Historisch Archief 1877-1940
Het vluchtelingenvraagstuk
r
.Persoonlijkheden defileeren.
MEN begint alom te beseffen, dat het anti
semitisme onverbrekelijk is verbonden met de
onderdrukking van alle vrijheid, democratie
en parlementair staatsbestel. Dat de strijd tegen het
anti-semitisme en deszelfs menschonteerende gevolgen
een strijd is voor de eigen politieke vrijheid der landen
en voor hun zelfstandigheid in het concert der staten.
Natuurlijk is dit niet de eerste grond tot de uitge
breide hulpacties, welke alom worden ondernomen.
Dat is de kern der menschelijke waardigheid, de
charitas. Het zou echter verkeerd zijn als deze acties
uitsluitend op de barmhartigheid gebouwd werden.
Ook de meest goedwillenden vergeten snel, en morgen
wordt wellicht de aandacht der wereld weer door
andere rampen opgeëischt. Bovendien zou het verne
derend zijn voor het Joodsche volk, zijn levens- en
bestaansrecht nog maar alleen aan duldzame goed
gunstigheid te kunnen danken. Een andere weg is dus
noodig, een, die voor de toekomst productief blijft.
Alom wordt dan ook gevoeld dat alleen een interna
tionale regeling van het vluchtelingenvraagstuk hier
een oplossing kan brengen. Hoewel het legale vertrek
van Joden uit Duitschland vrijwel onmogelijk is
voordat de boete van een milliard is betaald, is groote
spoed geboden.
Men moet wel onderscheiden: de toelating der
vluchtelingen is n ding, hun huisvesting en onder
houd een ander. Dat tusschen beide echter een nauw
verband bestaat, blijkt hieruit, dat zelfs een voor
waardelijke tijdelijke vergunning tot binnenkomst in
het groothertogdom Luxemburg als regel onmiddellijke
vrijlating tot gevolg heeft gehad van familieleden van
in Luxemburg woonachtige Joden, die zich in
Duitschland in hechtenis bevonden.
Het zou gewenscht zijn, dat in verschillende landen,
waar dit met goeden wil en offerzin mogelijk is,
transmigrantengemeenschappen zouden worden toe
gestaan. Deze locaal geconcentreerde vestigingen
zouden staatstoezicht vereischen. Er zou daar voorts
de mogelijkheid moeten worden geschapen van op
leiding der volwaardige krachten tot die productieve
beroepen, welke in de uiteindelijke immigratielanden
van nut zouden kunnen zijn. De kosten van huis
vesting en onderhoud zouden geheel uit bijdragen van
particuliere stichtingen en fondsen bestreden moeten
worden, welke zoo noodig een garantiefonds zouden
vormen. Deze bijdragen zouden vooral opgebracht
dienen te worden door een soort van georganiseerde
vrijwillige zelfbelasting van die Joden en Joodsche
instanties in de wereld, die daartoe in staat zijn.
Redelijk is tevens, dat deze bijdragen in een bepaald
land minder kunnen zijn, naarmate dat land meer
immigranten duurzaam toelaat.
Welke landen zullen dat zijn? Voor de kinderen is
een oplossing gevonden doordat Engeland hun onbe
perkte immigratie in Palestina heeft toegelaten. Het
Joodsche Agentschap heeft reeds voor onderdak en
kosten van 10.000 kinderen gezorgd. Verder is hier te
lande een grond-kapitaal bijeengebracht, dat tot doel
heeft massale vestigingen buiten Palestina mogelijk
te maken. Chamberlain heeft in het Lagerhuis belang
rijke toezeggingen gedaan. In verschillende Britsche
gebieden, o.a. Tanganyika en Britsch-Guiana wordt
met volledige medewerking der gewestelijke regeeringen
onderzocht, hoe ver de vestigingsmogelijkheden voor
vluchtelingen gaan. De opname is natuurlijk beperkt
door de capaciteit der vrijwillige organisaties, welke
echter zeer groot is.
Minister Hoare heeft in het Lagerhuis verklaard,
dat hij niet het voornemen heeft, een grens te stellen
aan het aantal door hem toe te laten vluchtelingen.
Een motie van Noel Baker, bepleitend, dat een directe
gezamenlijke inspanning aller naties, inclusief de
V.S., voor een gemeenschappelijke politiek
wenschelijk is, werd met algemeene stemmen aangenomen.
Inderdaad wordt er voortdurend overleg gepleegd
tusschen de regeeringen der verschillende landen.
Tusschen de Engelsche en de Nederlandsche regeering
is, naar minister Hoare mededeelde, een regeling in
wording waarbij de toelating van Joodsche kinderen
vergemakkelijkt wordt. Ten aanzien der maatregelen,
om hun onderdak te verschaffen, bereikte het particu
lier initiatief in Nederland reeds bewonderenswaar
dige resultaten. Onze regeering schijnt sinds 7 Nov.
ruim 1000 vluchtelingen te hebben toegelaten, waarvan
800 voornamelijk gekozen zijn uit familie van reeds
in Nederland gevestigde personen. Dit tempo is
vooralsnog te langzaam en tegenover deze enkelen staat
een veelvoud van aan de grens teruggestuurden, die
met levensgevaar en gedeeltelijk uit concentratiekam
pen ontkomen waren, en nu ten doode (en tot welk
een dood!) zijn opgeschreven. Men krijgt echter den
indruk dat de voorbereiding tot verdere toelating
vordert.
Dit betreft volwassenen. Met het binnenlaten van
kinderen schijnt het tot nu toe nog vrij stroef te gaan.
Een Bureau voor Hulpverleening aan Buitenl.
Kinderen adviseert den minister over de toelating.
Niet het dringende van een geval maar de zekerheid,
dat een kind naar het buitenland doorgestuurd kan
worden, geeft daarbij den doorslag. Zijn de ouders
zoek, dan wordt een aanvraag niet behandeld. Het
Bureau is slecht geoutilleerd, en, hoewel overstelpt
met werk, veel te klein bezet. Alleen schriftelijke
aanvragen worden onderzocht en geschift, dan na
eenige dagen aan het departement doorgezonden,
waarna weer tal van instanties gepasseerd moeten
worden. Eerst dan, na weken, kan de inwilliging
worden verkregen.
Moge aan dezen misstand spoedig een einde komen.
Onze wekelijksche caricatuur
Teekening en tekst van Stefan Strabl
Cor van der Lugt Melsert
COR VAN DER LUGT MELSERT vereenigt
in zich de zelden samen gaande eigen
schappen van een kunstenaar en een zakenman.
Da verhouding tusschen die beide is natuurlijk
moeilijk vast te stellen. Dat Van der Lugt, al
is hij dan een bskwaam en gevoelig acteur,
een zeer nuchter man is, ziet men hem dade
lijk aan. Zijn gelaat drukt sarcasme uit, ook
zijn stem. Hij weet wat hij wil, hij laat zich
niet van zijn stuk brengen. Da tegenstelling
tusschen deze vastberaden zakelijkheid en het
sentiment van den artist leidt bij hem niet tot
een conflict, al zal het wel oogenblikken van
innerlijke onzekerheid meebrengen.
J
Het ethnografisch principe
HET middel dat werd aangeprezen om het
schuchtere leven van den Europeeschen
vrede althans voor den komenden tijd te
rekken, moest wel een heel bijzonderen naam
dragen: het ethnografisch principe. Het is niet
de bedoeling van dit artikel om een prognose te
geven, hoe de geschiedenis zal richten. Alleen om
een beschouwing te houden over het principïwaartoe
men zijn toevlucht nam om dit zich voegen naar
dictatorialen wil een rechtvaardigen schijn te geven.
Of ten slotte zelfs nog met dit principe de hand ge
licht is, doet hier dus nauwelijks ter zake.
DAT de grenzen van volk en taalgebied samen
hooren te vallen met de grens van het rijks
gebied, klinkt plausibel. In ons deel van
WestEuropa komt dat ook wel zoo ongeveer uit. En
waar taalgrens en landgrens niet samenvallen, zijn
er toch zoo opmerkelijke verschillen dat men er
niet aan denkt dat de grens misschien wel eens niet
voldoende rekening zou kunnen houden met het
ethnografisch principe". Dat in Noord-West- en
Noord-Europa, en zelfs in een belangrijk deel van
Zuid-West Europa (Portugal, Spanje) deze theorie
ongeveer uitkomt, is een sociaal verschijnsel. Althans
grootendeels.
Ieder, die wel eens in koloniale gebieden vertoefde
en in Nederland zijn dat er velen zullen dat
terstond beamen. In een zeer groot deel van de
wereld bestaat als normaal de toestand van symbiose
van verschillende volkeren, en dan ook bijna altijd:
van verschillende talen, in n maatschappij. In onze
Oost liggen daarvan de voorbeelden voor het grijpen.
In het nabije Oosten is het al niet anders. Evenmin
in Britsch-Indië, in de Straits en in Indo-China.
'Bijna steeds heeft iedere stam er zijn eigen beroepen
en zijn eigen sociale klasse in de hiërarchie van het
aanzien.
Op den atlas is dat verder zoo langs alle grenzen
van de Oude Wereld, uitgezonderd die paar zooeven
genoemde grenzen in West Europa. Daar is dat een
model-toestand, waarop overigens uitzonderingen
genoeg bestaan.
Zóó bezien, bestaan er dus geen zuivere
ethnografische grenzen. Het is juist door de
meng-gebieden, dat de grenzen gevormd worden. Althans in ons
deel van de wereld. Want hoe verder we in
ZuidOostelijke richting kijken, hoe breeder we die ge
mengde zones zien worden, zoodat nauwelijks meer
een nvormige kern overblijft. En eenvormig-wat ?
Taal of volk?
TAAL of volk. Want daar draait het om in Cen
traal Europa. De agressie, de veroveringszucht,
substitueert hier het eene element voor het andere.
De Duitsche kraag van Tsjechoslovakije behoort in
geen enkel opzicht bij Duitschland. De Sudeten"
uit Leitmeritz of Reichenberg (een volksbenaming
waar de onwaarachtigheid van afdruipt, want de
Sudeten vormen een gebergte) spreken een dialect,
dat met het Saksische dialect zij zullen immers
bij Saksen ingedeeld worden niets gemeen heeft
en dat, zuiver Oostenrijksch als het is, evenveel of
meer van het Noord-Duitsch verschilt als het
omgangs-Vlaamsch van het Nederlandsch. Bovendien
zijn ze katholiek, de Saksers daarentegen protestant.
Bij de Hongaarsch-Slovaaksche regeling bleek
dit ethnografisch principe een nog vél doorzichtiger
voorwendsel voor annexatie van aanlokkelijke ge
bieden. Andere redenen pleitten zeker tegen deze
annexatie.
Wie zou durven ontkennen dat de godsdienst
niet óók een van de factoren is, die alle tezamen het
amalgaan nationaliteit" vormen? Taal, godsdienst,
gemeenschappelijk cultuurleven, afstamming, his
torisch verleden, politieke saamhoorigheid, econo
mische organisatie en zelfs strategische noodzaak
dat zijn de factoren waaruit het begrip nationali
teit" opgebouwd is. En alle tezamen geven zij een
ingewikkelde formule te zien, waarvan de compo
nenten afgestreept" kunnen worden tegen de
overeenkomstige componenten van een naast
liggende nationale formule". Dit klinkt ietwat
wiskundig-theoretisch en de individuen van een
volk zullen zich deze natuurlijke gespletenheid
in-factoren niet bewust zijn. Gelukkig niet, kan
men wel zeggen. Wanneer men in Zuid-Oost Polen
aan een Roetheenschen boer vraagt: wat ben je
van je nationaliteit? dan antwoordt hij Ortho
dox", daarmee te kennen gevend, dat hij zich door
zijn Russischen godsdienst onderscheiden voelt van
den Poolschen gendarme, en ook van den Joodschen
marskramer. En met het gebruiken van deze
kerkelijken term verzwijgt hij, misschien uit voorzichtig
heid en vooral uit onwetendheid, wat zijn werkelijk
antwoord had moeten zijn: dat hij er eigenlijk over
in twijfel verkeert, of hij zich nog een loyaal onder
daan voelt van de Poolsche Republiek. Er waren
tijden dat hij dat wel deed, maar die hooren tot het
verleden. Een vast omlijnde grootheid is het ethno
grafisch principe dan ook nooit.
Niets toont duidelijker dat de toepassing van dit
principe bedrog is, dan het tot criterium verheffen
van n enkelen factor, de taal. Taalgemeanschap is
belangrijk. Maar de taal is tenslotte niet meer dan
n onderdeel van de cultuurgemeenschap. En er
zijn genoeg cultuurgemeenschappen, gestaald in het
vuur der eeuwen, die geen eenheid van taal kennen.
De platte bruutheid van het geweld minacht cul
tuurwaarden als religie en historische traditie, en
geneert zich niet voor het feit dat, met voorbijgaan
van de gevoelens van religie, cultuur en historische
verbondenheid, uitsluitend tot richtsnoer wordt
genomen: het idioom, de code waarin de militaire
commando's gegeven worden en waarin de meester
zijn wil oplegt aan de geknechten. Net als bij de
mieren, van wie de biologen immers zeggen dat
zij ook een taalgemeenschap vormen ! M. KANN
PAG. 6 DE GROENE No. 3208