Historisch Archief 1877-1940
LETTERKUNDIG LEVEN
Victor E. van Vriesland
etwe
Twee belangrijke romans
S. Vestdijk. De Nadagen van Pilatus.
F. Bordewijk. Karakter.
(Beide bij Nijgh en Van Ditmar N. V., Rotterdam,
1938)
Bij het debat over het beleid der politie, gehouden
in den Haagschen gemeenteraad, stelde de burge
meester, naar wij in de avondbladen van Woensdag
konden lezen, voor het geval van de dames, die
mevrouw zijn en niet met juffrouw wenschen te
worden aangesproken, bij wijze van compromis
den titel dame" voor.
Wij zijn hier getuige van de geboorte van littera
tuur. Deze toch is niet anders dan zulk een com
promis. Een compromis tusschen het te individueele,
vaak onuitsprekelijke, dat men uit eigen diepe aan
drift zou willen uiten (er was geklaagd over de
onhebbelijkheid der dienders, die maar tegen elk
vrouwelijk wezen in overtreding juffrouw" zeiden,
ongeacht leeftijd, rang, stand en welstand, en dat
in het keurignette Den Haag!), en den alge
meenst verstaanbaren, aansprekenden, treffenden,
aanvaarden uitdrukkingsvorm. Vandaar, dat burge
meester de Monchy in den raad aanschouwelijk
onderwijs heeft gegeven in het ontstaansproces der
letterkunde.
Naar gelang een auteur ontgroeit aan zijn
aanvangsjaren, waarin hij zich, boordevol onstuimige
scheppingsdrift, nieuwe, eigen wegen baande,
experimenteerde met de expressie, ontdekkingen
deed, worstelde met de stof; naarmate hij zich zijn
adaequaten vorm heeft veroverd en met de eigen
ondefinieerbare zielsbewegingen vertrouwd is ge
raakt, zal bij hem het accent in dit compromis
verlegd worden van een spreken uit zichzelf naar
een spreken tot anderen. Dit is in sterke mate
het geval met Vestdijk en Bordewijk.
Wat Vestdijk betreft, men behoeft slechts aan
vroegere romans als Else Böhler en Meneer Visser
te denken, om in te zien hoezeer zijn stijl en compo
sitie niet zijn mentaliteit thans genormali
seerd" zijn. Toen hij, in Het Vijfde Zegel, en nu in
dezen Pilatus, naar den historischen roman greep,
was hij meteen voor het eerst rijp voor wat men
het groote publiek gelieft te noemen. Voor den goe
den lezer (maar bestaat die nog in dezen tijd van
haast en napraten?) bleef in den grond, maar
hoeveel verborgener thans, zijn geest onveranderd.
De leesgrage geestelijke middenstander echter
kan deze historische romans verslinden als kwamen
zij van een hedendaagschen Oltmans.
Bij Bordewijk's Karakter is de overgang naar
een (schijnbaar) gewonen" en voor iedereen
toegankelijken uitdrukkingsvorm nog frappanter, om
dat een extremer, steiler en meer de taal en stijl
om-vormend modernisme eraan vooraf is gegaan.
De krampachtige beslotenheid van zijn laconiek
korte, als in bouwkunstige structuren opgetaste
samenvattingen, kwam hier tot vrijer uitspraak
in ongebondener verhaaltrant, hoewel alweer de
bovenbedoelde goede lezer geheel de eigenaardige
visie van Bordewijk's vroegere geestesgesteldheid
daaronder terugvindt.
Evenals in de architectuur het nieuwe bouwen"
bezig is te wijken voor de krul", evenzoo is in de
romanconstructie van deze beide auteurs het eertijds
naakte geraamte van beton bewoonbaarder en
gezelliger gemaakt voor de groote gezinnen, door
het verhullend te bekleeden. Gelijk elke vergelijking,
intusschen, moet ook deze niet te letterlijk opgevat
worden. Bordewijk behandelt in vader en zoon
Katadreuffe nog steeds uitzonderingsnaturen, wier
huiveringwekkende eenzaamheid en grootheid toch
werkelijk slechts tot den buitenkant der
leestrommelkransjes (verondersteld dat daar ook een binnenkant
is) zal doordringen. En de boeiende, vlotte, algemeen
verstaanbare stijl van Vestdijk's zeer vrije histori
sche fantaisie? Deze is machtig van evocatie als
Couperus' Berg van Licht; maar zullen diezelfde
lezers geen theologische bezwaren hebben tegen de
bewerking van het gegeven, en zullen details,
samenhangend met tijd, milieu en onderwerp,
hun niet het, overigens niet onaangename, gevoel
geven, dat zij gechoqueerd hooren te zijn? Zij zullen
toch niet geheel en al nader komen tot de kern van
dei echten Vestdijk, die hier immers ook wel vol
komen aanwezig is, al lijkt hij in hun taal te
spreken.
N'importe ! Sinds Van Oudshoorn zijn in Holland
geen zoo belangrijke romanschrijvers opgestaan als
Vestdijk en Bordewijk.
Albert Verwey. Oorspronkelijk dichtwerk. Twee
delen. (1938. Em. Querido's Uitg. Mij. Amsterdam.
Uitgeverij v/h C. A. Mees. Santpoort).
De regeering heeft een nuttige cultureele daad
verricht door steun te verleenen aan deze uitgave,
welke de vele verspreide en gedeeltelijk uitverkochte
bundels van Verwey in een monumentaal geheel
samenbrengt, waarin hun organisch verbondenheid
kan blijken. Ook al is deze verbondenheid men
leze Vestdijk's voortreffelijke, helaas nog steeds
niet uit Forum herdrukte studie daarover wel
licht minder streng dan de dichter zelf gewild had.
Vele nog nooit eerder gebundelde en zelfs nog nooit
gepubliceerde gedichten zien in deze twee deelen
van samen 1700 bladzijden voor het eerst het
licht.
De belangstelling voor het omvangrijke, en niet
zoo gemakkelijk tot een breeden kring van lezers
sprekende dichtwerk van Albert Verwey is vele
jaren tot een betrekkelijk kleine, zij het fervent
getrouwe groep van jongere volgelingen beperkt
gebleven. In den laatsten tijd van zijn leven echter
heeft het, ook bij de jongste generatie, veel
ruimeren weerklank gevonden. Langzamerhand is men
de beteekenis van zijn figuur meer en meer gaan
inzien, en dit inzicht is na zijn dood nog toegenomen.
Deze uitgave is met groote toewijding verzorgd.
Uit de Verantwoording achter in het tweede deel
blijkt, met hoeveel piëteit de ongenoemde samen
stellers zich gehouden hebben aan de herhaalde
schriftelijke en mondelinge uitspraken van Verwey
over zijn poëzie. Hij begreep de afzonderlijke
gedichten, de reeksen en de bundels als een onder
ling nauw samenhangend geheel, en derhalve niet
bestemd, in hun enkelheid beschouwd te worden.
Deze opvatting vond haar grond in Verwey's hou
ding ten aanzien van het dichterschap, dat hij een
centrale beteekenis toekende, uitgaand boven we
tenschap, wijsbegeerte, kunst, staatkunde en maat
schappij, en deze alle omvattend en uitdrukkend en
in zich begrijpend. De dichter was voor hem de
Korte aankondigingen
Gerard Walschap. Sibylle. (Rotterdam, 1938.
Nijgh en Van Ditmar).
Meer dan vroeger, toen de menschenbeelding
bij hem op den voorgrond stond, wordt Walschap
door ideologische probleemstelling getempteerd.
Bij Een Mensch Van Goeden Wil, zijn vorigen
roman, kon het lijken dat hierin een gevaar gelegen
was. Sibylle is zulk een mooie, aangrijpende roman,
dat ondanks het speciale van het conflict reli
gieuze twijfel deze bedenking is opgeheven. In
zijn bekenden strakken en indringenden stijl, die
in Vlaanderen en Nederland een zoo grooten invloed
heeft uitgeoefend, spreekt hier weer een kunstenaar
die wellicht als geen zijner tijdgenooten de eigen
schap van het essentieel-verhalende paart aan die
van het bij uitstek menschelijke, en dit met over
rompelende directheid. Ziet men den schrijver in
het kader van zijn sociaal en spiritueel milieu, dan
is deze laatste roman bovendien een moedige
daad, waarvan hij de consequenties durft aanvaar
den. En de zeldzame knapheid van den auteur
blijkt nog eens extra uit het feit, dafeen in den grond
abstracte ideeënstrijd hier zoo aanschouwelijk
geheel tot bloedwarm leven werd, hoe onpartijdig
hij ook werd uitgebeeld. Nu Walschap dit conflict
van zich af heeft geschreven, kan hij zich weer
onbekommerd aan de enkele schrijfdrift overgeven.
Antoon Coolen. Herberg In 't Misverstand.
(Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1938.)
Dit is een van de beste romans van Coolen,
die ik ken. De beide vorige leken mij al een stijging,
maar m. i. zijn die in dit werk nog overtroffen.
Hier weet de auteur met scherpe waarneming een
milieu voor ons te doen leven, dat bij alle hetero
geenheid zijn vast en symbolisch middelpunt vindt
in de herberg, waar het samenkomt: een ongezochte
bindende eenheid, die het gansche boek beheerscht,
die de beschrijfkunst intoomt en haar achtergrond
geeft. Dat is ook noodig, anders zou de volheid
en veelheid der personen wellicht vermoeiend
chaotisch gewerkt hebben. Thans vormen zij een
gemeenschap. Had hij deze nog iets beknopter en
soberder uitgebeeld, de roman zou erbij gewonnen
hebben. Maar ook nu zijn er sterk pakkende gedeel
ten in te vinden (men denke aan het verhaal over
die oplichterij); de humor en het fijne gevoel van
Coolen komen hier zeer tot hun recht.
drager van de Idee een begrip, dat hij nooit an
ders dan in poëtischen trant nader gedefinieerd heeft
; in heel de verscheidenheid van zijn werk ont
wikkelt zich die Idee stap voor stap, en komt zoo
doende tot zichzelf. Vandaar, dat geen schakel uit
het oeuvre, tot recht begrip van de andere schakels
en van het geheel, gemist kan worden. Vandaar ook,
dat het dichter-zijn voor Verwey strijdbaarheid in
de wereld en zelftucht inhield.
Deze overtuiging heeft voor hem de poëzie wel
eens te zeer tot taak gemaakt en hier en daar den
glans er aan ontnomen. Anderzijds is zij voor dit
leven en werk een ongemeene steun en vastheid
geweest, vaak ook bron van hooge inspiratie. De
uitnemendste geesten van de generatie van 1910"
hebben zich in Verwey's school gevormd. Geestelijk
leiderschap hoezeer verschillend van de platte
leuzen van thans was voor zijn kring, meer nog
dan voor dien meer uiterlijken van Stefan George,
een realiteit. De periode van Verwey's Beweging is
in haar invloed en gevolgen, hoewel naar buiten
minder eclatant, even verstrekkend en vernieuwend
geweest als die van De Nieuwe Gids.
Zoo is deze fraai verzorgde uitgave, naast de tien
deelen Proza, een kostelijk bezit. Zij bevat verzen
van 1885 tot 1937, des dichters sterfjaar, en voor
de studie van zijn figuur blijken de ongebundelde
en ongepubliceerde, die aan het reeds bekende
oeuvre nieuw relief geven, zeer gewichtig.
Wij hebben dan nu den volledigen Verwey, en
hopenlijk zal nu ook het boek, dat Van Eyck over
hem aan 't schrijven is, niet al te lang meer op zich
laten wachten. Een overzicht van de productie van
dit rijke en krachtige, evenwichtige en vruchtbare
leven is reeds thans mogelijk, al is van het losse
kritische proza nog alles niet gebundeld en evenmin
de college's.
Moge het volk van Nederland zich deze prachtige
uitgave waardig toonen door een groote mate van
belangstelling, nu de regeering werkelijk eens iets
van veel beteekenis ten bate van onze letterkunde
heeft verricht.
Dr. Hendrik Wiüem van Loon. De Mens en zijn
kunst. Ingeleid door dr. C. P. Gunning. (Servire,
Den Haag).
De groote standaardwerken op cultuurhistorisch
gebied van H. W. van Loon zijn alleen met die van
H. G. Wells te vergelijken. Dat is een groote lof.
Een enorm arsenaal van kennis paart zich bij hen
aan een hoogst origineelen kijk op de dingen, ge
zond en nuchter, en aan een bizonder
aantrekkelijken verteltrant. In circa 700 bladzijden geeft de
schrijver hier een helder overzicht van de meest
verscheiden kunstuitingen van alle tijden en volken,
waarbij vooral ook de technische kant en de reacties
van die kunsten op de maatschappij niet worden
verwaarloosd. Oppervlakkig? Och, noodzakelijker
wijs kon bij dezen opzet niet steeds tot den grond
der dingen worden geboord. Maar dit met geestdrift
geschreven, veelzijdig en kundig boek te lezen is
een zeer groot genoegen, en buitengewoon leerrijk.
Henriette van Eyk. Als de wereld donker is.
(1038, Em. Querido's Uitg. Mij, Amsterdam).
Henriette van Eyk heeft een volkomen afzon
derlijke plaats in onze letteren. Haar humor immers
is van een geheel eigen soort; hij berust op haar
stijl en woordgebruik, die parodistisch zijn doordat
de conventioneele zegswijzen en stoplappen in een
nieuw, apart verband worden geaccentueerd in al
hun zotheid. Dit speelsche talent solt ook in dezen
nieuwen bundel weer onbeschroomd met allerlei
heilige huisjes. Onweerstaanbaar komiek zijn de
situaties in deze verhalen, en gelijk steeds bij deze
schrijfster is die geestigheid toch vaak wrang,
daar een sterke mate van kritiek op het menschelijk
karakter en op de maatschappij er in voelbaar is.
Een symbolische sprookjesachtige fantasie strooit
over dien wrangen glimlach dan nog de schittering
van een innig poëtische verbeelding.
Nog een Geschenk voor Mevrouw?
Voor Uw Meisje?
"
De Vrouw in Huis
Ruim 300 pgs, ing. ? 1.90 geb. / 2.50
IN ELKE BOEKHANDEL.
PAG. 10 DE GROENE No. 3209