De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 3 december pagina 10

3 december 1938 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

LETTERKUNDIG LEVEN Victor E. van Vriesland etwe Twee belangrijke romans S. Vestdijk. De Nadagen van Pilatus. F. Bordewijk. Karakter. (Beide bij Nijgh en Van Ditmar N. V., Rotterdam, 1938) Bij het debat over het beleid der politie, gehouden in den Haagschen gemeenteraad, stelde de burge meester, naar wij in de avondbladen van Woensdag konden lezen, voor het geval van de dames, die mevrouw zijn en niet met juffrouw wenschen te worden aangesproken, bij wijze van compromis den titel dame" voor. Wij zijn hier getuige van de geboorte van littera tuur. Deze toch is niet anders dan zulk een com promis. Een compromis tusschen het te individueele, vaak onuitsprekelijke, dat men uit eigen diepe aan drift zou willen uiten (er was geklaagd over de onhebbelijkheid der dienders, die maar tegen elk vrouwelijk wezen in overtreding juffrouw" zeiden, ongeacht leeftijd, rang, stand en welstand, en dat in het keurignette Den Haag!), en den alge meenst verstaanbaren, aansprekenden, treffenden, aanvaarden uitdrukkingsvorm. Vandaar, dat burge meester de Monchy in den raad aanschouwelijk onderwijs heeft gegeven in het ontstaansproces der letterkunde. Naar gelang een auteur ontgroeit aan zijn aanvangsjaren, waarin hij zich, boordevol onstuimige scheppingsdrift, nieuwe, eigen wegen baande, experimenteerde met de expressie, ontdekkingen deed, worstelde met de stof; naarmate hij zich zijn adaequaten vorm heeft veroverd en met de eigen ondefinieerbare zielsbewegingen vertrouwd is ge raakt, zal bij hem het accent in dit compromis verlegd worden van een spreken uit zichzelf naar een spreken tot anderen. Dit is in sterke mate het geval met Vestdijk en Bordewijk. Wat Vestdijk betreft, men behoeft slechts aan vroegere romans als Else Böhler en Meneer Visser te denken, om in te zien hoezeer zijn stijl en compo sitie niet zijn mentaliteit thans genormali seerd" zijn. Toen hij, in Het Vijfde Zegel, en nu in dezen Pilatus, naar den historischen roman greep, was hij meteen voor het eerst rijp voor wat men het groote publiek gelieft te noemen. Voor den goe den lezer (maar bestaat die nog in dezen tijd van haast en napraten?) bleef in den grond, maar hoeveel verborgener thans, zijn geest onveranderd. De leesgrage geestelijke middenstander echter kan deze historische romans verslinden als kwamen zij van een hedendaagschen Oltmans. Bij Bordewijk's Karakter is de overgang naar een (schijnbaar) gewonen" en voor iedereen toegankelijken uitdrukkingsvorm nog frappanter, om dat een extremer, steiler en meer de taal en stijl om-vormend modernisme eraan vooraf is gegaan. De krampachtige beslotenheid van zijn laconiek korte, als in bouwkunstige structuren opgetaste samenvattingen, kwam hier tot vrijer uitspraak in ongebondener verhaaltrant, hoewel alweer de bovenbedoelde goede lezer geheel de eigenaardige visie van Bordewijk's vroegere geestesgesteldheid daaronder terugvindt. Evenals in de architectuur het nieuwe bouwen" bezig is te wijken voor de krul", evenzoo is in de romanconstructie van deze beide auteurs het eertijds naakte geraamte van beton bewoonbaarder en gezelliger gemaakt voor de groote gezinnen, door het verhullend te bekleeden. Gelijk elke vergelijking, intusschen, moet ook deze niet te letterlijk opgevat worden. Bordewijk behandelt in vader en zoon Katadreuffe nog steeds uitzonderingsnaturen, wier huiveringwekkende eenzaamheid en grootheid toch werkelijk slechts tot den buitenkant der leestrommelkransjes (verondersteld dat daar ook een binnenkant is) zal doordringen. En de boeiende, vlotte, algemeen verstaanbare stijl van Vestdijk's zeer vrije histori sche fantaisie? Deze is machtig van evocatie als Couperus' Berg van Licht; maar zullen diezelfde lezers geen theologische bezwaren hebben tegen de bewerking van het gegeven, en zullen details, samenhangend met tijd, milieu en onderwerp, hun niet het, overigens niet onaangename, gevoel geven, dat zij gechoqueerd hooren te zijn? Zij zullen toch niet geheel en al nader komen tot de kern van dei echten Vestdijk, die hier immers ook wel vol komen aanwezig is, al lijkt hij in hun taal te spreken. N'importe ! Sinds Van Oudshoorn zijn in Holland geen zoo belangrijke romanschrijvers opgestaan als Vestdijk en Bordewijk. Albert Verwey. Oorspronkelijk dichtwerk. Twee delen. (1938. Em. Querido's Uitg. Mij. Amsterdam. Uitgeverij v/h C. A. Mees. Santpoort). De regeering heeft een nuttige cultureele daad verricht door steun te verleenen aan deze uitgave, welke de vele verspreide en gedeeltelijk uitverkochte bundels van Verwey in een monumentaal geheel samenbrengt, waarin hun organisch verbondenheid kan blijken. Ook al is deze verbondenheid men leze Vestdijk's voortreffelijke, helaas nog steeds niet uit Forum herdrukte studie daarover wel licht minder streng dan de dichter zelf gewild had. Vele nog nooit eerder gebundelde en zelfs nog nooit gepubliceerde gedichten zien in deze twee deelen van samen 1700 bladzijden voor het eerst het licht. De belangstelling voor het omvangrijke, en niet zoo gemakkelijk tot een breeden kring van lezers sprekende dichtwerk van Albert Verwey is vele jaren tot een betrekkelijk kleine, zij het fervent getrouwe groep van jongere volgelingen beperkt gebleven. In den laatsten tijd van zijn leven echter heeft het, ook bij de jongste generatie, veel ruimeren weerklank gevonden. Langzamerhand is men de beteekenis van zijn figuur meer en meer gaan inzien, en dit inzicht is na zijn dood nog toegenomen. Deze uitgave is met groote toewijding verzorgd. Uit de Verantwoording achter in het tweede deel blijkt, met hoeveel piëteit de ongenoemde samen stellers zich gehouden hebben aan de herhaalde schriftelijke en mondelinge uitspraken van Verwey over zijn poëzie. Hij begreep de afzonderlijke gedichten, de reeksen en de bundels als een onder ling nauw samenhangend geheel, en derhalve niet bestemd, in hun enkelheid beschouwd te worden. Deze opvatting vond haar grond in Verwey's hou ding ten aanzien van het dichterschap, dat hij een centrale beteekenis toekende, uitgaand boven we tenschap, wijsbegeerte, kunst, staatkunde en maat schappij, en deze alle omvattend en uitdrukkend en in zich begrijpend. De dichter was voor hem de Korte aankondigingen Gerard Walschap. Sibylle. (Rotterdam, 1938. Nijgh en Van Ditmar). Meer dan vroeger, toen de menschenbeelding bij hem op den voorgrond stond, wordt Walschap door ideologische probleemstelling getempteerd. Bij Een Mensch Van Goeden Wil, zijn vorigen roman, kon het lijken dat hierin een gevaar gelegen was. Sibylle is zulk een mooie, aangrijpende roman, dat ondanks het speciale van het conflict reli gieuze twijfel deze bedenking is opgeheven. In zijn bekenden strakken en indringenden stijl, die in Vlaanderen en Nederland een zoo grooten invloed heeft uitgeoefend, spreekt hier weer een kunstenaar die wellicht als geen zijner tijdgenooten de eigen schap van het essentieel-verhalende paart aan die van het bij uitstek menschelijke, en dit met over rompelende directheid. Ziet men den schrijver in het kader van zijn sociaal en spiritueel milieu, dan is deze laatste roman bovendien een moedige daad, waarvan hij de consequenties durft aanvaar den. En de zeldzame knapheid van den auteur blijkt nog eens extra uit het feit, dafeen in den grond abstracte ideeënstrijd hier zoo aanschouwelijk geheel tot bloedwarm leven werd, hoe onpartijdig hij ook werd uitgebeeld. Nu Walschap dit conflict van zich af heeft geschreven, kan hij zich weer onbekommerd aan de enkele schrijfdrift overgeven. Antoon Coolen. Herberg In 't Misverstand. (Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1938.) Dit is een van de beste romans van Coolen, die ik ken. De beide vorige leken mij al een stijging, maar m. i. zijn die in dit werk nog overtroffen. Hier weet de auteur met scherpe waarneming een milieu voor ons te doen leven, dat bij alle hetero geenheid zijn vast en symbolisch middelpunt vindt in de herberg, waar het samenkomt: een ongezochte bindende eenheid, die het gansche boek beheerscht, die de beschrijfkunst intoomt en haar achtergrond geeft. Dat is ook noodig, anders zou de volheid en veelheid der personen wellicht vermoeiend chaotisch gewerkt hebben. Thans vormen zij een gemeenschap. Had hij deze nog iets beknopter en soberder uitgebeeld, de roman zou erbij gewonnen hebben. Maar ook nu zijn er sterk pakkende gedeel ten in te vinden (men denke aan het verhaal over die oplichterij); de humor en het fijne gevoel van Coolen komen hier zeer tot hun recht. drager van de Idee een begrip, dat hij nooit an ders dan in poëtischen trant nader gedefinieerd heeft ; in heel de verscheidenheid van zijn werk ont wikkelt zich die Idee stap voor stap, en komt zoo doende tot zichzelf. Vandaar, dat geen schakel uit het oeuvre, tot recht begrip van de andere schakels en van het geheel, gemist kan worden. Vandaar ook, dat het dichter-zijn voor Verwey strijdbaarheid in de wereld en zelftucht inhield. Deze overtuiging heeft voor hem de poëzie wel eens te zeer tot taak gemaakt en hier en daar den glans er aan ontnomen. Anderzijds is zij voor dit leven en werk een ongemeene steun en vastheid geweest, vaak ook bron van hooge inspiratie. De uitnemendste geesten van de generatie van 1910" hebben zich in Verwey's school gevormd. Geestelijk leiderschap hoezeer verschillend van de platte leuzen van thans was voor zijn kring, meer nog dan voor dien meer uiterlijken van Stefan George, een realiteit. De periode van Verwey's Beweging is in haar invloed en gevolgen, hoewel naar buiten minder eclatant, even verstrekkend en vernieuwend geweest als die van De Nieuwe Gids. Zoo is deze fraai verzorgde uitgave, naast de tien deelen Proza, een kostelijk bezit. Zij bevat verzen van 1885 tot 1937, des dichters sterfjaar, en voor de studie van zijn figuur blijken de ongebundelde en ongepubliceerde, die aan het reeds bekende oeuvre nieuw relief geven, zeer gewichtig. Wij hebben dan nu den volledigen Verwey, en hopenlijk zal nu ook het boek, dat Van Eyck over hem aan 't schrijven is, niet al te lang meer op zich laten wachten. Een overzicht van de productie van dit rijke en krachtige, evenwichtige en vruchtbare leven is reeds thans mogelijk, al is van het losse kritische proza nog alles niet gebundeld en evenmin de college's. Moge het volk van Nederland zich deze prachtige uitgave waardig toonen door een groote mate van belangstelling, nu de regeering werkelijk eens iets van veel beteekenis ten bate van onze letterkunde heeft verricht. Dr. Hendrik Wiüem van Loon. De Mens en zijn kunst. Ingeleid door dr. C. P. Gunning. (Servire, Den Haag). De groote standaardwerken op cultuurhistorisch gebied van H. W. van Loon zijn alleen met die van H. G. Wells te vergelijken. Dat is een groote lof. Een enorm arsenaal van kennis paart zich bij hen aan een hoogst origineelen kijk op de dingen, ge zond en nuchter, en aan een bizonder aantrekkelijken verteltrant. In circa 700 bladzijden geeft de schrijver hier een helder overzicht van de meest verscheiden kunstuitingen van alle tijden en volken, waarbij vooral ook de technische kant en de reacties van die kunsten op de maatschappij niet worden verwaarloosd. Oppervlakkig? Och, noodzakelijker wijs kon bij dezen opzet niet steeds tot den grond der dingen worden geboord. Maar dit met geestdrift geschreven, veelzijdig en kundig boek te lezen is een zeer groot genoegen, en buitengewoon leerrijk. Henriette van Eyk. Als de wereld donker is. (1038, Em. Querido's Uitg. Mij, Amsterdam). Henriette van Eyk heeft een volkomen afzon derlijke plaats in onze letteren. Haar humor immers is van een geheel eigen soort; hij berust op haar stijl en woordgebruik, die parodistisch zijn doordat de conventioneele zegswijzen en stoplappen in een nieuw, apart verband worden geaccentueerd in al hun zotheid. Dit speelsche talent solt ook in dezen nieuwen bundel weer onbeschroomd met allerlei heilige huisjes. Onweerstaanbaar komiek zijn de situaties in deze verhalen, en gelijk steeds bij deze schrijfster is die geestigheid toch vaak wrang, daar een sterke mate van kritiek op het menschelijk karakter en op de maatschappij er in voelbaar is. Een symbolische sprookjesachtige fantasie strooit over dien wrangen glimlach dan nog de schittering van een innig poëtische verbeelding. Nog een Geschenk voor Mevrouw? Voor Uw Meisje? " De Vrouw in Huis Ruim 300 pgs, ing. ? 1.90 geb. / 2.50 IN ELKE BOEKHANDEL. PAG. 10 DE GROENE No. 3209

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl