiagnose kunnen stellen: Waarschijnlijk een ambtenaar". Hij is zeer zeker niet het type van een politiek minister. Typische politici dragen geen ongemakkelijke boorden. De ongemakke lijke boord symboliseert tucht en disci pline. De mensch met den ongemakkelijken boord heeft ook altijd iets over zich van den goeden ouden tijd". Iets ouderwetsch-dandyachtigs, een tikje stijf, een tikje ceremonieel, niet al te haastig geba kerd, niet al te rap. Dit zijn de eigenschap pen welke gemeenzaam zijn aan alle Broeders van het Gilde van den ongemakkelijken Boord", welke ook in meerdere of mindere mate bij Zijne Excel lentie tot uiting komen. Resumé: Op en top de hooge ambtenaar, maar niet van het droge zwaarwichtige Fliegende- Blatter-bureaucraat-genre maar de humane, kalme en rustig, joviale en op zijn gebied zeer begaafde chef van een administratieve organisatie. PAG. 6 DE GROENE No. 3207

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl