De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 3 december pagina 14

3 december 1938 – pagina 14

Dit is een ingescande tekst.

Heldenmoed binnen den poolcirkel IIHIIMIIIHIIIIHIIIIi "\7AN alle politiecorpsen ter wereld is de * Royal Canadian Mounted Police", de Koninklijke Canadeesche Bereden Politie", een der beroemste. De leden van dit dappere corps dat in de woeste streken van Canada, in ontoegankelijke wouden en besneeuwde vlak ten, patrouilleert, vervullen de heldenrol in menigen avonturenroman. De realiteit is hier echter niet minder spannend dan de fantasie : de geschiedenis van het corps, zoojuist te boek gesteld door den Canadeeschen schrijver Fetherstonhaugh en in het Nederlandsch vertaald door K. H. Broekhof/, commissaris van Rijksen Gemeentepolitie te Amsterdam, is een aan eenschakeling van onverschrokkenheid en hel denmoed, getuige het hier volgende relaas van de patrouille-Fitzgerald, die den dood vond bij de uitoefening van haar plicht. -T-HI l g< ,. ? h( E Royal Canadian Mounted Police" was gewoon jaarlijks een patrouilletocht te houden tusschen Fort McPherson, gelegen bij de Noordelijke Ijszee, en Dawson City, een primitieve plaats aan de Yukon-rivier, hemelsbreed een afstand van bijna zeshonderd kilometer. Deze uitermate moeilijke en gevaarlijke tocht, dwars door sneeuw en ijs, werd het eerst in 1904?1905 volvoerd. Sindsdien gold hij als een gewone dienstverrichting. Waarschijnlijk beschouwde Inspecteur Fitzgerald dezen patrouilletocht ook als zoodanig, toen hij in Mei 1910 bericht ontving, dat op zijn verzoek, om het volgend jaar dien tocht te mogen leiden, goed gunstig was beschikt. Helaas bereidde hij den tocht niet op de gewone wijze voor. Hij nam namelijk het besluit om de sleden zoo licht mogelijk te be laden. De registers wijzen uit, dat de medegenomen voorraden meel, spek en vleesch in blikken totaal 80 pond beneden het gebruikelijke minimum bleven en dat ook de overige uitrusting minder woog, dan men had mogen verwachten. Er waren er, die, toen de patrouille op 21 December 1910 vertrok, het hoofd schudden bij het zien van deze zoo sterk verminderde lading.... OP 20 Februari 1911 kwam Esau, een Indiaan uit het Fort MacPherson-district, te Dawson City aan. Toen hij over de patrouille van Fitzgerald ondervraagd werd, deelde hij mede, dat deze hem voor een paar dagen had aangenomen om hem te helpen, maar dat hij op i Januari zijn loon had ontvangen, omdat zijn diensten niet meer noodig waren. De patrouille was toen op tien dagen reizens van Fort MacPherson en had in de tweede helft van Januari te Dawson kunnen zijn. Waarom was zij niet aangekomen? Esau wist het niet; hij ver moedde, dat er onderwegg tegenslag was onder vonden en de mannen naar Fort MacPherson waren teruggekeerd. Superintendent A. E. Snijder, die het bevel over de Politie te Dawson voerde, kende echter het doorzettingsvermogen van Fitzgerald en wist, dat bij hem van terugkeeren geen sprake kon zijn geweest. Op 28 Februari ontving hij van zijn chef telegrafisch het volgende bevel: Zendt goed uitge ruste patrouille om Fitzgerald te zoeken. Zoo noodig doorgaan naar MacPherson". Snijder, die wel verwacht had, dat deze order zou komen, had de patrouille reeds klaar staan en antwoordde onmiddel lijk: Patrouille vertrekt vandaag naar MacPherson" De leiding berustte bij Korporaal W. J. D. Dempster. OP den bitter kouden en zeer mistigen morgen van 12 Maart werd nabij de Little Wind Rivier een zwak spoor in de sneeuw ontdekt. Was dit van Fitzgerald? En waarheen ging het? Demp ster kon het niet zeggen. Het spoor was te vaag om te kunnen worden gevolgd. Dien dag raakte hij het herhaaldelijk kwijt, maar vond het af en toe terug. Tegen den avond werd in het bosch een plek ontdekt, waar gekampeerd was. Een aantal ledige boter- en vleeschblikken lag in de nabijheid en een eindje verder een stuk van een meelzak, waarop de woorden Royal North Western Mounted Police, Fort MacPherson". Het bewijs was nu wel geleverd, dat het zwakke spoor afkomstig was van Fitzgerald en zijn mannen. In den morgen van 13 Maart vond Dempster een andere plek, waar Fitzgerald gekampeerd had. De omstandigheid, dat beide kampeerplaatsen dicht bij elkaar lagen, gaf Dempster de overtuiging, dat Fitzgerald er niet in geslaagd was, den weg over de bergen naar Dawson te vinden en daarom ge dwongen was geworden om terug te keeren. Verdere sporen wezen erop, dat de patrouille inderdaad naar MacPherson was teruggekeerd. Daar zijn bevindingen van geruststellenden aard waren, begon de gedachte aan een ongeval bij Dempster reeds te wijken. Hij volgde op 14 Maart het spoor verder. Maar toen hij binnen een afstand van vijftien mijl drie plekken vond, waar Fitzgerald en zijn mannen des nachts hadden gekampeerd, begreep hij, dat er iets zeer ernstigs moest zijn gebeurd. Wat was de reden, waarom deze mannen niet meer dan vijf mijl per dag hadden kunnen afleggen? De volgende dag bracht de oplossing. In een kleine hut aan de Mountain Creek vond hij een slede, zeven stel hondentuigen, de pooten van een hond en hetgeen wel het meest sinistere van alles was?het schouderblad van een hond, waarvan klaarblijkelijk het vleesch was afgekloven en opge geten. HOE verontrust ook door deze aanwijzing, dat de patrouille van Fitzgerald gebrek aan voedsel had, werd Dempster de drie volgende dagen in zijn geloof gesterkt, dat zij veilig naar MacPherson had kunnen terugkeeren. Hij vond op die dagen geen schouderbladen meer van opgegeten honden en de afstand naar MacPherson werd steeds kleiner. Honderd mijl. Zeventig mijl. Vijftig mijl. Een hut, bekend als Colin's Cabin" kwam tegen het einde van den vierden dag in zicht en Dempster besloot daarin den nacht door te brengen. Geen spoor leidde naar deze hut, maar toch was Fitzgerald daar geweest. De beenderen van honden lagen overal verspreid en hoog bovenop een balk vond Dempster een postzak. Klaarblijkelijk had Fitzgerald de lading willen verlichten, maar, getrouw aan de tradities van het Corps, had hij den postzak veilig willen opbergen. Vijftig mijl of circa 80 kilometer nog voor den boeg met klaarblijkelijk nog n span honden te zijner beschikking. Dempster's vertrouwen keerde terug. Hij was er zeker van, dat Fitzgerald erin geslaagd was, ook dit laatste deel van den lijdensweg af te leggen. Den volgenden morgen 21 Maart trok Dempster de bevroren rivier over. Aan de andere zijde gekomen, zag hij eenige voorwerpen half verborgen in de sneeuw. Het waren een tent, een kachel en eenige waardelooze dingen. Fitzgerald had deze zonder twijfel weggeworpen om nog verder den last te verlichten, welken de honden moesten trekken over den afstand van veertig mijl, die hen van de redding scheidde. Veertig mijl. Dertig mijl. Toen hield Dempster wederom stil. Een slede en twee stel hondentuigen lagen niet ver van het pad en een blauwe zakdoek wapperde van een boom nabij den oever der rivier. Dempster begreep, dat dit een noodsignaal was. Hij gaf zijn mannen bevel hem te volgen en liep het bosch aan den oever in. De takken terzijde duwend, ontdekte Dempster de lijken van twee van de leden van Fitzgerald's patrouille, zij aan zij liggend op een open plek. Met zijn geoefend oog nam hij de bijzonderheden in zich op. Kinney was den hongerdood gestorven zijn ingevallen gelaat en zijn uitgemergeld lichaam bewezen zulks en Taylor had stervend den doodstrijd bekort met behulp van zijn geweer, dat hij nog in de verschrompelde handen hield. Nog een onderzoekende blik en Dempster geloofde, dat hij het drama geheel kon reconstrueeren. Fitzgerald en Carter, den derden metgezel, nog in staat verder te gaan, hadden aan hun verzwakte kameraden het laatste mondje voedsel gegeven en waren daarna heengegaan tot het doen van een laatste wanhopige poging om MacPherson te be reiken en vandaar een reddingspatrouille te zenden, voor het te laat was. Maar geen hulp was gekomen. Zoo waren Kinney en Taylor gestorven en ergens tusschen deze plek en MacPherson moesten Fitz gerald en Carter den dood hebben gevonden. Demp ster meende, dat het op die wijze moest zijn gebeurd en de volgende dag bracht het bewijs. Nog tien mijl hadden Fitzgerald en Carter met moeite afgelegd. Toen was de dappere poging mislukt. Zoodra Dempster hun lijken ontdekte, zag hij, dat Fitzgerald in het aangezicht van den dood nog zijn plicht als Officier had vervuld. Carter was het eerst gestorven en Fitzgerald had de handen van den doode samengevouwen en een zakdoek over diens ingevallen gelaat gelegd, voor hij zelf neerviel om te sterven. Met een verkoold stukje hout had hij zijn laatsten wil op een vodje papier geschreven: Al mijn geld en mijne bezittingen laat ik achter aan mijn lieve moeder, Mary Fitzgerald, Halifax.. God zegene allen. F. J. Fitzgerald. DRIE aanteekeningen in Fitzgerald's dagboek dat naast de lijken van Kinney en Taylor was gevonden, gaven nog een indruk van het lijden der vier dappere mannen. 17 Januari. Carter is volkomen in de war en weet de eene rivier niet meer van de andere te onderschei den. Wij hebben nog slechts tien pond meel, acht pond spek en eenige gedroogde visschen. Ik heb de laatste hoop verloren. Het eenige wat ik kan doen, is terugkeeren. 3 Februari. Mannen en honden zijn zwak en ver magerd. Ver kunnen wij niet meer gaan, 200 mijlen hebben wij op hondenvleesch geleefd en wij moeten nog 109 mijlen afleggen, maar ik heb den indruk, dat het ons zal gelukken. 5 Februari. Kort na het middaguur zakte ik door het ijs en moest een vuur maken. Eén mijner voeten is licht bevroren. Doodden nog een hond. Hebben nog maar vijf honden over en kunnen slechts eenige mijlen per dag afleggen. Wij hebben allen uitslag en de huid schilfert. Hier eindigt het dagboek. Naar het schijnt, heeft de worsteling der mannen nog een week geduurd, Toen achterhaalde hen de dood op het eenzame bevroren pad. Paindeluxe-brood Minerva, godin van de wijsheid, Juno, koningin der goden en Venus godin van de schoonheid worden door Mercurius naar Paris gebracht om door dezen te laten uitmaken wie van deze drie godinnen nu eigenlijk wel de schoonste is." (Radio-gids) Tegenwoordig wordt het nadruk kelijk en bij voorbaat per radio aange kondigd." (E. d. D.) De maatschappij, die met haar wetten den enkeling tnengbe." (Syllabus) Hij was door den Uuitschen jaafnoevbet ingelicht." ( T. ) M. O. Dat dit genre in de laatste jaren CHARIVARIA opgeld doet, wisten we: het verbaast ons als zodanig dan ook niet. Moge menigeen een ganse h andere opvatting zijn toegedaan, vreemder nog wordt onze indruk, als wij, enz. Op een gegeven oogenblik heeft de dichter niet te kiezen tussen ver schillende maatschema's." (Levende Talen) De volgende zin is van een mede werker van het Vaderland, dien Charivarius in het stadium van nu niet ontzaglijk kritiekliefheeft: Vooral het voornaamste van de muziek: de stille uitwijzingen naar geheime werelden, waarvan we in ons hart het bestaan ervaren, de verbin dingen met de intiem-zingende ziel in melodie en in grooter of kleiner pe riode-lichaam, de onzegbare charme van de Latijnsche lichtheid, de gtootste opgangen tot trotsche ziele bouwsels, de lach van het licht in de intieme vreugde om zinrijke klank verrukkingen, de verdieping van der weemoed in de aangrijpende nostalgie, al dit wondeie in de muziek, is nu het domein van.Horowitz, dien ik in het stadium van nu ontzaglijk muzieklietheb." Op de glibberige paden , ,Het is niet noodig diep te treden in den achtergrond van dit conflict en evenmin slakjes te leggen op alle argumenten over en weer." (R.) Hof-etiquette ,,Z. M. werd door burgemeester De llonchv aan de wethouders en den secretaris voorgesteld." (T.). ,,Het Handelsblad kan den ouden liberalen Jozef niet onderdrukken." (Hoc. Dem. Volltsbl.) Volhouden, Handelsblad. Deze oude Jozef is de ware Adam niet. Niet voorzichtig genoeg kan met benzine omgegaan worden." (\ijin.C.) Jawel. Gemeenplaatsen en ismen Okee. Onder de loupe. Onderstre pen. Ongeloofelijk. On-lo-smakelijk. On-toe-laat-baar. On-toe-re-ke-ningsvat-baar-heid. Op een gegeven oogen blik. Opvallen. Op zich. l'erTsaldo. Plaats hebben. Politioneel. Prima. Rechtzetten. Reuze. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIUIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIII Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Illllllll l Illllll l Illlllllllllllllllll Illllll a PAG. H DE GROENE No. 3209

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl